2-137 | Belgische Senaat | 2-137 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Inoverwegingneming van voorstellen
Wetsontwerp tot bevordering van buurtdiensten en -banen (Stuk 2-798) (Evocatieprocedure)
Ontwerp van programmawet (Stuk 2-800) (Evocatieprocedure)
Wetsontwerp betreffende Belgacom (Stuk 2-825) (Evocatieprocedure)
Ontwerp van programmawet (Stuk 2-800) (Evocatieprocedure)
Wetsontwerp tot bevordering van buurtdiensten en -banen (Stuk 2-798) (Evocatieprocedure)
Analyse van de bestrijding van het terrorisme: wettelijke aspecten en politiepraktijk (Stuk 2-774)
Ontwerp van programmawet (Stuk 2-800) (Evocatieprocedure)
In overweging genomen voorstellen
Wijziging van de samenstelling van de regering
In-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en militair materieel
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Eind mei heeft de staatssecretaris bekendgemaakt dat hij de dotatie voor het SCK komend jaar met een 100 miljoen wil verminderen. Vorig jaar daalde de dotatie al met 35,7 miljoen. Daarnaast zouden er volgens de staatssecretaris absoluut geen middelen meer naar het MYRRHA-project mogen gaan. Dat internationaal onderzoeksproject heeft vooral tot doel de studie en de aanmaak van verschillende isotopen. IBA, een spin-offbedrijf van de UCL participeert daar trouwens in. Als de Belgische overheid haar medewerking aan het project volledig stopzet, zal het internationale aanzien van het SCK dalen en zou het project wel eens verloren kunnen gaan.
Daarom heb ik de volgende vragen. Kan de staatssecretaris voor de voorbije drie jaar een overzicht geven van de subsidies voor het SCK en de planning voor 2002 meedelen, en ook voor het IRE? Denkt de staatssecretaris niet dat hij het MYRRHA-project schade toebrengt door het als overheid af te wijzen? Wat is de reden van die houding?
Vindt hij het niet nuttig dat kennis omtrent isotopen, in al haar aspecten, zowel voor medische toepassingen als voor het onderzoek naar transmutatietechnieken, in ons land blijft, zeker wanneer we weten dat ons land op dit vlak internationaal een hoog aanzien geniet?
Acht hij het ook niet nuttig omwille van veiligheidsredenen de nucleaire knowhow op peil te houden? Door de vermindering van de subsidies dreigt het SCK de kritische massa te verliezen om de bovenstaande taken te vervullen. Dat is een verlies op het vlak van kennis van isotopen en een gevaar voor de veiligheid, gezien de hoge graad van nucleaire industrie in ons land. Is de staatssecretaris bereid alsnog de nodige middelen te verschaffen om dit euvel te voorkomen?
De heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling. - Ik zal de begrotingscijfers van het SCK en het IRE voor 1998, 1999, 2000 en 2001 zo dadelijk schriftelijk aan de heer Vankrunkelsven doorgeven, zodat ik ze niet hoef voor te lezen.
De begroting voor 2002 is in bespreking. Het is niet mijn bedoeling de werkingsmiddelen van het SCK terug te schroeven. Indien nodig, ben ik wel bereid de provisiemogelijkheden te beperken, maar dat heeft geen enkele invloed op de werking van het SCK. Het SCK is zelf van mening dat de toekomst van het centrum niet staat of valt met de verwezenlijking van MYRRHA. De kwestie is nu of de overheid de voorbereiding van de ontwikkeling van MYRRHA financieel moet steunen. De werking van MYRRHA is enkel mogelijk in een scenario van opwerking van nucleair afval, zoals bevestigd door het rapport-AMPERE. Zoals bekend, bepaalt het regeerakkoord dat alle beslissingen rond het opnieuw starten met het opwerken van nucleair afval zijn opgeschort. Uiteraard moet ons land blijven beschikken over een belangrijk kenniscentrum inzake nucleaire activiteiten, wat het SCK is. Ik ben van mening dat het SCK op dit vlak nog decennialang een belangrijke rol zal moeten vervullen. Het MYRRHA-project op zich is echter niet nodig voor het behoud van de expertise inzake nucleaire veiligheid.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn bondig, maar vooral duidelijk antwoord. Ik ben het niet helemaal met hem eens dat de verre toekomst van het SCK verzekerd blijft als het MYRRHA-project niet doorgaat. Ik wil erop wijzen dat het project veel meer is dan onderzoek naar de behandeling van radioactief afval. MYRRHA opent ook de mogelijkheid om rond isotopen en de medische toepassingen ervan nieuw onderzoek te verrichten. Ik dring er dan ook op aan het MYRRHA-project genuanceerd te bekijken en het in overleg met het SCK misschien te verfijnen.
De heer Jacques D'Hooghe (CVP). - Begin deze week werden de verkeersstatistieken bekendgemaakt. Daaruit bleek dat het aantal verkeersdoden aanzienlijk gestegen is. Als reactie hierop besloot de Vlaamse minister van Mobiliteit, de heer Stevaert, om in een aanvullend verkeersreglement de maximumsnelheid op Vlaamse gewestwegen te verlagen van 90 naar 70 km/u.
Hoeveel verkeersslachtoffers vielen er in Brussel en Wallonië? Worden in de twee andere gewesten gelijkaardige maatregelen gepland? Heeft de Vlaamse minister van Mobiliteit overleg gepleegd over deze snelheidsbeperking? Overweegt de federale minister een algemene maatregel om het aantal verkeersslachtoffers te verminderen? Pleegt ze hierover overleg met de Federale Politie en met haar ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De stelling dat het aantal verkeersslachtoffers is gestegen moet toch enigszins worden genuanceerd. Het aantal verkeersdoden in Vlaanderen en Wallonië is gestegen, maar er is een daling van het totale aantal verkeersslachtoffers. De cijfers blijven hoe dan ook onaanvaardbaar.
Het voorstel van de heer Stevaert om de snelheid op de Vlaamse gewestwegen tot 70 km/u te beperken ligt in de lijn van de voorstellen voor de Staten-Generaal voor de verkeersveiligheid van eind 2001. Daar zal in samenwerking met de ministers Duquesne en Verwilghen, de gewesten, de gemeenten, het BIVV, de ouders van slachtoffers en anderen een streefcijfer worden vooropgesteld om tegen 2010 het aantal verkeersslachtoffers te verminderen. Er zal een actieprogramma worden opgesteld. De cijfers kunnen alleen dalen wanneer, zoals in Groot-Brittannië, Denemarken en Zweden, alle actoren samenwerken.
Het volstaat echter niet een verkeersbord langs de weg te plaatsen. Het is te eenvoudig ervan uit te gaan dat dit alleen de cijfers naar beneden kan halen. De gewesten kunnen nu reeds beslissingen nemen en ik juich dat toe. Er kunnen ook specifieke maatregelen genomen worden die rekening houden met de plaatselijk situatie. Zo heb ik op voorstel van de mevrouw Lindekens en mevrouw Nagy een koninklijk besluit uitgevaardigd dat de snelheid in de omgeving van scholen beperkt tot 30 km/u.
Ook de ruimtelijke ordening, die een bevoegdheid is van de gewesten, kan een belangrijke rol spelen. Er moet ook voldoende politiecontrole zijn. Ik ben het voorstel van de heer Stevaert dus gunstig gezind, maar er moet een algemene aanpak zijn.
De heer Jacques D'Hooghe (CVP). - Ik waardeer de positieve ingesteldheid van de minister, maar vraag mij af of de maatregel op Vlaams niveau pas kan worden uitgevoerd nadat de Staten-Generaal is bijeengekomen? Betekent het dat de minister daarop nog wacht om gecoördineerde maatregelen te nemen?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Het Vlaams gewest moet niet wachten. Er kunnen reeds maatregelen worden genomen op regionaal niveau, maar ik denk dat een gecoördineerde aanpak en een evaluatie op geregelde tijdstippen meer effect zal sorteren. Het Waals en het Brussels Gewest hebben trouwens ook al initiatieven in die zin genomen.
De voorzitter. - Ik wijs de senatoren en de regeringsleden er nogmaals op dat een mondelinge vraag geen vraag om uitleg is. De vraagsteller moet zich aan zijn tekst houden en de ministers hebben vijf minuten om te antwoorden.
De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - Een twaalftal luchtvaartmaatschappijen heeft begin deze maand aangekondigd geen waardetransporten meer te zullen organiseren via de luchthaven Brussel-Nationaal omdat die niet voldoende beveiligd is.
Volgens BIAC voldoet de luchthaven aan alle nationale en internationale voorschriften. Toch kan geen bescherming van de waardetransporten door de federale politie worden gegarandeerd zolang de conclusies van drie audits over de beveiliging op de luchthaven niet bekend zijn.
Gelet op de economische gevolgen van deze boycot vraag ik de minister wanneer de conclusies van deze audits beschikbaar zullen zijn. Werd met de aarzelende bedrijven contact opgenomen? Kan de minister nu reeds verzekeren dat de federale politie in afwachting van meer uitgewerkte beveiligingsprocedures de waardetransporten zal beschermen?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De audits van het veiligheidscomité van de luchthaven en het Bestuur van de Luchtvaart zijn reeds beschikbaar. Die van de Europese Burgerluchtvaartconferentie, de ECAC, wordt tegen 27 juli 2001 verwacht. Dit heeft ons niet belet om op basis van de eerste twee audits reeds een aantal maatregelen te nemen.
Mijn kabinet en het Bestuur van de Luchtvaart hebben contact opgenomen met de luchtvaartmaatschappijen die vertegenwoordigd zijn binnen de Association of european airlines. BIAC en andere betrokken departementen waren aanwezig op het laatste gesprek dat werd gehouden juist vóór de bewuste beslissing werd genomen. Dit gesprek heeft niet het resultaat opgeleverd dat de luchtvaartmaatschappijen verwachtten en daarom hebben ze opmerkingen gemaakt. De gesprekken zullen deze zomer worden voortgezet.
De bescherming van waardetransporten kan slechts worden verzekerd als alle betrokken partijen, dus de luchtvaartmaatschappijen, de bevrachters en de vervoerders meewerken. Zij moeten op de eerste plaats informatie uitwisselen over de risico's van elk transport.
We weten dat in Brussel-Nationaal normalerwijze dagelijks verschillende waardetransporten worden georganiseerd. De regering heeft zich over de kwestie gebogen nog vóór de luchtvaartmaatschappijen hun verwachtingen hebben kenbaar gemaakt. De regering wil verder gaan dan de internationale aanbevelingen inzake veiligheid.
Uit de eerste elementen van de audit van de ECAC blijkt dat nu reeds is voldaan aan de voornaamste aanbevelingen. De minister van Binnenlandse Zaken, die bevoegd is voor de federale politie, BIAC, de uitbater van de luchthaven, en het Bestuur van de Luchtvaart moeten nu bijkomende voorstellen doen. De Ministerraad zal deze voorstellen evalueren vóór de officiële bekendmaking van de audit van de ECAC.
De bescherming van waardevolle goederen moet worden gegarandeerd. Maar het is even belangrijk de veiligheid te garanderen van elke persoon die zich op het terrein van de luchthaven of in de omgeving bevindt, of het nu gaat om reizigers, grondpersoneel of toevallige voorbijgangers. We werken dus aan voorstellen die vooruitlopen op de resultaten van de audit.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Het parlement is nog altijd niet ingelicht over de resultaten van het onderzoek naar de gewelddadige incidenten die zich op 9 juni in Voeren hebben voorgedaan en die alle democraten in dit land hebben aangegrepen.
Tijdens de incidenten werden verschillende personen verwond, waaronder een journalist, een cameraman en de ondervoorzitter van de Senaat, Jean-Marie Happart. Ze werden het slachtoffer van politiegeweld.
Op 14 juni jongstleden heeft de minister in de openbare vergadering van de Senaat beloofd dat hij een onderzoek zou gelasten, de verantwoordelijkheden zou vaststellen, de verantwoordelijken zou straffen en het Parlement regelmatig op de hoogte zou houden van de stand van zaken in het dossier.
Tot op heden hebben we echter niets vernomen. Kan de minister ons de resultaten meedelen van het onderzoek van de algemene inspectie? Werden de verantwoordelijken geïdentificeerd? Zo ja, welke sancties werden getroffen?
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik heb inderdaad een aantal onderzoeken doen uitvoeren naar aanleiding van de incidenten in Voeren op 9 juni jongstleden.
Ik heb een eerste onderzoek gevraagd aan de algemene inspectie van de federale en de lokale politie. Op 12 juni 2001 heb ik een eerste bijkomend onderzoek gevraagd om de leden van de federale politie te verhoren die overgegaan zijn tot de administratieve aanhouding van de heer Happart. Op 14 juni 2001 heb ik een tweede bijkomend onderzoek gelast om de mening van de inspectie te kennen over de omstandigheden van deze aanhouding en over de getuigenis van de verantwoordelijke van de ordediensten. Op 18 juni 2001 heb ik een derde bijkomend onderzoek gevraagd naar aanleiding van televisiedebatten over deze incidenten op de RTBF en RTL-TVI op 17 juni 2001, gelet op de verklaringen die de heer Happart en andere personen, waaronder mevrouw Loneux, tijdens deze debatten hebben afgelegd.
De voorzitter van de Senaat kan de verslagen van de onderzoeken inzien. Twee soorten documenten moeten echter uit de bijlagen worden gelicht: de kopieën van de processen-verbaal en gerechtelijke verklaringen, waarvoor de procureur-generaal bij het hof van beroep zijn uitdrukkelijke toestemming moet geven, en de verklaringen van de personen die administratief werden aangehouden, omdat de rechten van de verdediging van de betrokken politieagenten in geval van een tuchtprocedure moet worden gevrijwaard.
Ik heb deze verslagen geanalyseerd, de opnames van RTL-TVI, de RTBF, VTM, TV-Limburg en TV-Liège bekeken en beslist dat de oversten een tuchtonderzoek moesten instellen in verband met drie aspecten van de gebeurtenissen. Dit wil niet zeggen dat ik een voorbarig oordeel heb geveld. Ik heb alleen gemeend dat deze aspecten moesten worden onderzocht teneinde na te gaan of er sprake was van overtredingen of niet.
De drie aspecten zijn de volgende: de verantwoordelijkheid van de DIRCO en de directeur operaties bij de voorbereiding en het gedrag van de ordediensten op 9 juni 2001, het gebruik van een hond door zijn geleider en de omstandigheden van de administratieve aanhouding van senator Happart, meer in het bijzonder de vraag of geen buitensporige dwang werd gebruikt.
Politiedwang op zich is niet laakbaar; hij is het slechts wanneer hij niet in verhouding staat tot het na te streven doel.
Op 4 juli jongstleden heeft de bevoegde directeur-generaal, de heer Philippe Warny, mij zijn verslag bezorgd. Na analyse van het dossier en de videobeelden is hij tot het besluit gekomen dat de DIRCO en de directeur operaties van de coördinatie- en steundienst van Genk niets te verwijten valt inzake de voorbereiding, het gedrag en de aanhouding van de heer Happart op 9 juni 2001. De hondengeleider kan worden verweten dat hij zijn hond niet genoeg aan de leiband heeft gehouden, waardoor een journalist werd gebeten. De heer Warny meent dat een tuchtprocedure tegen de hondengeleider niet aangewezen is. Deze analyse steunt op de gegevens van het bestaande administratieve dossier van de algemene inspectie. Hierbij werd geen rekening gehouden met het resultaat van de gerechtelijke onderzoeken die naar aanleiding van de incidenten werden geopend. Mochten deze laatste nieuwe elementen aan het licht brengen, dan zal een bijkomende analyse worden gemaakt. Voor een eindconclusie is het bijgevolg wachten op de beslissing van de gerechtelijke overheid, aldus de heer Warny.
De wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut bepaalt dat als de directeur-generaal heeft besloten geen sanctie op te leggen, het dossier gesloten is en de minister niet kan optreden. In onderhavig geval baseert de directeur-generaal zich op de bestaande stand van zaken, onder voorbehoud van wat het gerechtelijk onderzoek nog aan het licht kan brengen. Er lopen twee gerechtelijke onderzoeken: één tegen de persoon die de journalist van RTL-TVI heeft aangevallen en die geen politieagent is en één met betrekking tot de administratieve aanhouding van de heer Happart.
De heer Mahoux kan de minister van Justitie hierover ondervragen want ik heb geen toegang tot het dossier.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Het lijkt me weinig zinvol de minister van Justitie vragen te stellen aangezien hij me geen antwoord kan geven omdat het onderzoek nog loopt.
Als ik hallucinaties had toen ik de beelden en het geweld dan was ik niet de enige.
Ik vraag de voorzitter van de Senaat, die het gezuiverde verslag heeft ontvangen, om dit document te mogen inzien.
De minister zegt dat het onderzoek nog niet is afgerond en dat wordt gewacht op de resultaten van de gerechtelijke onderzoeken. Ik zal hem later opnieuw ondervragen om een volledig verslag te krijgen van de gebeurtenissen.
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ook ik heb mezelf veel vragen gesteld. Om die reden heb ik de algemene inspectie een procedure laten inzetten. Ik heb drie bijkomende onderzoeken gevraagd omdat het onderzoek op bepaalde vragen geen antwoord gaf. Er is ernstig werk geleverd. Het verslag dat aan de voorzitter van de Senaat is overhandigd, werd niet gezuiverd. De wet bepaalt dat de procureur-generaal van het hof van beroep toestemming moet geven om de gerechtelijke processen-verbaal in te zien.
De voorzitter. - Ik heb het verslag nog niet ontvangen.
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Het is op komst. De heer Mahoux heeft de vraag pas gesteld en het dossier zat bij het antwoord dat me werd overhandigd. Het zal aan de voorzitter van de Senaat worden overhandigd.
De gerechtelijke onderzoeken lopen. Mijn diensten bevestigen mij dat ze hun conclusie indien nodig zullen aanpassen. Ik zal te gelegener tijd met plezier op de vragen antwoorden.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik veronderstel dat de minister de schitterende brochure heeft gezien die bedoeld is om jongeren te rekruteren voor de federale en de lokale politie.
De federale politieagenten die interesse hebben voor het imago van de politiehervorming hebben met veel verbazing kennis genomen van de brochure "Jobpol", waarin het belang van een politiebaan wordt aangeprezen.
Slechts één paragraaf gaat over de lokale politie, die blijkbaar alleen dient om de wijk meer leefbaar te maken. Aan de federale politie zijn daarentegen zes paragrafen gewijd. Het is de enige plaats waar wordt verwezen naar de taak van gerechtelijk speurder. Het is juist dat een achttienjarige die bij de politie gaat liever speurder wordt. De lokale politie zal echter steeds meer met gerechtelijke taken worden geconfronteerd en ze heeft dan ook jonge speurders nodig.
Deze brochure geeft een onaanvaardbaar beeld van de verdeling van de taken inzake veiligheid.
Zal de minister de brochure intrekken en haar doen overeenstemmen met de geest van de wet op de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus?
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Mevrouw Lizin stelt dat in de brochure "Jobpol" slechts één summiere paragraaf is gewijd aan de lokale politie, die alleen zou dienen om de wijk meer leefbaar te maken.
Haar informatie is onvolledig en daarom geef ik haar twee geschenken: de volledige brochure en de tekst van de website.
De brochure en de website geven basisinformatie aan potentiële kandidaten voor het beroep van lokale of federale politieagent. De brochure bestaat uit zeven fiches, waarvan één volledig aan de lokale politie is gewijd en waarin de verschillende aspecten van het werk van agent van de lokale politie worden beschreven.
Op de website www.jobpol.be moet op "Loopbaanmogelijkheden" worden geklikt voor informatie over de lokale politie. De tekst is niet tot één paragraaf beperkt. Het is geen droge juridische tekst, maar dat wenst mevrouw Lizin waarschijnlijk ook niet. Hij heeft tot doel jongeren goede informatie te geven die overeenstemt met de realiteit en het dagdagelijks beroepsleven.
Vanwege het grote succes zullen de website en de brochure worden vernieuwd. Het hoofd "rekrutering" zal de directeurs-generaal van de federale politie en de permanente commissie van de lokale politie om kritisch advies vragen teneinde de inhoud van de brochure te verbeteren.
Het verheugt mij dat ik mevrouw Lizin kan meedelen dat de jongeren meer interesse hebben voor een baan bij de lokale politie dan voor een baan bij de federale politie.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik dank de minister voor het geschenk. Ik kende de site en de algemene brochure, maar niet de andere brochure. Toch blijf ik erbij dat de formulering onevenwichtig is. Als de minister geen gehoor geeft aan onze raadgevingen, dan zullen we hem er steeds vaker aan herinneren dat de lokale politie voor de PS van fundamenteel belang is en dat er een evenwicht moet zijn tussen beide politieniveaus. We moeten erop toezien dat de procedures strikt worden nageleefd in geval van misbruik op het niveau van de federale politie.
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Als oud-burgemeester moet ik hier niet aan worden herinnerd.
De heer Marc Hordies (ECOLO). - De stellingname van de Europese Commissie over de bijzondere afwijkende fiscale regimes die in acht Lidstaten van kracht zijn, heeft heel wat weerklank gekregen in de pers.
De commissie vraagt België de fiscale voordelen af te schaffen die niet langer gerechtvaardigd zijn op grond van de economische veranderingen in de eenheidsmarkt.
De commissie verwijst hiermee duidelijk naar de fiscale behandeling van de coördinatiecentra die in ons land sinds 1982 van kracht is.
De minister meent dat deze stellingname van de commissie het politiek debat over de fiscaliteit dat tussen de Lidstaten op gang is gekomen, dreigt te verstikken.
Daarom volgende vragen.
Welk voordeel put België uit het bestaan van deze coördinatiecentra? In welke mate verstikt de stellingname van de commissie het politiek debat nu aan de fiscale eenmaking van Europa wordt gewerkt? Welk standpunt zal de minister innemen tijdens de volgende Europese Raden van ministers van Financiën? Zal de afwijkende fiscale behandeling van de coördinatiecentra in België op de agenda worden geplaatst?
De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Het debat over de coördinatiecentra steekt telkens opnieuw de kop op. Voor de voordelen die België uit deze centra put, verwijs ik naar de antwoorden die ik reeds gegeven, onder meer op de interpellatie van de heer Jacques Simonet op 20 december jongstleden in de Kamer. Er bestaan verschillende verslagen over de voordelen van deze fiscale maatregel: hij creëert jobs, hij trekt belangrijke beslissingscentra en genereert omvangrijke geldstromen. Wij trachten van België een internationale financiële draaischijf te maken.
Ik wacht op de officiële tekst van de stellingname van de commissie. Tot nog toe heb ik enkel kennis genomen van een aantal verklaringen en commentaren van commissarissen.
Telkens België teksten met betrekking tot de coördinatiecentra heeft goedgekeurd, ontving het een brief van de commissie, waarin die zegt dat ze geen enkele kritiek heeft op die centra. Het ligt dus voor de hand dat wij het juridisch standpunt van België zullen blijven verdedigen, mocht de commissie het betwisten. De commissie heeft immers zelf meermaals erkend dat die centra geen enkel probleem vormen.
Het politiek debat in Europa spitst zich toe op een fiscaal pakket dat beschikkingen groepeert inzake de gedragscode voor de ondernemingen, de spaarfiscaliteit en renten en retributies.
Het standpunt van België is zeer eenvoudig: wij willen zo snel mogelijk vooruitgang boeken op alle punten van dat fiscaal pakket. Aangezien het om een pakket gaat, moet er een zeker parallellisme zijn. Wij hebben moeilijkheden met het hoofdstuk over het sparen; het probleem is gekend en we stellen alles in het werk om het zo snel mogelijk op te lossen.
De eerste Ecofin-vergadering onder Belgisch voorzitterschap zal deze week plaatsvinden. Een precieze timing werd eenparig goedgekeurd. Op deze wijze kan er, zoals overeengekomen tijdens de Europese Raad van Feira, tegen einde 2002 een beslissing worden genomen over het geheel. In oktober moeten we de Europese Unie nog een onderhandelingsmandaat geven voor de besprekingen met derde landen. Elke Lidstaat houdt zich bezig met zijn geassocieerde en afhankelijke gebieden.
Wij zullen dit standpunt blijven verdedigen. Ik begrijp niet goed waarom de commissie zo hardnekkig blijft beweren dat er in dit dossier geen vooruitgang wordt geboekt. Ik had liever dat zij voorstellen deed om ons te helpen sneller vooruit te gaan op het vlak van de spaarfiscaliteit. Wij zien niets komen, maar het voorzitterschap heeft al initiatieven genomen en zal er nog nemen.
Kiest de commissie voor een juridisch debat, dan zullen wij dat voeren. Maar het is onmogelijk om politieke onderhandelingen te beginnen met een instelling die de voorkeur geeft aan een juridisch of zelfs een gerechtelijk debat. Als dat de keuze is van de commissie, dan vrees ik dat zij daarmee de besluitvorming over het fiscaal pakket in het gedrang brengt. Wie niet wil vooruitgaan inzake de spaarfiscaliteit kan ook geen druk meer uitoefenen om het hele debat te doen vooruitgaan.
Ik zal op mijn standpunt blijven en alles in het werk stellen opdat alle onderdelen van het fiscale pakket parallel vooruitgaan en opdat wij vóór het einde van volgend jaar een akkoord over een richtlijn inzake het sparen kunnen bereiken. Een minimale belasting in heel Europa op het sparen van de niet-inwoners is een prioriteit. Wij hebben die benadering altijd verdedigd en in Europees verband moeten wij dat blijven doen.
Ik vrees alleen dat het standpunt van de commissie het politiek debat bemoeilijkt. Ik heb de indruk dat de commissie in sommige dossiers een zeer strakke houding aanneemt en zodoende elke resultaat belet. Het volstaat te kijken naar wat in het Europees Parlement is gebeurd met het ontwerp van richtlijn op de openbare overnameaanbiedingen. Daar wachten wij al twaalf jaar op en het is verworpen bij staking van stemmen zonder dat de commissie veel oplossingen voorstelt.
Ik vrees dat de commissie zich opnieuw zeer strak opstelt en zodoende de besluitvorming over het fiscaal pakket in het gedrang brengt. Wij blijven de parallelle ontwikkeling van alle onderdelen van het fiscaal pakket verdedigen.
De heer Marc Hordies (ECOLO). - Ik dank de minister voor zijn antwoord.
De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De Israeli Defense Forces mochten tot nu toe alleen "wandelende bommen" uitschakelen, maar kregen onlangs nieuwe richtlijnen om alle verdachte Palestijnen uit te schakelen, wat een politiek van actieve zelfverdediging wordt genoemd. Premier Sharon werd daarvoor zelfs te Washington fel bekritiseerd.
Naar verluidt heeft vice-eerste minister Michel te Berlijn ook met Sharon gesproken en naar aanleiding daarvan verklaard dat wij onze Europese bemiddelingsrol wel mogen vergeten, nu Sharon in België voor misdaden tegen de menselijkheid, in casu de zaak van Shabra en Chatila, werd aangeklaagd.
Ondertussen werd het consulaat van de heer D'Haes in Jeruzalem besmeurd en op 6 juli werd ingebroken in de kantoren van de heer De Ly, de Belgische attaché Internationale Zaken. Dit laatste gebeurde duidelijk uit louter politieke motieven, aangezien er niets werd ontvreemd en alleen de documenten werden doorzocht. Israël duldt duidelijk geen enkele tegenspraak en is volop bezig België te viseren.
Graag vernam ik van de vice-eerste minister wat de houding is van de Belgische regering tegenover de Israëlische politiek van actieve zelfverdediging. Welke zijn de resultaten van het gesprek met premier Sharon in Berlijn? Waarop steunt de vice-eerste minister zich om zijn bemiddelingsrol in twijfel te trekken, gelet op het feit dat de aanklacht een zuiver privé-initiatief is?
Kan de vice-eerste minister zijn politiek van equidistance juridisch onderbouwen, en zo ja, op welke wijze, zo neen, of hij die politiek wenst te herzien? Ten slotte, heeft de vice-eerste minister klacht ingediend voor de inbraak in de kantoren van de Belgische attaché in Oost-Jeruzalem?
De heer Didier Reynders, minister van Financiën. Ik lees u het antwoord voor dat vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken me heeft bezorgd.
De Belgische regering, zoals trouwens de Europese Unie, veroordeelt de politiek van "actieve zelfverdediging" van Israël. Ik verwijs naar de eerste Midden-Oostenverklaring onder Belgisch voorzitterschap van 3 juli jongstleden, waarin de Europese Unie de executie van drie Palestijnse militanten door Israël veroordeelt. Over dit punt kan er geen misverstand bestaan.
Ik heb eerste minister Sharon ontmoet in Berlijn op 5 juli jongstleden. Het deed me genoegen dat deze ontmoeting bij het begin van ons voorzitterschap kon plaatsvinden. Onze prioriteit in het Midden-Oosten is momenteel de implementatie van het Mitchell-rapport, waarop ik dan ook bij premier Sharon heb aangedrongen. Premier Sharon wil echter zelf beslissen wanneer het staakt-het-vuren effectief wordt, waardoor ongewenste onduidelijkheid ontstaat over de inwerkingtreding van de volgende fasen van het Mitchell-rapport. Hierdoor worden de vertrouwenswekkende maatregelen, die het leven van de Palestijnse bevolking opnieuw draagbaar moeten maken, steeds weer uitgesteld. Ik heb er de Israëlische eerste minister eveneens op gewezen dat de Europese Unie er bij voorzitter Arafat blijft op aandringen dat ook hij alles in het werk moet stellen om aan het Palestijnse geweld een einde te maken. De Israëlische premier heeft daarop herhaald dat hij geen enkel compromis wil sluiten als de veiligheid en de overleving van zijn land in het geding zijn.
De Europese houding komt er dus op neer dat het noodzakelijk is de druk op beide partijen aan te houden.
Op bilateraal vlak verklaarde premier Sharon zich bereid om zijn Belgische collega voor een bezoek aan Israël uit te nodigen.
Ik heb helemaal niet de Belgische bemiddelingsrol in het kader van ons EU-voorzitterschap in twijfel getrokken. Mijn ontmoeting met premier Sharon in Berlijn bewijst trouwens het tegenovergestelde. Wel is het uiteraard zo dat de aanklachten die tegen vreemde staatshoofden en regeringsleiders in België worden ingediend, onze diplomatieke inspanningen niet vergemakkelijken. Meer heb ik niet willen zeggen.
De politiek van equidistance is in hoofdzaak een politieke benadering om het optreden en de bemiddeling van de Europese Unie zo efficiënt mogelijk te houden. Ik wil deze politiek meer dan ooit voortzetten. Zoals ik gisteren in het Europees Parlement zei is dat essentieel, willen we bij beide partijen volstrekt neutraal overkomen, om het juiste evenwicht te vinden tussen een rationele beoordeling en een efficiënt optreden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb bij het antwoord van vice-eerste minister Michel slechts één opmerking. Op een bepaald ogenblik kunnen we ons in een conflict niet langer achter juridische beschouwingen verstoppen. Dan kan of mag je niet langer neutraal blijven.
De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het Belgisch Actieplan van 27 juni laatstleden "Vredesopbouw in de Regio der Grote Meren" handelt onder punt 3.4.4.over de strijd tegen conflictdiamant en de illegale exploitatie van bodemrijkdommen. Dit actieplan vermeldt dat de regering zich verbindt het VN-rapport van 12 april "grondig en met spoed" te onderzoeken, en daartoe een "Ad hoc Werkgroep Exploitatie Natuurlijke Rijkdommen DRC" heeft opgericht om aanbevelingen te doen aan de regering en het bedrijfsleven. Een eerste verslag met voorlopige resultaten in dit verband zou aan de regering worden voorgelegd.
Daarnaast heeft de Senaat een paar weken geleden beslist een speciale onderzoekscommissie op te richten om de Belgische betrokkenheid terzake nauwgezet na te gaan en daaruit de nodige politieke aanbevelingen te formuleren. De precieze datum waarop deze commissie haar werkzaamheden zal aanvatten is nog niet gekend aangezien ze nog niet officieel is samengesteld.
Wie heeft er zitting in de genoemde ad hoc commissie, wat is het vergaderritme ervan, en tegen welke datum moeten er eventueel eindconclusies worden voorgelegd? De opdracht van deze commissie lijkt me zeer beperkt. Er is duidelijk een verband met de diamantcommissie. De staatsveiligheid moet, zoals bij de diamantcommissie, uiteraard ook worden betrokken bij de commissie over de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen.
Heeft de ad hoc commissie haar verslag met de voorlopige resultaten reeds aan de regering voorgelegd? Zo ja, wanneer en met welke conclusies? Zo neen, tegen welke datum worden de voorlopige conclusies verwacht? Op welke wijze zal de minister daarover het parlement tijdig inlichten?
Het verwondert me trouwens niet dat de heer Kofi Annan heeft aangedrongen op een nieuw VN-rapport omdat het huidige rapport ernstige fouten zou bevatten. Deze zaak moet immers veel grondiger worden aangepakt. Met de speciale onderzoekscommissie wil de Senaat hieraan tegemoet komen.
In welke mate wordt er in de opdracht eventueel een onderscheid gemaakt tussen de term "bodemrijkdommen" uit het actieplan en de term "natuurlijke rijkdommen" uit de ad hoc werkgroep? Bosontginning en flora en fauna in het algemeen moeten immers als natuurlijke rijkdommen worden aangezien.
Behoort de "legale handel", die eveneens tot plundering van de natuurlijke rijkdommen kan leiden, ook tot de opdracht van de ad hoc commissie? De term illegaliteit zoals omschreven in het VN-rapport wordt in diplomatieke kringen niet altijd op dezelfde manier geïnterpreteerd. In een internationale context is het soms moeilijk te bepalen wat illegaal is en wat niet.
De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - De ad hoc werkgroep "exploitatie natuurlijke rijkdommen DRC" bestaat uit vertegenwoordigers van de kabinetten van de premier, van de minister van Buitenlandse Zaken, van de minister van Justitie, van de minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, van de staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking, alsook uit vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken, uit vertegenwoordigers van de staatsveiligheid en de ADIV.
De werkgroep is sedert begin mei regelmatig bijeen gekomen. Naast interne vergaderingen organiseert de werkgroep ook overleg met de in het VN- rapport vermelde bedrijven, de NGO's en de academische wereld. Eind vorige maand werd het mandaat van het VN-panel met drie maanden verlengd en werd een nieuwe voorzitter aangeduid. Het eindrapport van het panel zal daardoor niet vóór eind september aan de VN-veiligheidsraad worden overhandigd.
Het rapport van de ad hoc werkgroep gaat achtereenvolgens in op de volgende elementen: situering van het probleem; analyse van het VN- rapport; beschrijving van de activiteit van de ad hoc werkgroep; evaluatie en aanbevelingen.
Tijdens het debat over de reis van een regeringsdelegatie naar de DRC op 27 juni werd een voorlopige stand van zaken opgemaakt van de werkzaamheden van de ad hoc werkgroep. Toen werd eveneens beslist dat een parlementaire onderzoekscommissie zich over deze problematiek zou buigen. De activiteiten van de ad hoc werkgroep beslaan de volledige inhoud van het VN- rapport betreffende de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen, met inbegrip van bijvoorbeeld bosbouw. Het VN- rapport gaat uit van een definitie van het begrip illegaliteit die uit vier complementaire elementen bestaat als uitdrukking van een brede interpretatie van het begrip. Deze elementen zijn: de schending van de soevereiniteit; het niet-respecteren van het reglementair kader dat is opgelegd door de autoriteiten die de macht uitoefenen en de controle uitoefenen over een gebied waar de bedrijven opereren; de discrepantie met algemeen aanvaarde handelspraktijken en tenslotte de schending van het internationale recht met inbegrip van de zogenaamde soft-law. Deze voorzichtige definitie van het begrip illegaliteit creëert op dit moment nog weinig rechtszekerheid. Het panel zal, naar verwacht bij de voorstelling van zijn eindverslag in het najaar, de definitie verfijnen. Op dit moment is het derhalve moeilijk te bepalen wat legaal of illegaal is.
De tot dusver afgehandelde werkzaamheden van de ad hoc werkgroep hebben voorlopig geen aanleiding gegeven tot de vaststelling dat de Belgische bedrijven vanuit het perspectief van het Belgische recht en tot het bewijs van het tegendeel illegale handelingen hebben verricht. Ook vanuit de huidige stand van het internationale recht, dat economische operatoren die in bezette gebieden werken niet sanctioneert, is er voorlopig geen bewijs van illegale handelingen. Vanuit het standpunt van het lokale recht dat van toepassing is in de verscheidene delen van de DRC, is het praktisch onmogelijk zich uit te spreken omwille van de oorlogstoestand waarin het land zich bevindt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank de minister voor zijn uitvoerig antwoord.
De minister zegt dat er geen bewijs is van illegale handelingen. Plunderen kan zowel op een legale als op een illegale manier gebeuren. Plunderen is vooral een ethische zaak. Ik dring erop aan dat in de toekomst met de ethische dimensie wordt rekening gehouden. Zoniet kan er verder op een legale manier worden geplunderd, zoals dit in de ontwikkelingslanden reeds tientallen jaren gebeurt.
De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Mijnheer de voorzitter, ik vind het spijtig dat de premier niet zelf komt antwoorden op de vraag over het ontslag van de kindpremier.
De kinderregering bestaat sinds eind 1999. In maart 2000 mocht Annelies Prové, de 11-jarige kindpremier, naast premier Verhofstadt plaatsnemen op de wekelijkse persconferentie na de ministerraad. Ik kan me de televisiebeelden nog herinneren alsof het gisteren was. De kinderministerraad zou om de twee maanden bijeenkomen op het kabinet van de eerste minister en moties opstellen voor de echte ministers.
Er zou echter volgens de kindpremier in anderhalf jaar maar één vergadering van de kinderregering hebben plaatsgevonden waarin Annelies Prové de beleidsnota heeft voorgesteld. Op 5 juli jongstleden heeft zij haar ambt neergelegd omdat er niets gebeurde.
In de media repliceerde de eerste minister dat hij ten minste zes uitnodigingen verstuurde en op voorstel van de kinderregering een aantal kind- en jeugdvriendelijke initiatieven had genomen. In maart vorig jaar zouden de leden van de kinderregering allemaal een peter hebben gekregen uit de echte regering. Van minister Verwilghen had ik overigens graag vernomen welk petekind hij heeft. In mei werd een gezamenlijk bezoek gebracht aan Child Focus. In november zou na de kindermars een brief naar de ministers-presidenten van de deelstaten zijn gestuurd.
Graag had ik vernomen welke kindvriendelijke initiatieven de eerste minister precies heeft genomen op voorstel van of in samenwerking met de kinderregering. Hoe ziet de eerste minister na dit ongelukkig incident de toekomst van de kinderregering? Iedereen kan leren uit zijn fouten en mislukkingen. Hoe zal hij het communicatieprobleem met de kinderregering rechttrekken? Wat zal hij ondernemen om de kinderen meer au sérieux te nemen? Welke partners waren betrokken bij het werken met de kinderregering? Zal hij verder werken met de European Foundation for the Rights of Children of heeft hij een andere werkwijze op het oog?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De premier had wellicht graag zelf op deze vraag geantwoord, maar hij verblijft momenteel in het kader van het Belgisch voorzitterschap in Berlijn.
Ik zal eerst de verschillende kindvriendelijke initiatieven opsommen die de eerste minister heeft genomen. Sommige initiatieven hebben een duidelijke politieke connotatie en vloeien voort uit de gesprekken die met de kinderregering werden gevoerd. Enkele ervan vallen onder mijn bevoegdheid, zoals de wet met betrekking tot de strafrechtelijke bescherming van de minderjarigen en het wetsontwerp betreffende de adoptie, dat eerstdaags in het Parlement zal worden ingediend. Ook deze initiatieven vloeien voort uit discussies met de kinderregering. Ik heb trouwens zelf één van deze bijeenkomsten bijgewoond.
De Belgische staat heeft een bedrag van 4 miljoen frank uitgetrokken voor een participatieproject van Unicef, What do you think?, waarin de kinderproblematiek centraal staat. De Belgische staat heeft ook een bedrag van 1,5 miljoen toegekend aan de kinderrechtencoalitie. Er wordt momenteel ook gewerkt aan een alternatief en onafhankelijk rapport over de kinderrechten. De kinderregering heeft deze zaken overigens expliciet gevraagd aan de premier.
Er is ook een ontwerp van samenwerkingsakkoord met de gemeenschappen inzake de toepassing van en de controle op de kinderrechten op alle niveaus. Op vraag van de eerste minister werd er een interministeriële conferentie met de kinderrechtencommissaris van de respectieve gemeenschappen gepland. Die conferentie zal volgende week op 20 juni plaatshebben.
Ten slotte moet ook het Verdrag inzake de kindsoldaten worden geratificeerd en wordt er gewerkt aan een internationale commissie voor de rechten van het kind. Ik ben daarvoor trouwens zelf vragende partij.
Er werden ook activiteiten op het getouw gezet. Zo waren er een zestal ontvangsten in scholen. De défilé van 21 juli 2000 werd samen met de kinderregering gepland. Op 21 november 2000 organiseerde Unicef een kindermars. Bij die gelegenheid had de premier, die vergezeld was van de kindpremier, een uitvoerig onderhoud met een delegatie van jongeren.
Op 28 juni 2001 was een vertegenwoordiger van de eerste minister aanwezig op de persconferentie die werd gehouden naar aanleiding van de oprichting van de VZW Atlas op initiatief van de Bond zonder Naam. Deze VZW houdt zich bezig met de problematiek van het intrafamiliale geweld, waarvan kinderen vaak het slachtoffer zijn.
Op 29 november 1999 heeft de premier de kindministers ontvangen. Op 3 maart 2000 kreeg elk lid van de federale regering het peter- of meterschap van één van de kindministers. Zo ben ik peter van Timothy Vispoel, een jonge knaap uit Hamme, een gemeente die bovendien nog onder mijn kieskring valt.
In maart 2000 had de eerste minister een onderhoud met de kinderrechtencommissaris Ankie Vandekerckhove over de verdere opvolging van de kinderregering.
Op 3 mei 2000 bracht de premier met de kindpremier een bezoek aan Child Focus en na dat bezoek verstuurden ze op 19 mei 2000 een brief aan de heer Prodi waarin ze de oprichting vroegen van "un observatoire européen, voire d'un réseau international, en matière d'enfants victimes de la disparition et/ou d'exploitation sexuelle". De oprichting van een Europees Child Focus is dan ook het derde punt op mijn prioriteitenlijst in het kader van het Belgisch voorzitterschap van de EU. In het beleid inzake de kinderregering komt geen verandering. De opgesomde elementen bewijzen dat onze aanpak productief is.
De eerste minister zegt met klem dat er nooit enige samenwerking geweest is met The European Foundation en dat er geen enkele intentie bestaat om daarin verandering te brengen. De partners zijn Unicef, de gemeenschappen en in de eerste plaats natuurlijk de kindministers zelf.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik dank de minister voor zijn verduidelijkingen. We kennen de kindvriendelijke maatregelen van de regering. We hebben daar zelf aan meegewerkt. Ik vind het toch een beetje gemakkelijk al die zaken aan de kinderregering te linken. We mogen de kinderen ook niet te hoog inschatten. We moeten bijvoorbeeld niet hun mening vragen over de nieuwe wetgeving inzake adoptie die al zes jaar in werkgroepen wordt besproken. Niet alles moet aan de kinderregering worden voorgelegd.
We mogen de kinderen niet symbolisch gebruiken om een bepaald beeld op te hangen. Indien er in de toekomst nog met de kinderregering wordt gewerkt, moeten er echte spelregels worden uitgewerkt en moet er een breder draagvlak worden gevonden. Er kunnen dan meer kinderen kunnen worden betrokken en het debat kan dan worden gevoerd op een niveau dat ze aankunnen, zodat ze een echte inbreng kunnen hebben. In die zin verheugt het mij dat de minister verwijst naar Unicef en de gemeenschappen.
Het zou goed zijn dat op een transparante wijze duidelijk wordt gemaakt hoe de kinderregering in de toekomst kan werken en het peil van een symbolische actie kan overstijgen. Dat kan op een leuke of visueel sterke manier gebeuren, maar dat is niet voldoende. Essentieel is dat de stem van de kinderen wordt gehoord. Het Unicef-project dat de regering financiert, is daar een goed voorbeeld van. We moeten middelen zoeken om dat in de toekomst te veralgemenen.
In de Senaat zullen wij enkele aanbevelingen in die zin formuleren. Ik hoop dat we samen de werkzaamheden van die kinderregering zullen opvolgen.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Mevrouw de Bethune mag de werking in de praktijk toch niet onderschatten. Ik herinner me heel levendig een bijeenkomst in 2000 in een jeugdcentrum in het Brusselse die door Unicef was georganiseerd en waar heel wat jongeren aanwezig waren. Er werden mij toen heel wat directe vragen gesteld, ook over adoptie. De kinderen kennen allerlei voorbeelden uit de praktijk en wensen daar het fijne van te weten. Ik vind dit een goede basis om een debat tot stand te brengen. Bij de verdere invulling komt er natuurlijk meer kijken.
De heer Frank Creyelman (VL. BLOK). - De jongste jaren geven steden en gemeenten steeds meer belangrijke beleidsdomeinen uit handen. Het parkeerbeleid is daar een goed voorbeeld van.
Een aantal privé-ondernemingen heeft zich gespecialiseerd in het organiseren van het parkeerbeleid. Daarbij richten die ondernemingen parkeergebouwen op in ruil voor een concessie over het hele parkeerbeleid. In de concessieovereenkomst worden onder meer de hoogte van de parkeerretributie en het aantal parkeerplaatsen bedongen.
Een gevolg van het uit handen geven van het parkeerbeleid is dat de privé-ondernemingen ook moeten instaan voor het controleren van de parkeerretributies. Zij doen dat met de meest moderne middelen. Concreet wordt gebruik gemaakt van digitale camera's om foto's te nemen van de nummerplaat en van de voorruit van wagens die niet over een geldig parkeerticket beschikken. Die foto's dienen als bewijslast tegen wanbetalers en worden wekelijks aan de gemeentelijke overheid doorgestuurd. De gemeentelijke overheid bezorgt de onderneming naam en adres van de wanbetalers. Het is de privé-onderneming die verdere stappen doet en de wanbetalers via brieven aanspoort om te betalen. Als dat niet gebeurt, wordt een deurwaarder ingeschakeld.
In dit verband had ik graag van de minister vernomen of het een gangbare praktijk van overheidsdiensten is om persoonlijke gegevens door te geven aan privé-ondernemingen?
Kunnen werknemers van privé-ondernemingen zich in de plaats stellen van beëdigde ambtenaren en de facto boetes uitschrijven?
Kunnen digitale en gemakkelijk manipuleerbare foto's worden aanvaard als bewijs?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Allereerst wil ik opmerken dat het de minister van Justitie niet toekomt om zich naar aanleiding van een parlementaire vraag in de plaats te stellen van de hoven en rechtbanken om een eventuele overtreding van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te beoordelen.
De mededeling van persoonsgegevens door overheden aan privé-ondernemingen wordt behandeld in artikel 5, e, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het artikel bepaalt dat persoonsgegevens enkel mogen worden verwerkt "wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van openbaar belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag, die is opgedragen aan de verantwoordelijke voor de verwerking of aan de derde aan wie de gegevens worden verstrekt".
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is bevoegd om toezicht uit te oefenen op de verwerking van persoonsgegevens en om eventuele overtredingen op te sporen. Ik heb de vraag van de heer Creyelman dan ook ter informatie aan de commissie bezorgd en zal niet nalaten hem op de hoogte te brengen van haar antwoord.
Als iemand van oordeel is dat de wet van 8 december 1992 met het maken van foto's wordt overtreden, kan die klacht indienen zowel bij de gerechtelijke autoriteiten als bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Werknemers van privé-ondernemingen zijn vanzelfsprekend niet bevoegd om proces-verbaal op te stellen of boetes op te leggen ten aanzien van klanten. Toch is de vraag juridisch complexer dan ze op het eerste gezicht lijkt. De opdrachten en de beperkingen van de bevoegdheid van personen die werken voor particuliere bewakingsondernemingen zijn duidelijk omschreven in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten. Die wet geeft de werknemers van die ondernemingen in geen geval machtiging om processen-verbaal op te stellen. Artikel 8, §7, voorziet wel in een enkele uitzondering. Die paragraaf luidt als volgt: "De bewakingsagenten, die deel uitmaken van een interne bewakingsdienst en activiteiten uitoefenen bedoeld in artikel 1, §1, eerste lid, 5°, kunnen personen die niet in het bezit zijn van een geldig vervoerbewijs, staande houden, op voorwaarde dat een politiedienst onmiddellijk verwittigd wordt en in afwachting dat deze ter plaatse komt". De bewakingsagenten zijn dus enkel bevoegd om een overtreding vast te stellen. Ik kan mij evenwel inbeelden dat niet iedereen zich altijd aan de afspraken houdt. Eventuele overtredingen moeten worden gesignaleerd.
Het is aan de rechter om zich in voorkomend geval uit te spreken over de waarde van het bewijs dat hem wordt voorgelegd. Alle bewijselementen zijn toegelaten, voor zover het bewijs niet is verkregen door middel van een handeling die uitdrukkelijk is verboden krachtens de wet of van een handeling die onverenigbaar is met de algemene rechtsbeginselen, zoals het beginsel dat de rechten van de verdediging in moeten worden gerespecteerd. Uit het antwoord van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zal ongetwijfeld blijken of het geval dat de heer Creyelman aanhaalt, als een misbruik moet worden beschouwd.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - De nieuwe wet op de kansspelen dreigt tijdens ons EU-voorzitterschap voor een eerste rel te zorgen. Ons land kreeg vorige week een officiële opmerking van de Nederlandse regering die zich afvraagt of de wet niet in strijd is met het vrije handelsverkeer. Zowel de uitbaters van lunaparken en recent nog de controlerende verantwoordelijke bij de kansspelcommissie blijven vragen dat de inwerkingtreding van de wet met zes maanden wordt uitgesteld.
Het lijkt erop dat de verzuchtingen van de sector niet ernstig worden genomen en nu worden de uitbaters nog door de Nederlandse regering bijgevallen. Aangezien het om technische aanpassingen gaat, moet de Europese Commissie ingelicht worden, die op haar beurt het groen licht moet geven.
Tal van ondernemers moesten hun bedrijf sluiten. De gevolgen zijn een paar duizend extra werklozen, meer clandestiene spelen en minder inkomsten voor de Belgische schatkist en voor de Vlaamse schatkist. Het wegnemen van de slots betekent een aderlating van meer dan 1,7 miljard voor de Vlaamse schatkist.
Van de minister wil ik graag vernemen of er contacten geweest zijn met de Europese Commissie. Waarom wachtte de minister het advies niet af van de Commissie? Dat had ons een rel met de Nederlandse regering kunnen besparen. Waarom volgde de minister het advies van de kansspelcommissie niet?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Op de eerste vraag van collega Ramoudt heb ik eigenlijk een totaal ander antwoord dan wat nogal vaak gesuggereerd wordt. Overeenkomstig de richtlijn 98/34/EG heb ik het ontwerp van besluit betreffende de technische voorschriften die gelden voor de kansspelen aan de Europese overheden bezorgd.
Naar aanleiding daarvan, heeft alleen de Nederlandse overheid overeenkomstig artikel 8, de opmerking gemaakt dat België de termijn voor de inwerkingtreding ervan zou moeten verlengen. De reden laat zich raden: er zijn immers heel wat Nederlandse firma's die op de Europese markt de hand hebben in de sector van de kansspelen. De Europese Commissie heeft ons land op 9 april 2001 kennis gegeven van die opmerking.
De Commissie heeft daarover zelf geen standpunt ingenomen, maar beperkte zich ertoe de opmerking van Nederland door te sturen. Op mijn beurt heb ik de Kansspelcommissie onmiddellijk van die opmerking in kennis gesteld.
Op 25 april 2001 heeft de Kansspelcommissie mij een brief gestuurd waarin zij een voorstel deed om de verlenging van de overgangsmaatregelen in overweging te nemen. Ze steunde zich daarbij niet op de Nederlandse opmerking, maar wel op een ander motief, namelijk "dat de periode van zes maanden om het aantal toestellen en de uitgebate toestellen in overeenstemming te brengen niet zou volstaan en zou moeten worden verlengd tot 31 december, zodat de fiscale belastingen die zijn betaald, volledig zouden worden opgebruikt en de dienst metrologie de mogelijkheid zou worden geboden om de homologatieprocedure volledig uit te werken". M. a.w. men baseert zich niet op het Nederlandse motief, maar wel op twee andere zaken: een fiscale overweging en een overweging die betrekking heeft op de metrologie.
Ik heb de opmerkingen van de Nederlandse overheden en van het advies van de Kansspelcommissie over de eventuele verlenging van de overgangsmaatregelen voorgelegd aan de Ministerraad van 11 juni 2001. De regering heeft beslist dat er geen redenen waren om de overgangsmaatregelen te verlengen. Ze kon het advies van de Kansspelcommissie niet volgen omdat het niet terzake deed en zelfs juridisch fout was.
Ten eerste zijn de belastingen waarop werd gealludeerd opgelegd door de Gemeenschappen. Ten tweede heeft het Hof van Cassatie in zijn arrest van 26 mei 1978 gesteld dat de vergoeding is verschuldigd eens een burgerlijk jaar is aangevat. Ten derde wisten met name de uitbaters van de lunaparken met volle kennis van zaken dat ze zich vóór 30 juni 2001 in regel moesten stellen. Wie toch het risico heeft genomen om te starten, wist dat de termijn beperkt was. Ze hebben waarschijnlijk op een tweede verlenging gespeculeerd. De uitbaters van herbergen daarentegen hebben zich zonder enige overgangsmaatregel per 1 januari 2001 in regel moeten stellen.
Bovendien was de regering van oordeel dat het aspect metrologie niet relevant is aangezien de besluiten inzake de homologatie en de controle op de toestellen en dat houdende vaststelling van de technische voorschriften nog niet zijn bekendgemaakt en bijgevolg niet van toepassing zijn. Het is trouwens niet duidelijk op welke wijze de verlenging van de overgangsmaatregelen, die enkel betrekking heeft op het aantal en op het type van de gedoogde spelen, zou kunnen tegemoet komen aan de doelstelling omschreven door de Kansspelcommissie.
Ik meen dan ook dat de regering een correct standpunt heeft ingenomen dat niet tot problemen op Europees vlak zal leiden.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Blijkbaar heeft de Kansspelcommissie verkeerd gegokt. Haar advies was slecht onderbouwd en ze heeft er geen rekening mee gehouden dat de Europese Commissie op de hoogte moest worden gebracht. Ook heb ik begrepen dat de Europese Commissie tot op heden geen standpunt heeft ingenomen.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - De Ministerraad heeft minister Picqué opgedragen met de bevoegde ministers overleg te plegen over de aankoop van een visserijwachtschip voor gemengd gebruik - zeewaardig patrouillevaartuig - voor rekening van de Staat met een gedeeltelijke subsidiëring via de door de Europese Commissie toegestane middelen. Een dergelijke aankoop dringt zich reeds jaren op en een mogelijke aankoopbeslissing is dan ook positief.
De IEC-Subcommissie Noordzee heeft de minister allicht herinnerd aan de noodzaak om te beschikken over een degelijk uitgerust en zeewaardig operationeel vaartuig. Op Europees niveau wordt stilaan de laatste hand gelegd aan een Raadsbeschikking betreffende de financiële bijdrage van de Gemeenschap in bepaalde uitgaven van de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende controle-, inspectie- en toezichtregelingen voor de periode 2001-2003. Dankzij dit kader kan tot maximaal 35% van de gedane investeringsuitgaven voor modernisering en/of aankoop van controlemiddelen, zoals een visserijwachtschip voor gemengd gebruik worden gerecupereerd in het geval dat deze middelen bestemd zijn voor de visserijcontrole of eventueel pro rata van de reële bestemming van die controlemiddelen.
Welke procedure zal de minister volgen om dergelijke aankoop te doen? Is op dit vlak onderzocht hoe met Nederland kan worden samengewerkt? Door wie laat hij zich hierbij adviseren?
De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek. - Het schip zal niet alleen voor de controle op de visserij worden ingezet, maar ook voor taken van andere departementen. Het kan onder meer worden gebruikt voor controles op zandwinning, politie- en douane-operaties en reddingsoperaties.
Op de Ministerraad van 22 juni werd ik inderdaad belast met het organiseren van overleg met de bevoegde ministers met betrekking tot de aankoop van een zeewaardig patrouillevaartuig, dus een visserijwachtschip voor gemengd gebruik. Op 27 juni werd door mijn medewerkers een interkabinettenvergadering georganiseerd, waarbij de subcommissie Noordzee de opdracht kreeg om in maximum zes maanden een technisch dossier samen te stellen, dat opnieuw op een interkabinettenvergadering moet worden voorgelegd.
Dit dossier moet volgende onderdelen bevatten: een raming van de investering en de operationele kosten, de uit te voeren opdrachten, het beheer van het schip en de verdeling van de budgettaire bijdragen van de diverse autoriteiten.
De subcommissie Noordzee zal een subgroep samenstellen met technici en zal tegen een vastgelegd tijdstip een technisch dossier opmaken, waarin rekening wordt gehouden met de vier opgesomde onderdelen. Het zal worden ingediend bij de voorzitter van de subcommissie Noordzee. Na maximum zes maanden zal de voorzitter dit dossier bespreken op een interkabinettenvergadering, vooraleer het aan de Ministerraad zal worden voorgelegd.
Er zijn contacten met Nederland op allerlei domeinen en niet alleen met betrekking tot de zeevisserij. Vaak worden in samenwerking met Nederland controles uitgevoerd maar zowel Nederland als België werken met eigen vaartuigen, teneinde juridische problemen te vermijden. Mede hierdoor is een gezamenlijke investering in een gemeenschappelijk patrouillevaartuig niet evident.
Als voogdijminister van de subcommissie Noordzee ben ik verantwoordelijk voor de subcommissie Noordzee binnen de IEC, reden waarom ik dit dossier voor de Ministerraad heb gebracht. In deze commissie streven alle bevoegde departementen naar samenwerking. Ieder departement moet zich op het vlak van zijn bevoegdheden engageren inzake samenwerking en budget. Ikzelf ben belast met de coördinatie van dit dossier.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Vermits de minister een coördinerende rol moet spelen, vrees ik dat dit een dossier er een van lange adem zal worden. Ik zal het dan ook van nabij volgen. Uit het antwoord van de minister verneem ik dat een gemeenschappelijk patrouillevaartuig niet mogelijk is. Om dit euvel te verhelpen kan de minister misschien een Europese vlag overwegen, naar het voorbeeld van de Amerikaanse vlag.
De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek. - Dit dossier zal inderdaad geruime tijd in beslag nemen.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP). - Reeds in maart van dit jaar heeft de minister bij ministerieel besluit een prijsstijging van twee frank voor brood toegestaan. Volgens de normale procedure wordt zo'n ministerieel besluit van kracht wanneer het in het Belgisch Staatsblad verschijnt. Normaal volgt een publicatie al na enkele weken. Dit ministerieel besluit daarentegen is nu, we zijn intussen juli, nog altijd niet verschenen. De bakkers kunnen dan ook de "broodnodige" prijsverhoging niet invoeren. Heeft de minister een verklaring voor deze vertraging?
De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek. - Op 20 april heb ik het besluit voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Dit advies bereikte ons op 4 juli en ik heb het besluit op 6 juli ondertekend. Op 10 juli werd het voor drukproef naar het Belgisch Staatsblad verzonden. Men zegt me dat het besluit op 17 juli zal verschijnen en dan zal het natuurlijk ook van kracht worden. Ik denk dat men dus niet van vertraging kan spreken.
Mevrouw Fatma Pehlivan (SP). - Ik dank de minister voor dit duidelijke antwoord op mijn korte vraag. Ik kan de bakkers nu geruststellen dat het besluit inderdaad in het Staatsblad zal verschijnen.
De voorzitter. - Ik stel voor het wetsontwerp en deze wetsvoorstellen samen te bespreken. (Instemming)
De heren Dedecker en Malmendier verwijzen naar hun schriftelijk verslag.
De heer Michel Barbeaux (PSC). - De PSC-fractie is blij dat de regering haar ontwerp over de dienstencheques heeft geconcretiseerd; het oude stelsel werd immers méér dan een jaar geleden afgeschaft. Ik betreur echter dat men de Franse benaming heeft veranderd in "titre-service". Het systeem mag dan een aanzienlijke uitbreiding kennen, het basisprincipe blijft hetzelfde en een naamverandering is dan ook niet gerechtvaardigd. De Nederlandse benaming "dienstencheque" werd trouwens behouden. Deze regering heeft er een gewoonte van gemaakt om bestaande benamingen te veranderen: de naam van de ministeries, de benaming van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden en weldra ook de term "bestaansminimum". Dat is nu de mode en de media hebben het graag, maar het leven wordt er niet eenvoudiger op.
De vice-eerste minister heeft in de commissie meermaals gezegd dat dit wetsontwerp de werkgelegenheid en meer bepaald de werkgelegenheid voor laaggeschoolde werknemers in de klusjesdiensten wil bevorderen. Een groot deel van de maatregelen valt onder het samenwerkingsakkoord dat weldra met de gewesten en de gemeenschappen zal worden gesloten. De regering hoopt met deze maatregelen gedurende het eerste jaar 3.000 banen te scheppen. Dat is vrij ambitieus. Ik zeg "vrij ambitieus", omdat 3.000 banen op zich positief is, maar als er zo'n groot bedrag wordt voor uitgetrokken, mocht men toch iets meer verwachten. De federale regering wil één miljard uittrekken en de minister verklaarde dat de gewesten voor elke frank van de federale overheid een bijkomende frank zullen uitgeven. Tel daarbij de deelname in de kosten door de kopers van de dienstencheques. Iedere job zal dus zowat één miljoen frank kosten!
Het wetsontwerp bepaalt dat het Parlement de uitvoering van de wet regelmatig zal evalueren. Wij vinden dat een gelukkige beslissing.
Het scheppen van duurzame werkgelegenheid is één van de grote uitdagingen van dit ontwerp. Het zou echter kunnen uitdraaien op een groot aantal tijdelijke contracten, want in het geval van niet-duurzame werkgelegenheid, zoals huishoudelijke taken die vaak weinig kennis vereisen, moet de tewerkstelling minstens halftijds zijn. Onze aandacht moet integendeel uitgaan naar het scheppen van kwalitatief hoogstaande tewerkstelling.
Een andere belangrijke uitdaging is de verhouding tot de bestaande diensten. Zal het een verhouding zijn van concurrentie of de complementariteit? Het is weliswaar niet de bedoeling van dit ontwerp om de diensten voor hulpverlening van de gemeenschappen te herfinancieren, maar de nieuwe bepalingen mogen de toekomst van deze diensten evenmin in het gedrang brengen. Het risico is immers reëel dat diensten in de non-profitsector, zoals de diensten voor gezinshulp, alleen een cliënteel met bescheiden inkomen overhouden. Personen met een hoger inkomen, die een hogere bijdrage moeten betalen voor deze gemeenschapsdiensten, zullen de voorkeur geven aan het systeem van de dienstencheques.
Volgens de vice-eerste minister kunnen de bestaande diensten hun erkenning aanvragen bij de gemeenschappen en zodoende nieuwe diensten aanbieden waarvoor zij nieuwe arbeidskrachten in dienst nemen die met dienstencheques worden betaald. Bestaande diensten hebben het voordeel reeds over kaderpersoneel te beschikken en zij organiseren over het algemeen ook opleidingen voor hun eigen personeel.
Het wetsontwerp zal zijn doel alleen bereiken als de bevolking vertrouwen heeft in het personeel van de klusjesdiensten. De opleiding van het personeel in dit systeem van dienstencheques zal dat vertrouwen moeten wekken. De non-profitsector geniet over het algemeen dit vertrouwen vanwege de goede opleiding van zijn personeel.
Mensen met een bescheiden inkomen kunnen eventueel de terugbetaling van de dienstencheques bekomen via het OCMW. Toch blijf ik ervan overtuigd dat het OCMW niet noodzakelijk de gemakkelijkste weg is voor bejaarden.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - Het is niet de enige mogelijkheid. Er zijn ook andere diensten voor hulpverlening genoemd.
De heer Michel Barbeaux (PSC). - Natuurlijk zijn er ook andere diensten, maar vooral voor bejaarden is het een moeilijke stap om hulp te vragen aan een dienst, ongeacht of hij openbaar of privé is.
Wij blijven dus pleiten voor een vermindering of een aanpassing van de prijs van de dienstencheques, in het bijzonder voor afhankelijke bejaarden. Ik denk onder meer aan de WIGW's.
(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)
Mevrouw Iris Van Riet (VLD). - De VLD-fractie steunt de doelstellingen van het wetsontwerp volmondig. We wensen immers reguliere banen voor hoofdzakelijk laaggeschoolde werknemers te creëren. De jobs die met het systeem van dienstencheques worden beoogd zijn te duur voor particulieren en komen bijgevolg in het zwarte of grijze circuit terecht, of worden door de particulieren zelf verricht. Met de introductie van de dienstencheques komt er een betaalbare en fiscaal interessante regeling die blijkens een studie van het Planbureau een terugverdieneffect van ongeveer 95% voor een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze en van 75% voor de andere categorieën sorteert.
Het systeem van dienstencheques kan bijdragen tot de bestrijding van illegale arbeid en vergemakkelijkt de combinatie gezin-arbeid, waar de VLD achter staat.
Het systeem van de dienstencheques zal complementair zijn aan dat van de PWA-cheques. De VLD had evenwel de PWA-cheques liever volwaardig geïntegreerd gezien in het systeem van de dienstencheques. Belangrijk is dat de PWA- cheques en dienstencheques een gelijke fiscale behandeling krijgen. Op die manier kunnen de particulieren kiezen voor één systeem of kunnen ze beide systemen combineren.
De erkenning van ondernemingen die in het systeem van buurtdiensten zullen functioneren wordt een bevoegdheid van de deelgebieden. De VLD meent dat er evenwel ook een rol moet worden weggelegd voor de uitzendbedrijven. Waarom zou de sector die de meeste ervaring heeft met kortlopende opdrachten worden uitgesloten? De uitzendbedrijven moeten de mogelijkheid krijgen in het kader van de buurtdiensten een pool van werknemers op te richten. Om dit te verwezenlijken moet de wet van 24 juli 1987 worden herzien en moet de mogelijkheid worden geboden dat uitzendkantoren mensen kunnen aanwerven met contracten van onbepaalde duur.
We vragen ons af waarom het klein tuinonderhoud werd uitgesloten. Dat men concurrentie met zelfstandige ondernemers wil vermijden is te begrijpen, maar we vragen ons af waarom het klein tuinonderhoud in het PWA-systeem wel mogelijk is.
Momenteel zijn er in het PWA-systeem ongeveer 17.000 personen, vrijgesteld als werkzoekende, actief. Veelal gaat het om samenwonende werklozen, vaak met kinderen die in de PWA een goede combinatie voor hun gezin en arbeid zien.
Het systeem van de dienstencheques heeft betrekking op reguliere jobs. Dit impliceert dat er een doorstroming is van werklozen naar de arbeidsmarkt. In de PWA kan men niet aan de vraag voldoen, want op sommige plaatsen zijn er lange wachtlijsten. De werklozen in het PWA- systeem zullen zich niet geroepen voelen om in het systeem van de dienstencheques te stappen, dat financieel weinig of zelfs niet aantrekkelijker zal zijn dan het PWA-statuut.
Het mag ook niet de bedoeling zijn dat de PWA's de doelgroep voor de dienstencheques uithollen. Daarom is het aangewezen op termijn de vrijstellingsregeling voor PWA'ers te laten uitdoven. De samenwerking tussen de PWA's en de sociale economie is een goede zaak, maar de PWA's mogen geen werkgever in het systeem van de buurtdiensten worden. Dan wordt precies het omgekeerde beoogd van wat ik bij het begin van mijn uiteenzetting heb geponeerd.
PWA's worden best een onderdeel van het dienstenchequessysteem. De creatie van reguliere jobs blijft de eerste prioriteit.
We moeten er ook voor waken dat de dienstencheques geen doodgeboren kind worden. Vandaar de bedenkingen van de VLD-fractie bij het gegeven dat een erkende onderneming de diensten moet laten uitvoeren door een niet-werkende werkzoekende die daarvoor minimaal op halftijdse basis wordt aangeworden. Hier bestaat het gevaar dat de kar voor de paarden wordt gespannen. Het is namelijk de bedoeling om eerst bijkomende activiteiten te creëren die moeten resulteren in bijkomende aanwervingen. Bedrijven mogen niet worden verplicht eerst bijkomend personeel aan te werven in de hoop dat ze nadien bijkomende activiteiten zullen ontwikkelen. Het verheugt de VLD-fractie daarom dat in het verslag duidelijk wordt gestipuleerd dat erkende ondernemingen niet verplicht worden eerst bijkomend personeel aan te werven vooraleer in het systeem van dienstencheques te stappen.
Het is jammer dat alleenwerkende zelfstandigen niet voor het systeem in aanmerking komen. We gaan akkoord dat het systeem van de dienstencheques ondernemingen wier activiteit door het systeem toeneemt, verplicht een niet-werkende werkzoekende aan te werven die ingeschreven is bij de VDAB, de BGDA of de Forem. Alleen heeft een alleenwerkende zelfstandige daar weinig boodschap aan. Hij verkiest eerst de markt af te tasten vooraleer hij beslist iemand aan te werven.
Ten slotte heb ik een aantal concrete vragen. Hoe zullen de dienstencheques eruit zien? Krijgt het Vlaamse Gewest de mogelijkheid ze te verspreiden via de lokale werkwinkels? Dreigt er zich geen concurrentie voor te doen tussen de sociale werkplaatsen en het systeem van de dienstencheques, aangezien de sociale economie een lager BTW-tarief kent? Is dat tarief ook van toepassing op het systeem van de dienstencheques, terwijl de reguliere bedrijven in diezelfde dienstenchequesregeling onderworpen zijn aan een hoger BTW-tarief? Wat is de verhouding met de PWA-cheques waarop helemaal geen BTW wordt geheven? Een regeling met verschillende BTW-regimes moet zoveel mogelijk worden vermeden. Aan de ene kant moeten de sociale-economieprojecten en de reguliere bedrijven gelijke kansen krijgen binnen het systeem van de dienstencheques, aan de andere kant moeten de dienstencheques een gelijkwaardige kans krijgen als de PWA-cheques.
We vragen de minister dan ook om zo snel mogelijk de nodige uitvoeringsbesluiten uit te vaardigen en daarbij rekening te houden met onze verzuchtingen, zodat er bij de betrokkenen geen onnodige onzekerheid groeit. (Applaus)
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Een aantal demografische en sociaal-economische ontwikkelingen hebben bij de gezinnen en individuen nieuwe behoeften doen ontstaan, waaraan niet altijd wordt tegemoetgekomen door het gewone werkgelegenheidscircuit, noch door het zwarte of grijze circuit.
Zo is er een geheel nieuwe problematiek ontstaan, namelijk de "vernachting" van de zorgarbeid. Vroeger gebeurde zorgarbeid voornamelijk door de vrouw in het gezin. Vandaag nemen andere leden van het gezin al iets vaker zorgtaken over. Toch blijft op vrouwen een grote druk bestaan. Het fenomeen van de "sandwichvrouwen" is bekend: vrouwen nemen in het huishouden meer taken op zich dan de mannen. Zo bleek onlangs nog uit de statistieken over de tijdsbesteding van mannen en vrouwen in onze samenleving.
De tendensen die de nieuwe behoeften doen ontstaan zijn eveneens gekend: individualisering, verhoogde arbeidsparticipatie van vrouwen, uiteenlopende gezinspatronen, het formaliseren van zorgtaken en veroudering van de bevolking.
Het is belangrijk dat de verschillende beleidsinstanties naar nieuwe geschikte wegen zoeken om de zorgarbeid een plaats te geven in onze gezinnen en in de samenleving.
Met dit ontwerp geeft het parlement de minister een blanco cheque. Alles moet nog worden uitgewerkt in koninklijke besluiten en in het kader van samenwerkingsakkoorden.
De minister beschouwt de dienstencheques vooral vanuit de invalshoek van tewerkstelling. Ze moeten echter ook bekeken worden als een mogelijkheid om een nieuw aantrekkelijk beroep te creëren, zeker in Vlaanderen. Omwille van de krapte op de arbeidsmarkt willen nog maar weinig mensen zorgtaken opnemen.
Onze fractie heeft een aantal voorstellen uitgewerkt zoals een nieuw statuut voor de thuisassistent, waarbij een aantrekkelijke opleiding en een aantrekkelijke job worden aangeboden. Wij willen vooral het professioneel opnemen van zorgtaken, ook in gezinnen, aantrekkelijk maken en daardoor het aantal mensen die deze taken willen opnemen, doen toenemen.
De minister kan voor het systeem van dienstencheques geen continuïteit garanderen, noch voor de gebruiker, noch voor de werknemer. Wat zijn de gevolgen voor de werknemer en de gebruiker als de aanvragen de voorziene begroting overstijgen?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - De kwaliteit van de betogen bewijst dat er in de commissie een intense gedachtewisseling heeft plaatsgevonden.
De heer Barbeaux vraagt zich af of de wil bestaat om kwaliteitsbanen te scheppen. Zoals u weet, is dat één van mijn bekommernissen. Het Belgische voorzitterschap wil zich overigens op Europees niveau voor de werkgelegenheid inzetten.
Wij hebben in dezen grendels ingebouwd. Zo is de erkenning door de gemeenschappen, die in de wet werd opgenomen, vooral een kwalitatieve erkenning. Mijn collega's van de gewesten hebben al aangekondigd dat ook zij oog zullen hebben voor de kwaliteit van de baan of meer bepaald voor de begeleiding van de laaggeschoolden die een baan aanvaarden.
Het moet gaan om een echt arbeidscontract in de geest van de wet van 1978. De werknemers genieten uiteraard bescherming, zij hebben rechten en plichten zoals elke werknemer. Wij storten ons niet hals over kop in een nepstatuut. Integendeel, ik wilde een "contract van onbepaalde duur" voor deze personen, die over het algemeen te kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt.
De PWA's hebben ervaring met mensen die zich opnieuw willen inschakelen op de arbeidsmarkt en hun inkomen willen aanvullen. In gesprekken met de gewesten heb ik altijd mijn voorkeur laten blijken voor PWA's die zich willen omvormen tot vennootschappen met sociale doeleinden en die zich willen laten erkennen door de gewesten en de gemeenschappen, zodat het PWA-personeel zijn werklozenstatuut dankzij de dienstencheques kan inruilen voor een echt werknemersstatuut.
Het ideaal zou geweest zijn de prijs te moduleren naargelang het inkomen, maar het stelsel, dat eenvoudig toegankelijk moet blijven, zou daardoor complexer zijn geworden.
In de commissie heb ik geantwoord dat door externe hulp de bijdrage van de gebruiker mag worden verlaagd. Mevrouw Van Riet en mevrouw De Schamphelaere wil ik er toch op wijzen dat de wettekst voorziet in een zeer regelmatige evaluatie. Het profiel van de gebruikers zal ons helpen uitmaken of we de wet al dan niet dienen aan te passen.
Mevrouw Van Riet had het over een reeks uitbreidingen van het systeem dat wij voorstellen.
Dit systeem vraagt om uitbreiding op grond van evaluaties. Wat u zegt over het uitzendbureau, vind ik interessant. In de evaluatiegesprekken moet hierop zeker worden teruggekomen. De uitsluiting van de kleine tuinen heeft een reden: namelijk de vrees voor concurrentie met de talloze kleine zelfstandigen in deze sector.
We zetten dus een ondersteuningssysteem op voor de indienstneming met contracten van onbepaalde duur. Ik wil voor de toekomst op dat vlak niets uitsluiten. Laten we eerst zien wat de tenuitvoerlegging van deze wet in een eerste fase oplevert.
Hoe zullen die dienstencheques eruitzien? Wat met de werkwinkels, met de concurrentie en met de beschutte werkplaatsen? Over al deze kwesties wordt overleg gepleegd met de gewesten. Ik vestig de aandacht van mevrouw De Schamphelaere hierop. Wij werken niet alleen met de gewesten aan een algemeen samenwerkingsakkoord. Ik heb ook alle uitvoeringsbesluiten aan de gewesten overgezonden en wens ook daarover tot een akkoord te komen, zodat ik geen blanco cheque moet tekenen. Over al deze elementen wil ik een goede dialoog met de gewesten. Van dit akkoord hangt immers de doeltreffendheid van het systeem af.
Als de uitvoeringsbesluiten geen aandacht schenken aan lopende contracten, waarover de laatste vraag van mevrouw De Schamphelaere handelt, dan kan men zich inderdaad afvragen hoe de betrokkenen in dienst kunnen worden genomen, wanneer bij gebrek aan budgettaire ruimte geen dienstencheques meer voorhanden zijn. De betrokkenen hebben een contract van onbepaalde duur. Zij genieten dus alle gebruikelijke beschermingen. Over het algemeen worden zij in dienst genomen door vennootschappen met sociale doeleinden of door erkende bedrijven die niet alleen activiteiten op basis van dienstencheques ontplooien. Het systeem van de dienstencheques betekent voor hen een ondersteuning. Ik zou willen beklemtonen dat deze contracten onder de bescherming van de wet van 1978 vallen en dat er rekening werd gehouden met de scholingsgraad van de werknemers die men in de arbeidsmarkt wil herinschakelen.
Ik dank nogmaals alle collega's die vandaag of in de commissie het woord hebben genomen, voor de kwaliteit van hun betogen.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 50-1281/5.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Michiel Maertens (AGALEV), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, zie stuk 2-784/3.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV), rapporteur. - De verdragen betreffende het internationale strafrecht die door België werden geratificeerd, bevatten dwingende regels inzake bevoegdheidsuitbreiding van de gerechten van de verdragsluitende staten teneinde het aantal gevallen uit te breiden waarin de rechtbanken van de verdragsluitende staten vervolging kunnen instellen wegens gedragingen die strafbaar worden gesteld op grond van de verdragen tot de naleving waarvan België zich heeft verbonden.
Om aan dergelijke verplichting van het Verdrag van Wenen inzake externe beveiliging van kernmateriaal tegemoet te komen was artikel 12bis van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering al ingevoegd. Het wetsontwerp heeft tot doel dit artikel om te zetten in een bepaling van algemene toepassing. Zo kan worden voorkomen dat de inhoud ervan moet worden aangepast telkens België toetreedt tot een verdrag inzake internationaal strafrecht waarin verplichtingen betreffende de rechtsmacht zijn opgenomen.
De term internationaal verdrag dekt alle verdragen inzake strafrecht. Dat kunnen verdragen zijn tussen staten en uiteraard ook communautaire verdragen.
De artikelen 1 en 2 en het wetsontwerp in zijn geheel zijn eenparig door de 10 aanwezige leden aangenomen.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 50-1178/3.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De voorzitter. - De heer Ramoudt verwijst naar zijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het wetsvoorstel. Zie stuk 2-780/1.)
-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt later gestemd.
De voorzitter. - Wij dienen thans over te gaan tot de geheime stemming voor de voordracht van twee kandidaten voor het ambt van Nederlandstalig rechter in het Arbitragehof dat thans vacant is.
Het lot wijst de dames Nagy en Taelman aan om de functie van stemopnemers te vervullen.
Er moeten twee stembeurten worden gehouden, respectievelijk voor de voordracht van de eerste kandidaat en voor de voordracht van de tweede kandidaat.
Het gedrukte stuk met de lijst van de kandidaten voor het te begeven ambt, werd rondgedeeld onder het nr. 2-827/1. Alle senatoren hebben kennis kunnen nemen van het curriculum vitæ van de kandidaten, die voldoen aan de wettelijke benoemingsvoorwaarden.
Wij stemmen eerst over de voordracht van de eerste kandidaat.
De stemming begint met de naam van de heer Destexhe.
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)
De heer Jean-François Istasse (PS), corapporteur. - Met toepassing van artikel 32, §1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, heeft de voorzitter van de Kamer, bij brief van 6 juni 2001, bij de Senaat het belangenconflict aanhangig gemaakt dat het Vlaams Parlement op 28 maart 2001 bij de Kamer van volksvertegenwoordigers had ingeleid tegen het wetsontwerp betreffende het recht van antwoord en het recht van informatie.
De Senaat dient binnen dertig dagen een gemotiveerd advies uit te brengen aan het in artikel 31 van dezelfde wet bedoelde Overlegcomité, dat op zijn beurt binnen dertig dagen volgens de procedure van de consensus beslist.
De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft deze zaak besproken tijdens haar vergaderingen van 19 en 26 juni en 5 juli 2001.
De door het Vlaams Parlement bij eenparigheid aangenomen motie welke aan de Kamer is overgezonden, bepaalt dat "het Vlaams Parlement oordeelt ernstig te kunnen worden benadeeld door het in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediende wetsontwerp betreffende het recht van antwoord en het recht van informatie". Het Vlaams Parlement haalde de recente adviespraktijk aan van de Raad van State evenals de recente rechtspraak van het Arbitragehof waaruit blijkt dat de grondrechten waarvoor de Grondwet in geen specifieke bevoegdheidsverdelende regel heeft voorzien, of die in de Grondwet niet vermeld staan (de nieuwe grondrechten), geen afzonderlijke aangelegenheid vormen die als zodanig tot de bevoegdheid van de federale wetgever behoort. Niet de kwalificatie "grondrecht" is bepalend op bevoegdheidsrechtelijk vlak, doch wel de aangelegenheid waarop het grondrecht betrekking heeft. Met andere woorden, indien die grondrechten kaderen in de materiële bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten, dan zijn zij daarvoor exclusief bevoegd.
Het Vlaams Parlement is dan ook van oordeel dat het voornemen van de federale minister van Justitie om, met miskenning van de adviespraktijk van de Raad van State en de rechtspraak van het Arbitragehof, het recht van antwoord te regelen, met inbegrip van radio en televisie, zijn belangen ernstig schaadt aangezien het aldus gehinderd wordt in het erkennen en regelen van grondrechten in de aangelegenheden die tot zijn bevoegdheid behoren.
Tijdens de bespreking in de commissie kwamen verschillende standpunten aan bod. Volgens de minister van Justitie heeft het Arbitragehof in zijn arrest nr. 14/91 van 28 mei 1991 bevestigd dat het recht van antwoord als een logisch gevolg van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid moet worden beschouwd die door de Grondwet worden gewaarborgd. De uitoefening van dat recht, ongeacht of zij via de geschreven pers dan wel via de audiovisuele media verloopt, moet bijgevolg door de federale wetgever worden geregeld.
De minister erkent niettemin dat zich in de rechtspraak van het Arbitragehof en van de Raad van State een evolutie heeft voorgedaan, maar dat de finaliteit of het doel van de regelgeving dienaangaande niet over het hoofd mag worden gezien. In recentere arresten heeft het Arbitrage het standpunt ingenomen dat "het feit dat de Grondwet en de internationale verdragen fundamentele rechten en vrijheden erkennen, geenszins betekent dat de regeling ervan, als dusdanig, enkel de federale overheid zou toekomen. Het staat aan elke overheid de inachtneming ervan te waarborgen door ze te concretiseren wanneer ze haar bevoegdheden uitoefent". Dat neemt niet weg dat het Hof steeds de finaliteit van de bestreden maatregel onderzoekt.
De regering heeft beklemtoond dat de regeling bij wet van het recht van antwoord op radio en televisie geenszins tot doel heeft in te grijpen in de organisatie en de werking van de radio-omroep en de televisie, maar de burger alleen een rechtsbescherming wenst te bieden tegen lasterlijke aantijgingen of onjuiste informatie over hem in de audiovisuele pers. Een ander argument dat pleit voor de bevoegdheid van de federale wetgever is de eenheid van wetgeving.
Het Vlaams Parlement heeft bijkomend de stelling ontwikkeld dat het recht van antwoord niet als een uitloper van de grondwettelijk gewaarborgde persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting mag worden beschouwd, waardoor het onder de federale wetgever zou ressorteren, maar als een specifiek grondrecht op zich waaraan een eigen invulling moet worden gegeven naargelang van het medium waardoor een persoon in zijn eer of goede naam is aangetast. De gemeenschappen worden dus bevoegd geacht het recht van antwoord op radio of televisie te regelen, vermits de uitdrukkelijke bevoegdheidstoewijzing ten voordele van de federale overheid ontbreekt.
Bij de discussie in de Kamercommissie voor Justitie heeft een meerderheid van de leden de zienswijze van de minister van Justitie gesteund en een minderheid die van het Vlaams Parlement.
In de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat oordeelde een meerderheid van de leden dat het door het Vlaams Parlement ingeleide belangenconflict een louter bevoegdheidsconflict inhoudt en, subsidiair, dat de federale wetgever eveneens bevoegd is om het recht van antwoord op radio en televisie te regelen. Een minderheid houdt er een tegenovergestelde mening op na en vindt dat het om een belangenconflict gaat. Het recht van antwoord op radio en televisie ontsnapt aan de bevoegdheid van de federale wetgever en komt toe aan de gemeenschapswetgever, dit overeenkomstig artikel 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
Concluderend heeft de voorzitter vastgesteld dat de meerderheid van de commissie van oordeel is dat het door het Vlaams Parlement opgeworpen belangenconflict een bevoegdheidsconflict betreft dat door het Arbitragehof dient te worden beslecht. Bijgevolg kan de Senaat het Overlegcomité adviseren te besluiten tot de afwezigheid van een belangenconflict zodat de wetgevingsprocedure in de Kamer kan worden voortgezet.
Een lid heeft evenwel verklaard dat het wel degelijk om een belangenconflict gaat. De minister van Justitie zou daarom de bepalingen over de uitoefening van het recht van antwoord op radio en televisie uit het wetsontwerp moeten lichten.
Gelet op het voorgaande neemt de commissie met 8 stemmen tegen 1 stem een voorstel van gemotiveerd advies aan waarin zowel het meerderheids- als het minderheidsstandpunt zijn opgenomen. Dit advies besluit: "Om de redenen vermeld in het meerderheidsstandpunt, adviseert de commissie het Overlegcomité vast te stellen, eventueel na advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State overeenkomstig artikel 32, §6, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, dat het door het Vlaams Parlement opgeworpen belangenconflict een louter bevoegdheidsconflict betreft zodat de procedure van het belangenconflict kan worden afgesloten. Acht zij, in subsidiaire orde, de federale wetgever bevoegd om de uitoefening van het recht van antwoord op radio en televisie te regelen."
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor de redactie van dit verslag. Ik voeg hieraan toe dat ik verslag heb uitgebracht mede namens de heer Lozie, corapporteur.
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Het conflict waarover het hier gaat betreft de organisatie van het recht van antwoord. Aangezien dit geen belangrijk communautair conflict is, vraag ik de Senaat het met de nodige nuchterheid te bekijken. Ik ben het er uiteraard mee eens dat er een bevoegdheidsconflict bestaat. Ik zal straks aantonen dat elk bevoegdheidsconflict in wezen ook een belangenconflict is. Het belangenconflict betreft het recht van antwoord en het recht van informatie. Het Vlaams Parlement is van oordeel dat het de federale wetgever niet toekomt het recht van antwoord op radio en televisie te regelen. Indien een andere wetgever zich daarin mengt, schendt hij het belang van de betrokken gemeenschap en van de betrokken omroep.
Wanneer een gemeenschap of gewest verhinderd wordt in het uitoefenen van de eigen bevoegdheden worden ook de respectieve belangen geschaad. Ik vraag de collega's van de meerderheid om hierover rustig na te denken. Het gaat niet om een zwaar politiek probleem. Ik denk niet dat er een enorm verschil is tussen de wijze waarop Vlaanderen het recht van antwoord op radio en televisie organiseert en de wijze waarop de federale regering dat doet. Is het bijgevolg zinvol om daarvoor grote juridische geschillen hangende te maken? Er bestaan procedures voor bevoegdheidsgeschillen waarbij de Raad van State, met het oog op het voorkomen van bevoegdheidsconflicten, voorafgaandelijk om advies wordt gevraagd.
Over het ontwerp van de minister van Justitie stelt de Raad van State in zijn advies dat het hier om een gemeenschapsbevoegdheid gaat. Zonder deze uitspraak van de Raad van State zou het Vlaams Parlement nooit unaniem geëist hebben dat de behandeling van het ontwerp in de Kamer van Volksvertegenwoordigers moest worden stopgezet en dat er daarover moest worden onderhandeld.
Indien de plenaire vergadering het gemotiveerd advies van de commissie volgt, zal de huidige tekst van het ontwerp in de Kamer verder worden onderzocht en vermoedelijk goedgekeurd. Nadien zal de Vlaamse regering beroep aantekenen bij het Arbitragehof, dat over het bevoegdheidsconflict een finaal oordeel zal vellen.
De vraag is of we telkens tot deze procedure moeten overgaan. Is het echt de bedoeling om bij elk meningsverschil met betrekking tot de bevoegdheid van de federale overheid enerzijds, en de gewesten en de gemeenschappen anderzijds, het advies van de Raad van State te negeren en koppig door te zetten om de zaak ten slotte, na eindeloze procedures, door het Arbitragehof te laten beslechten? Ik kan begrijpen dat dit gebeurt bij aangelegenheden van groot politiek belang, waarover wezenlijke meningsverschillen bestaan. Dit is nu niet het geval. De Raad van State heeft een advies geformuleerd dat luidt dat de federale overheid niet bevoegd is. Ik begrijp niet waarom de minister blijft volhouden dat het recht van antwoord en het recht van informatie een federale bevoegdheid is. Ik betreur deze houding want ze leidt tot een verzuring van het klimaat. Ik ben ervan overtuigd dat het Vlaams Parlement zich bij een andersluidend advies van de Raad van State probleemloos zou hebben neergelegd.
De houding van de federale regering brengt mijn collega's gemeenschapssenatoren in een moeilijke situatie. Na de motie van het Vlaams Parlement te hebben goedgekeurd, moeten ze thans als leden van de meerderheid stemmen over het advies van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden. Als ze de solidariteit binnen de meerderheid willen behouden, moeten ze een stem uitbrengen die in strijd is met wat ze in het Vlaams Parlement hebben verdedigd. Ik betreur het dat ze voor dit dilemma worden geplaatst. Voor de heer Vandenbroeke is er geen enkel probleem aangezien hij niet tot een van de federale meerderheidspartijen behoort. Overigens waardeer ik het stemgedrag van de heer Vandenbroeke, zowel in de Senaat als in het Vlaams Parlement. De heren Malcorps, Timmermans, Ramoudt en Wille zullen echter een duidelijke keuze moeten maken. Wellicht kunnen zij hun collega's van de meerderheid alsnog tot andere gedachten brengen.
De heer Frans Lozie (AGALEV), corapporteur. - Deze discussie doet twee fundamentele problemen rijzen. De grondwetgever en de bijzondere wetgever kunnen onmogelijk de bedoeling hebben gehad de mogelijkheid tot het inroepen van een belangenconflict te creëren als preventie voor een bevoegdheidsconflict. Dat is overigens een van de argumenten die het Vlaams Parlement heeft aangehaald om het belangenconflict in te roepen.
Voorts verwijst de heer Caluwé hoofdzakelijk naar de argumentatie van de Raad van State. Het probleem in dat verband is dat de jurisprudentie van het Arbitragehof en die van de Raad van State de voorbije jaren niet eenduidig waren. De heer Istasse heeft in het verslag duidelijk naar voren gebracht dat het probleem zich vooral toespitst op de doelstelling van het wetsontwerp.
Ik ben uitermate benieuwd naar de uiteindelijke uitspraak van het Arbitragehof. Zal het hof oordelen dat het gaat om een exclusief Vlaamse bevoegdheid, een exclusief federale bevoegdheid of een bevoegdheid van de beide bestuursniveaus?
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van gemotiveerd advies heeft later plaats.
De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de stemming over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van rechter in het Arbitragehof:
Aantal stemmenden: 58.
Blanco of ongeldige stembriefjes: 1.
Geldige stemmen: 57.
Volstrekte meerderheid: 38.
De heer Erik Derycke behaalt 56 stemmen.
Mevrouw Lisette Croes behaalt 1 stem.
Bijgevolg wordt de heer Erik Derycke, die de tweederde meerderheid der stemmen bekomen heeft, tot eerste kandidaat uitgeroepen.
We gaan nu stemmen over de voordracht van de tweede kandidaat.
Ik herinner er u aan dat u niet geldig meer kunt stemmen voor de heer Erik Derycke, die uitgeroepen werd tot eerste kandidaat.
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)
De heer Marc Hordies (ECOLO), corapporteur. - Op het einde van de vorige zittingsperiode presenteerde de subcommissie Mensenhandel en Prostitutie een verslag en aanbevelingen die door de subcommissie, de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden en de plenaire vergadering eenparig werden goedgekeurd. Dat versterkte de aanbevelingen van de subcommissie met betrekking tot de slavernij, want daarover gaat het bij de mensenhandel tenslotte.
Ik heb hierbij een persoonlijke opmerking. Om te vermijden dat een en ander uit de hand loopt, moeten we een onderscheid blijven maken tussen vervoer van personen, zij het illegaal, en mensenhandel. Vluchtelingen uit een conflictgebied hebben altijd, vaak uit noodzaak, smokkelroutes gebruikt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben talloze joden, geallieerde piloten en verzetslieden van deze wegen gebruik gemaakt, meestal tegen betaling. Het ging toen niet om mensenhandel: deze mensen ontvluchtten gevangenschap en foltering en gingen de vrijheid tegemoet. Bij de mensenhandel worden armoede en miserie uitgebuit en er wacht de slachtoffers op het einde van de rit geen vrijheid of een beter leven, maar nog meer ellende.
Na het verslag en geschokt door het drama van Dover beslisten wij onze werkzaamheden voort te zetten, in de vaste overtuiging dat de misdadigers hun acties alleen maar zouden uitbreiden.
De subcommissie ondervroeg bij de hervatting van haar werkzaamheden de betrokken ministers om na te gaan welk gevolg de regering aan de aanbevelingen had gegeven.
In zijn toespraak tot de gevestigde lichamen beklemtoonde het Staatshoofd het belang van de strijd tegen de mensenhandel en de hulp aan de slachtoffers.
De regering boekte belangrijke vooruitgang en maakte van de strijd tegen de mensenhandel een prioriteit tijdens haar Europese voorzitterschap.
Het was precies met het oog op dit voorzitterschap dat de subcommissie het nodig achtte voorlopige aanbevelingen te formuleren, alvorens zich te concentreren op specifieke problemen zoals visa, de handel in sportlui of een eventuele verduidelijking van het statuut van de prostituee.
Ik kom terug bij het huidige verslag. Voor de hoorzittingen verwijzen we naar het schriftelijk verslag, maar we benadrukken de aanbevelingen die op het einde van het verslag zijn geformuleerd en vooral de vorige aanbevelingen die volgens ons niet of te weinig werden gevolgd.
Na de aandacht te hebben gevestigd op het werk dat de wetgever en de regering sinds 1992 hebben verricht en dat in Europa als voorbeeld wordt geciteerd, verklaart de subcommissie dat ze de resultaten van het Belgische voorzitterschap bijzonder aandachtig zal bestuderen.
De subcommissie betreurt de verklaringen die twee ministers tijdens de hoorzittingen aflegden. De ene ontkende de, nochtans schrijnende, ontoereikende financiering van de opvangcentra en de andere wilde van de eventuele oprichting van een onderzoekscommissie een regeringszaak maken.
De eerste reeks aanbevelingen heeft betrekkingen op de situatie in het land van herkomst van de slachtoffers van mensenhandel. Ons beleid mag in dat opzicht niet louter repressief zijn of gericht op de openbare veiligheid, maar moet voorrang geven aan de preventie en multifunctionele samenwerking met de landen van herkomst.
Ik citeer uit de aanbevelingen:
"De subcommissie dringt opnieuw aan op een versterking van het samenwerkingsbeleid met de landen waar de slachtoffers van de mensenhandel vandaan komen. Zij legt in het bijzonder de nadruk op de uitwerking van een aangepaste wetgeving terzake en op de uitwerking van specifieke programma's voor de ontplooiing en ontvoogding van mannen en vrouwen.
Teneinde de eventuele kandidaat-emigranten en vooral de vrouwen te wijzen op het risico dat ze in prostitutienetwerken of in zwartwerkcircuits terechtkomen, moeten in de landen van herkomst op de meest doelgerichte wijze informatie- en preventiecampagnes verder worden uitgebouwd. Zij dienen een duurzaam karakter en een finaliteit op middellange en lange termijn te hebben. In de concrete samenwerking met de herkomst- en doorvoerlanden moet er vooral aandacht besteed worden aan de wanhopige situatie van de vrouwen en kinderen - meisjes en jongens - die het slachtoffer kunnen zijn van specifiek geweld zoals verkrachtingen of seksueel misbruik waardoor ze een gemakkelijke prooi worden voor de mensenhandelaars.
De subcommissie zal zich buigen over het eventueel betrekken van het leger, de politie en NGO's in de evolutie van de prostitutie in de crisislanden.
De subcommissie vraagt aan de bevoegde ministers bijgestaan door de Task force om een concreet actieplan voor te stellen waarin de betrokken landen, de geplande acties, een termijnplanning en de toegekende middelen worden omschreven."
In de vorige aanbeveling vroegen we om dit punt, na een ontmoeting met de politieke en de politieautoriteiten van Albanië en Italië, een concrete vorm te geven door een proefproject van trilaterale samenwerking tussen België, Italië en Albanië op te starten.
De subcommissie wenst van dit bilaterale samenwerkingsakkoord, afgesloten door de Belgische regering, kennis te nemen en het te evalueren.
Dit project moet in concreto volgende aspecten bestrijken: de economische ontwikkeling en steun in infrastructuur, het beheer van de migratiestromen - economische visa voor bepaalde tijd die verlengd kunnen worden na terugkeer in het land van oorsprong - diplomatieke betrekkingen door de opening van een ambassade of het aanstellen van een zaakgelastigde in Albanië.
De subcommissie wenst bovendien in de toekomst van alle nieuwe bilaterale akkoorden in die zin kennis te nemen en die te evalueren.
Mevrouw Erika Thijs (CVP), corapporteur. - Ik dank mijn collega Hordies voor de uiteenzetting van het eerste deel van het verslag, het tweede deel neem ik graag voor mijn rekening.
Voor mij begint het verhaal bij de aankomst in België van de mogelijke slachtoffers van mensenhandel. We hebben binnen de commissie onderzocht hoe deze mensen hier behandeld worden, waar ze terecht kunnen en wat de mogelijke gevolgen voor henzelf zijn. Om een duidelijk beeld te schetsen zal ik af en toe verwijzen naar tussenkomsten van de respectieve ministers. De eerste minister had het over het Informatie- en Analysecentrum Mensenhandel (IAM). De bedoeling hiervan is de informatie vanuit elk departement te delen zodat de mensenhandel op een geïntegreerde en effectieve manier aangepakt kan worden. Een aantal invalshoeken zouden cruciaal zijn: het landelijk verzamelen, strategische informatie verzamelen en de analyse over migratie en migratiecriminaliteit, verstrekken van analyses en informatie aan alle partners in de keten, bevorderen van internationale analyses, vastleggen en leveren van operationele informatie. Natuurlijk is dit een belangrijk gegeven, iedereen zal dit erkennen. Toch hebben wij met de commissie vastgesteld dat er nog niet echt veel van te merken is. Eén van de aanbevelingen van de commissie is dat de dienst Vreemdelingenzaken dringend moet ondersteund worden met beëdigde tolken, zodat effectief de juiste nationaliteit kan vastgesteld worden. De minister van Binnenlandse Zaken heeft gesteld dat een interdepartementale werkgroep de mogelijkheden onderzoekt om het statuut en de kwaliteit van de vertalers en tolken te verbeteren. Hij heeft ook gemeld dat de samenwerking tussen de politie en de dienst moet geoptimaliseerd worden om de bestaande betrouwbare tolken in te zetten.
De volgende aanbevelingen zijn te situeren in de problematiek van de valse documenten. De subcommissie vindt het onaanvaardbaar dat nog steeds de noodzakelijke investeringen zijn uitgebleven om de mogelijkheid te bieden met de nieuwste technische middelen op systematische wijze het misbruik van valse papieren en valse identiteiten op te sporen en deze op een efficiënte wijze te bekampen. Documentenzwendel is immers één van de hete hangijzers en zeker de rode draad doorheen het hele fenomeen van de mensenhandel. Enkele weken geleden werden we nog geconfronteerd met de problematiek van de visazwendel. De uiteenzetting van de heer Leman heeft op ons een bijzondere indruk nagelaten. De subcommissie heeft geoordeeld in dit tussentijds rapport hiervan nog geen onderzoek of verslag van te maken. De bedoeling is om een ander tussentijds rapport helemaal hieraan te wijden. Toch is het belangrijk te onderstrepen dat valse documenten en valse identiteiten een steeds terugkerend probleem vormen, waarvoor nog steeds geen oplossing gevonden is. Eén van de belangrijkste aanbevelingen hierover is dan ook: er moet absoluut duidelijkheid komen over de mogelijkheden die de wet van 15 december 1980 kan bieden om over foto's of vingerafdrukken van betrokkenen te kunnen beschikken. Hierover was de minister van Binnenlandse Zaken het eens met de overtuiging van de subcommissie inzake de noodzaak om vingerafdrukken te nemen om op nationaal en internationaal vlak efficiënter te kunnen strijden tegen het gebruik van valse documenten. Wat de visazwendel betreft, erkennen de ministers dat er zwakke punten zijn. De oplossingen zijn wellicht niet onmiddellijk voor ons. Ons volgende rapport zal hierop ten gronde ingaan.
Dan kom ik tot de slachtoffers, die vaak in de kou komen te staan. Slachtoffers van mensenhandel komen terecht in opvangcentra en daar begint dan vaak een tweede lijdensweg, niet wegens de slechte organisatie van deze centra, maar wel door de hachelijke situatie waarin deze slachtoffers terecht kunnen komen. Vanaf het ogenblik dat zij verklaringen hebben afgelegd en de zaak aan het rollen gaat, wordt het vaak bijzonder moeilijk voor deze meisjes. Het gebeurt geregeld dat mensenhandelaars worden opgepakt, maar na enige tijd opnieuw worden vrijgelaten, nadat bepaald werd met welke borgsom ze voor de vrijheid kunnen kiezen. De subcommissie heeft dit in omfloerste termen willen aanbrengen en ik lees u de aanbeveling voor.
"De Subcommissie vindt dit een risicovolle werkwijze aangezien het de slachtoffers in gevaar kan brengen".
Dit brengt mij bij de opvang van de slachtoffers. Iedereen die zich bezighoudt met de strijd tegen de mensenhandel is het erover eens dat de opvangcentra een cruciale rol spelen in deze strijd. Dankzij hun inzet en doorzettingsvermogen heeft men reeds heel wat kunnen ondernemen tegen netwerken van mensenhandelaars. De overheid heeft deze centra bij wet opgericht en hen de opdracht gegeven de slachtoffers van mensenhandel onder de hoede te nemen. Eerste minister Verhofstadt heeft verklaard dat de financiële hulpmiddelen voor de nationale opvangcentra moeten worden verhoogd. Dit werd bevestigd door de minister van Maatschappelijke Integratie, de heer Vande Lanotte, die verklaarde dat een structurele oplossing op komst was. De regering kondigde de uitbouw van een formele uitbetalingsstructuur aan in de landen van herkomst en de bestemmingslanden. Plaatselijke NGO's zouden hierbij worden gefinancierd. De betrokken VZW's hebben nochtans aan de alarmbel getrokken en gewag gemaakt van blijvende financieringsproblemen die te wijten zijn aan de afwezigheid van een structurele financiering. Op de commissievergadering van vorige dinsdag is gebleken dat hiervoor misschien een oplossing komt.
Om die reden roept de Subcommissie in haar tweede rapport de federale overheid voor de tweede maal op om in overleg met de Gemeenschappen en de Gewesten een structurele financiering van de centra uit te werken. De overheden kunnen immers niet alleen teren op de goede wil van de verantwoordelijken van de centra. Alleen een structurele financiering, die substantieel is en garandeert dat de doelstellingen worden gehaald, zal de centra voldoening schenken. Deze ondersteuning moet er zowel op financieel vlak als op het vlak van human resources komen.
Daarnaast is het meer dan hoog tijd dat de opvang van minderjarige slachtoffers eindelijk wordt besproken en georganiseerd. De capaciteit moet dringend worden uitgebreid.
Mevrouw Lizin zal nu het derde en laatste deel van het verslag voor haar rekening nemen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS), corapporteur. - Ik bespreek nu het Europese onderdeel van ons verslag. Wij hebben dit werk in januari aangevat en hopen op Europees niveau op een efficiënte wijze met de verschillende nationale overheden te kunnen samenwerken.
Dit onderwerp is vandaag nauw verbonden met de criminaliteit. De mondialisering heeft naast een economisch aspect ook een negatieve zijde, namelijk de mondialisering van de criminele activiteiten. Een vrouw of veertienjarig meisje tot prostitutie dwingen werd altijd al als een criminele activiteit beschouwd. Niet het beroep is zo oud als de wereld, maar het feit tot prostitutie te worden gedwongen. In feite gaat het om de gemakkelijkste criminele activiteit. Men hoeft geen grote bankier te zijn om een vrouw te dwingen zich te prostitueren. Zelfs de minst geslepen criminelen hebben maar al te snel begrepen dat de mondialisering hun heel veel geld kan opleveren. Het eerste gevolg van de mondialisering is de armoede. Arme mensen vindt men overal. Armen en rijken leven dichter bij elkaar dan vroeger. Alles kan worden gecommercialiseerd. In een gemondialiseerde samenleving staat er geen rem meer op de handel, of het nu gaat om organen of mensen, arbeid of prostitutie.
Onze subcommissie wil gebruikmaken van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie om een bijdrage te leveren in de strijd tegen de mensenhandel, in het bijzonder in de Unie. We moeten dit fenomeen een halt toeroepen, maar we voegen eraan toe dat daartoe de bekende doeltreffende maatregelen ook daadwerkelijk moeten worden toegepast. Vandaag gaat men in vrijwel alle Europese landen op die manier te werk. Dat was aanvankelijk niet het geval. Men moet rekening houden met de situatie waarin de slachtoffers van dit soort handel zich bevinden en de beste manier zoeken om hen ervan te overtuigen hun verhaal te doen en klacht in te dienen. Vandaag verlangt men in Europa te veel van de slachtoffers alvorens tot actie over te gaan. Ingevolge deze toestand kunnen de criminele organisaties die zich bezighouden met mensenhandel, en in het bijzonder met prostitutie, zich snel verplaatsen en de verschillende wetgevingen en klachten van de slachtoffers tegen elkaar uitspelen.
In de aanbeveling van juli 2000 wordt een klacht geformuleerd tegen het gebrek aan grensoverschrijdende samenwerking en vooral aan opvolging van de topontmoetingen. Hoewel er voldoende schriftelijk verklaringen bestaan over de mensenhandel en over de Europese samenwerking, is er in de praktijk weinig van die samenwerking te merken. Het Belgische voorzitterschap zou van de gelegenheid gebruik kunnen maken om zo snel mogelijk een gemeenschappelijk visumbeleid uit te stippelen om paal en perk te stellen aan de vele misbruiken in de ambassades van de Schengenlanden. We pleiten voor een correcte toepassing van de Overeenkomst van Dublin en voor de totstandbrenging van de noodzakelijke hervormingen.
Het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding heeft aanbevelingen geformuleerd, met name over de visumregeling, die door de commissie zullen worden bestudeerd. Sommige leden betreurden dat dit onderwerp niet explicieter aan bod is gekomen. Ik begrijp hun kritiek, maar ik denk niet dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit van ons verslag.
Het probleem van de visa zou tijdens het voorzitterschap moeten worden besproken. Er moet worden gewezen op het belang van een meer intense samenwerking op Europees niveau, zowel op het niveau van de politie als op gerechtelijk niveau. Het strafrecht inzake de mensenhandel moet in de vijftien lidstaten worden geharmoniseerd. Er is vandaag nog niet veel gerealiseerd omdat dit misdrijf in elk land verschillend wordt gedefinieerd en omdat er andere strafmaatregelen worden toegepast. De mensen die netwerken leiden in Rome, Milaan of Turijn of wier neven elders in Europa voor hun rekening werken, weten heel goed hoe ze voordeel kunnen halen uit de verschillende wetgevingen. Als we efficiënte maatregelen willen nemen, moeten we ons hiervan bewust zijn. De mensenhandelaars zijn niet te onderschatten. Onze commissie dringt erop aan dat de mensenhandel tijdens de toetredingsonderhandelingen wordt besproken. Dit punt moet vóór de toetreding aan bod komen. De kandidaat-lidstaten moeten inspanningen doen om dit fenomeen te bestrijden vóór ze tot de Unie toetreden.
De lidstaten moeten ook hun wetgeving ter bestrijding van de corruptie meer op elkaar afstemmen, onder meer om visumfraude te voorkomen. Een ander gevolg van corruptie is dat criminelen op tal van plaatsen in Europa gaan samenwerken met mensen die op het hoogste niveau beslissingsmacht hebben, bijvoorbeeld op het gebied van stedenbouw. In sommige steden zijn volledige straten ingenomen door prostitutienetwerken.
De Subcommissie Mensenhandel en prostitutie heeft ten slotte nog een aanbeveling geformuleerd om de wederzijdse erkenning van de verschillende juridische systemen aan te moedigen en een betere informatie-uitwisseling op Europees niveau mogelijk te maken. De politieofficieren en de magistraten die zich met de strijd tegen de mensenhandel bezighouden, moeten elkaar op internationaal niveau kunnen ontmoeten en een opleiding krijgen om een beter inzicht te verwerven in de aard van de criminaliteit in de andere landen.
Zo zijn de eigenaars van de schepen die personen van Albanië naar Italië overbrengen, in vele gevallen Italianen. In Albanië bestaan talrijke Italiaanse netwerken die samenwerken met de Albanese maffia.
Wij hebben op een bijeenkomst van de OVSE in Parijs samen met onze collega's uit de vroegere Sovjet-Unie aan een gemeenschappelijke resolutie gewerkt over de strijd tegen de mensenhandel. Deze resolutie bevat de conclusies van de werkzaamheden van onze subcommissie, die aan dit onderwerp het meest diepgaande onderzoek heeft gewijd van heel Europa.
Ik hoop dat deze resolutie zal worden besproken in de landen die het slachtoffer zijn van dit fenomeen, zoals Moldavië, Rusland, Oekraïne. De in Parijs aanwezige parlementsleden van deze landen hebben dramatische voorbeelden uit hun land aangehaald.
Ik heb twee Mongoolse meisjes meegebracht naar de commissie. Deze meisjes, die in ons land een tragische ervaring hebben opgedaan, hebben nog steeds geen correct geregulariseerd statuut, ondanks hun klachten en getuigenissen tegen de Mongoolse bende waarvan ze het slachtoffer waren.
We hebben voor de verdere ontwikkeling van het Eurodac-systeem gepleit. Tijdens ons Europees voorzitterschap moet er een Europese verordening worden opgesteld over het nemen en beheren van vingerafdrukken om de grenscontroles te vergemakkelijken.
We pleiten tevens voor de oprichting van een Europees waarnemingscentrum voor de mensenhandel. Een nationale benadering is op dit vlak ontoereikend: er moet grensoverschrijdend worden gewerkt. We moeten ook het verband zien tussen de reële migratiestromen en de rol die de criminele organisaties hierbij spelen.
Ten slotte herinneren we de regering aan de vraag om het mandaat van Europol uit te breiden en operationeler te maken. De heer Timmermans bereidt hierover voor volgende week een verslag voor. Europol moet over meer middelen beschikken om effectief te kunnen optreden op het vlak van mensenhandel.
Eurojust moet verder worden ontwikkeld. Naast terrorisme en smokkel moet hierbij ook de mensenhandel aandacht krijgen. Een maximalistische benadering is misschien niet nodig, maar we verwerpen de minimalistische benadering die door sommigen wordt verdedigd.
Er moet tevens een gecoördineerde aanpak van het souteneurschap komen. De Europese landen hebben nog geen wet op de mensenhandel, maar wel op het souteneurschap. Er bestaat tot nu toe weinig of geen samenwerking in deze materies.
De onrustwekkende toename van het aantal mannelijke en vrouwelijke prostituees uit het oosten vormt is een groot probleem. De tekst die onze subcommissie over dit onderwerp heeft opgesteld, is ingewikkeld en toont aan dat er dienaangaande uiteenlopende opvattingen zijn. We willen onderzoeken of het in het kader van de strijd tegen de mensenhandel zinvol is een duidelijk statuut te geven aan de mensen die zich uit vrije wil prostitueren. Sommigen vinden dat prostitutie uit vrije wil mogelijk is en dat een vrouw of een man die aanvankelijk gedwongen wordt zich te prostitueren, dit uiteindelijk uit vrije wil kan doen om te kunnen overleven.
Persoonlijk ben ik het daar niet mee eens. Volgens mij bestaat er geen prostitutie uit vrije wil. De meerderheid van de subcommissie is van oordeel dat het mogelijk is een onderscheid te maken. Op die manier kan men duidelijkheid creëren over het feit dat degene die gebruik maakt van het lichaam van een vrouw of van een man die zich prostitueert, evenzeer verantwoordelijk is. In die zin zouden we een wetgeving kunnen opstellen, net zoals in Zweden.
Als men het bestaan van dit probleem blijft ontkennen, kan het niet worden opgelost. Dit punt moet uiterlijk bij het begin van het nieuwe parlementair jaar worden besproken zodat we tot praktische conclusies kunnen komen.
Ik hoop dat de regering erin zal slagen de andere landen tot samenwerking te brengen en het eens te doen worden. Dat moet het sleutelelement worden in de strijd tegen de grensoverschrijdende criminaliteit. Het is een van de prioriteiten van het Belgische voorzitterschap.
Het is verrassend vast te stellen dat dit thema in de andere landen, zelfs in Frankrijk, nu pas aan de orde komt. De Franse politiediensten zijn bijzonder slecht uitgerust om dit probleem aan te pakken.
Een ander belangrijk punt, dat we evenwel niet in de subcommissie hebben kunnen bespreken, betreft een onlangs gepubliceerd Amerikaans verslag over de tuchtstraffen die bij de strijdkrachten werden toegepast gedurende de oorlog in Bosnië, in Krajina, in Sarajevo en in Kosovo.
De meeste tuchtprocedures werden ingesteld tegen Amerikaanse militairen of politieagenten die zelf pooiers waren en in Moldavië en Oekraïne prostituees gingen halen voor de legers in de Balkan, in het bijzonder voor de KFOR en de politiemacht. Door de aanwezigheid van legereenheden in de periode na de val van de Berlijnse muur werd de prostitutie in arme gebieden in de hand gewerkt.
De rol van de troepen in de Balkan en hun invloed op de mensenhandel moet ernstig worden onderzocht.
Ik zou graag weten of het bestaan van netwerken werd aangetoond. Men kan kritiek hebben op de Verenigde Staten, maar dit facet is belangrijk en de verslagen zouden moeten worden verspreid.
Alle commissieleden vinden dat het niet bij woorden mag blijven en pleiten voor effectieve maatregelen.
Er moet een duidelijke omschrijving komen van de legale benadering van het fenomeen prostitutie, een van de belangrijkste sectoren waarop de mensenhandel betrekking heeft. We moeten een aantal wettelijke bepalingen aanpassen.
Ongeveer 50 tot 60% van de niet-begeleide minderjarigen in open centra verdwijnen en de kans is groot dat ze in netwerken terechtkomen omdat ze op die manier gemakkelijk aan geld kunnen komen.
Een debat over de grenzen of de afwezigheid van grenzen aan de prostitutie levert op zich niets op. Het moet worden gekoppeld aan het debat over de strijd tegen de mensenhandel.
Mijnheer de minister, ik hoop dat de werkzaamheden van de commissie tot concrete maatregelen zullen leiden tijdens het Belgische voorzitterschap.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Op vrijdag 15 juni organiseerde het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, onder de bescherming van de minister van Justitie, in het Congrespaleis in Brussel een colloquium met als thema: "Maffia en mensenhandel. Waarover gaat het? Hoe moeten ze worden bestreden?"
De grote zaal was volledig gevuld. De sprekers die bijna allen uit het buitenland kwamen - het waren vooral Italiaanse rechters - wezen op de verantwoordelijkheid van de Belgische overheid en op de noodzaak van een Europese samenwerking. Ze bevestigden dat op het ogenblik 400 tot 500.000 personen door de mensenhandel worden getroffen.
Op de rondetafelconferentie, die op initiatief van Le Nid en Child Focus op vrijdag 29 juni 2001 in de Senaat werd georganiseerd, en die door prins Philippe werd bijgewoond, hebben experts de problemen van mensenhandel en prostitutie aan de kaak gesteld en concrete oplossingen voorgesteld.
Vandaag, donderdag 12 juli 2001, stelt de subcommissie Mensenhandel en prostitutie, na acht maanden werk en een verslag van een honderdtal bladzijden, in de plenaire vergadering haar aanbevelingen aan de regering voor.
Er zit een logica in deze drie manifestaties, althans wat de vorm betreft. Ik betreur echter dat de aanbevelingen van de subcommissie zo weinig aandacht kregen in de media, dit in tegenstelling tot de aanbevelingen met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme. Het gaat hier toch ook om een noodzakelijk en moeilijk werk en over een belangrijk onderwerp.
Ik heb ook inhoudelijke opmerkingen.
In dit rapport van 12 juli 2001 geeft de subcommissie Mensenhandel en prostitutie, belast met het onderzoek van het probleem van de mensenhandel met betrekking tot de seksuele uitbuiting, een uitvoerige analyse van de organisatie en werking van de maffiafilières, de situatie in de landen van herkomst van de slachtoffers, hun opvang in ons land, het politioneel beleid en de logistieke steun, het gerechtelijk beleid en de internationale politionele en gerechtelijke samenwerking. Ze formuleert ook een zestigtal aanbevelingen.
Een jaar na de hoorzittingen met de eerste minister, de ministers van Binnenlandse Zaken en Maatschappelijke Integratie, Justitie, Buitenlandse Zaken, de staatssecretaris voor de Ontwikkelingssamenwerking en actoren van het terrein, legt de subcommissie een nieuw verslag neer waarin ze de reactie van de regering op de vorige aanbevelingen evalueert en nieuwe aanbevelingen formuleert.
Zo hoort het in een democratische samenleving. Aanbevelingen opstellen ter intentie van de regering, haar ondervragen over de wijze waarop ze daarop is ingegaan en nadien de aandacht vestigen op de nog bestaande lacunes, dat is werkelijk de rol van het Parlement.
Toch zijn er nog drie schaduwzijden.
De eerste twee zijn verwoord in de aanbevelingen.
De minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie heeft informatie verstrekt die totaal tegenstrijdig is met de realiteit op het terrein. Zo kampen de drie opvangcentra, in tegenstelling tot wat de minister heeft verklaard, met substantiële financieringsmoeilijkheden. Er is hen nog geen enkele structurele subsidie toegekend. Ik hoop dat het voorstel van resolutie om de verenigingen die hulp verlenen aan slachtoffers van mensenhandel een structurele financiering toe te kennen, dat dinsdag in de commissie is goedgekeurd, de regering zal stimuleren om dit cruciale probleem uit de wereld te helpen.
Ik vraag de gemeenschapssenatoren om in hun parlement initiatieven te nemen om de overige VZW's die zich op het terrein inzetten voor de hulp aan slachtoffers van prostitutie en mensenhandel, een jaarlijks budget toe te kennen zodat ze professioneel en kwalitatief werk kunnen verrichten.
De getuigenis van de heer Leman, directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, is in het verslag van de subcommissie niet opgenomen. Dat is een tweede schaduwzijde. De hoorzitting met de heer Leman heeft drie uur geduurd en men vond het niet eens nodig om in de inhoudsopgave zijn naam te vermelden.
De officiële verklaring luidt dat de problematiek rond de visa later wordt behandeld, wat mij overigens verbaast omdat de mensenhandel voor een groot deel steunt op de handel in valse visa. Bovendien blijkt uit het verslag, dat de eerste minister en de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, daar tijdens hun ondervragingen uitvoerig op ingegaan zijn.
In feite wil de minister van Buitenlandse Zaken niet dat zijn departement in een minder goed daglicht wordt geplaatst en wil hij voorkomen dat het visaprobleem wordt aangepakt tijdens het Belgische EU-voorzitterschap. Hij weigert eveneens de boodschap over te brengen van de directeur van het Centrum, die hij zelfs van leugens beticht.
Als protest tegen het weglaten van de getuigenis van de heer Leman heb ik geweigerd het verslag van de subcommissie goed te keuren. Het is de eerste keer in mijn parlementaire loopbaan dat dit gebeurt.
Waar is de regering bang voor? Wie wordt er beschermd? Is de inzet dan zo hoog?
Derde schaduwzijde: de subcommissie heeft haar verslag en de nieuwe aanbevelingen tijdig ingediend zodat de eerste minister, wanneer hij daar werkelijk belang aan hechtte, zich hier nog kon komen verdedigen.
Gaat het om het een puur toeval of om een politieke weigering? De eerste minister deelde mede dat hij voorlopig niet kon komen. Misschien kan hij zich in oktober vrijmaken. Of moeten we wachten tot na het Europees voorzitterschap?
Er rijzen vragen bij de werkelijke reden van zijn afwezigheid. We stellen immers vast dat er in 2001, na een jaar regeringswerk, nog evenveel aanbevelingen zijn als in 2000. Normaal zou dat nog maar de helft mogen zijn.
Aangezien de regering op een aantal aanbevelingen niet concreet heeft gereageerd, heeft de subcommissie ze herhaald.
Zo bleef de regering in gebreke met betrekking tot de situatie in de landen van herkomst van de slachtoffers. Wij vroegen de bevoegde minister de samenwerking met deze landen te versterken en de informatie- en preventiecampagnes voort te zetten. We vroegen de regering een concreet actieplan op te stellen en een budget toe te kennen. We vragen ook opnieuw bijzondere aandacht voor de kinderen die het slachtoffer zijn van geweld.
Wat de toegang tot de Europese Unie en de grenscontroles betreft, stellen we vast dat de scanners die de regering heeft beloofd na de verschrikkelijke gebeurtenissen van Dover of Zeebrugge, er nog altijd niet zijn. Er is geen systematisch controle in de jachthavens, zoals we in de eerste aanbevelingen hadden gevraagd. De teams die in de luchthavens moeten toezien op de mensenhandel werden niet versterkt. De subcommissie vraagt eens te meer concrete acties.
Ik betreur dat de potentiële slachtoffers van mensenhandelaars, na hun aankomst in België, niet goed worden geïnformeerd over hun rechten en over het bestaan van opvangcentra en dat de dienst Vreemdelingenzaken nog altijd niet over beëdigde tolken beschikt.
Het is onaanvaardbaar dat er nog altijd niet is geïnvesteerd in technische middelen en opleiding om een efficiënte opsporing van valse papieren mogelijk te maken. Documentenzwendel is immers de rode draad in de mensenhandel.
Inzake bescherming en opvang van slachtoffers van mensenhandel in België, verwijs ik naar mijn opmerking over het gebrek aan een structurele financiering.
De eerste minister heeft beloofd van de strijd tegen de mensenhandel een prioriteit te maken tijdens het Belgische EU-voorzitterschap. Ik hoop dat het niet bij goede voornemens blijft en dat hij concrete maatregelen zal voorstellen. Ik denk bijvoorbeeld aan een Europees reglement voor de uitvoering en het beheer van de digitale afdrukken, verbetering van de grenscontroles, een Europees observatiecentrum als een poging om de plaag van de mensenhandel in zijn totaliteit aan te pakken, de verdere ontwikkeling van Eurojust.
Tot slot moet er absoluut een gemeenschappelijk visabeleid worden uitgewerkt om misbruiken in de ambassades van de Schengenlanden te voorkomen.
Alleen de ambassades van de Scandinavische landen zouden niet frauderen.
Een harmonisering van de nationale wetgevingen terzake kan ook bijdragen aan de strijd tegen de corruptie. De heer Leman suggereerde tijdens de hoorzitting de oprichting van een uitgebreide internationale onderzoekscommissie.
Ik eindig met het verhaal van Christina, 17 jaar oud, die in haar Albanees dorp verliefd wordt op een landgenoot die haar een beter leven in het buitenland belooft. Haar voogden laten haar met haar vriend per boot naar Italië vertrekken. In Padua aangekomen, ontmoeten ze opgedirkte meisjes. Ze vertellen haar over hun werk in de prostitutie. Christina weigert hetzelfde te doen, ondanks het aandringen van haar vriend en de verdiensten die men haar voorspiegelt. Haar vriend neemt haar mee naar Nederland waar haar niets bespaard blijft: collectieve verkrachtingen, slagen, gedwongen prostitutie. Haar vriend verdwijnt naar België. Ze realiseert zich dat ze verkocht werd, maar niettegenstaande dat reist ze hem na. Ze weet dat haar papieren vals zijn omdat men haar officiële papieren heeft afgenomen. Omdat ze de politie ervan verdenkt met de pooiers onder één hoedje te spelen, durft ze haar verhaal niet te vertellen. Ze vreest bovendien voor represailles tegen haar zus in Albanië. Na een tijdje zoekt ze toevlucht bij maatschappelijk werkers en de politie en krijgt ze het statuut van slachtoffer van mensenhandel. Na enkele maanden komt haar oom haar ophalen. Ze heeft vertrouwen in hem en volgt hem naar Padua waar ze opnieuw in dezelfde situatie terechtkomt. Via een SMS-bericht zoekt ze hulp bij de VZW die haar vroeger heeft geholpen. Ze zou graag naar België terugkomen, maar zonder papieren komt ze in de illegaliteit terecht. Bovendien is het niet zeker dat ze opnieuw het statuut van slachtoffer van mensenhandel kan krijgen omdat ze het Belgisch grondgebied uit eigen wil verlaten heeft. Dit alles gebeurde een maand geleden.
In dit verhaal herkennen we alle problemen die wij aan de kaak stellen. Aan dergelijke situaties moet een einde komen. De regering moet optreden en concrete maatregelen nemen.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Na het omstandige verslag in triptiek lijkt het me niet verstandig een en ander te herhalen. Ik beperk me dus tot enkele kanttekeningen, vooral ook omdat ik niet alle vergaderingen van de subcommissie heb meegemaakt en de enkele vergaderingen met de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie op mij de grootste indruk hebben gemaakt. Daarin kwamen immers de aspecten kinderhandel en kindermisbruik aan bod. Voor mij zijn dit specifieke aandachtspunten, omdat volwassenen volgens mij nog altijd over een pak meer eigen verweermogelijkheden beschikken. Bovendien vrees ik dat nogal wat volwassenen zich bewust aan mensenhandel onderwerpen vanwege de lucratieve aspecten die aan prostitutie eigen zijn. Ik vrees dan ook dat het algemeen gebruik van de term "mensenhandel" voor iedereen zonder uitzondering een uiting is van de politiek correcte new speak waarin alle schuld op de slechteriken wordt geschoven en alle asielzoekers het slachtoffer moeten zijn van mensenhandel.
Ik beperk me vandaag dus tot wie zich niet kunnen verweren, de slachtoffers van kinderhandel en kindermisbruik. Misschien is dat voor een deel wel ingegeven door grootvaderlijke gevoelens, maar die zijn er dan toch maar. Het verbaast me vooral dat de kinderhandel via de weg van de informaticatechnologie nagenoeg niet wordt opgevolgd. In de commissie werd deze vraag ook al gesteld en ze moet hier opnieuw aan bod komen. Een Russisch contactman klaagt in een brief, die eerst bij de media en pas daarna in de commissie terechtkwam, dat hij in Moskou enkel een potlood heeft en niet eens een stoel om op te zitten en dat ze er van informatica al helemaal niet hebben gehoord. Justitie zegt dat er een task force wordt gevormd met het Centrum-Leman erin, dat overigens op mij weinig indruk heeft gemaakt en ik kan het dan ook appreciëren dat het niet in het verslag voorkomt. Ook in deze task force heeft men nooit van informaticatechnologie gehoord, terwijl kinderhandelaars er wel gebruik van maken. Wie het niet gelooft, verwijs ik naar een anekdote. Vorige week werd ik gecontacteerd door iemand die zeer actief is in de nieuwste communicatiecircuits, de zogenaamde chatboxen. De man heeft zich daar aangemeld onder een schuilnaam, maar met vermelding van zijn werkelijke leeftijd: 50+. In één week kreeg hij via de zogenaamde private rooms van die chatboxen vier aanbiedingen om kinderen te gebruiken. De meeste aanbieders vertelden dat ze 12 tot 14 jaar oud zijn. Eenmaal werd hij aangesproken door iemand die van zichzelf zei: "Ik ben opvoeder met de beschikking over meerdere kinderen". Let op, de man had zich in de chatbox enkel aangemeld om te kletsen en te praten. Wat zou er gebeurd zijn indien hij zich had aangemeld met een expliciete vraag naar kinderen? Waarschijnlijk had hij nog een pak meer aanbiedingen gekregen. Uiteraard heb ik hem geadviseerd één en ander aan het meldpunt voor kindermisbruik op internet aan te geven. Ik vertel dit om aan te tonen dat internet op het ogenblik het meest gevaarlijke medium voor kinderhandel is, terwijl we er zeer weinig controle op hebben.
In de commissie heb ik overigens ook verteld dat in het Antwerpse stadspark jongensprostitutie de facto wordt geduld, zolang ze maar niet op de openbare weg lopen. Op Linkeroever staat dan weer een bosgebied bekend als contactzone en zelfs als praktijkzone, eveneens voor drie kwart voor jongensprostitutie. Tweehonderd meter verder is er een manege, maar het voorstel om twee agenten te paard controle te laten uitoefenen, ook op de wegen waar een auto niet kan komen, werd afgewezen.
Men steekt briefjes achter de ruitenwissers van de auto's met Nederlandse nummerplaat waarop staat dat men zich aan een misdaad bezondigt. Deze methode lijkt zeer efficiënt, want er staan elke avond evenveel auto's.
De toestand is te vergelijken met die in het Gentse Citadelpark. Daar overhandigen buurtwerkers een strooibriefje met de vraag condooms te gebruiken. Op die manier zal de jongensprostitutie natuurlijk niet verminderen.
Het Senaatsrapport is goed, maar hoe indrukwekkend, hoe beklijvend een debat in de Hoge Vergadering ook kan zijn, zolang de overheid niet minstens even snel is als de misdaad en zolang de overheid de straathoekwerkers als het enige antwoord blijft beschouwen, zolang de overheid rapporten schrijft en studieopdrachten geeft aan de universiteiten, terwijl kinderhandelaars het internet gebruiken om in enkele seconden tijd iemand aan te bieden en te verhandelen, vrees ik dat elke goede intentie van een subcommissie dode letter zal blijven. Ik wacht dus met veel belangstelling op een overheidsinitiatief voor het opvolgen van die IT- circuits en op maatregelen om de bos- en parkprostitutie terug te dringen. Ik heb al gewezen op de visuele controle, maar het grootste gevaar dreigt uit de informaticatechnologie.
Ik vraag geen extra commissie, geen extra subcommissie of geen extra sub-subcommissie die misschien nog eens de media kunnen halen om deze steriele vergadering wat glans te geven. Ik vraag de oprichting van een groep binnen Justitie en Binnenlandse Zaken die met slagkracht de informaticatechnologie-kinderhandelaren kan aanpakken.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - In Europa zijn ruim een half miljoen mensen bij mensenhandel betrokken. Dat is schandalig veel.
De immigratiestop die de West-Europese landen hanteren lijkt niet effectief. We kunnen de immigratie naar het rijke Westen niet stoppen. Het probleem moet op Europees niveau worden herzien. In België dient gecontroleerde immigratie in overweging te worden genomen.
Op het colloquium van 29 juni jongstleden beweerden leden van het parket dat de slachtoffers van de mensenhandel niet alleen te vinden zijn in de prostitutie en ook in het jaarverslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding staat dat maar 50% van de slachtoffers van mensenhandel in de prostitutie terechtkomen.
Slachtoffers zijn ook te vinden in de horeca- en de textielsector in Brussel en Antwerpen. Het staat vast dat er een link is tussen mensenhandel en prostitutie, maar dat wil niet zeggen dat we die band altijd automatisch moeten leggen.
Hoe meer repressie er op de prostitutiesector wordt uitgeoefend, hoe meer die in de illegaliteit terechtkomt. Als we de mensenhandel echt willen bestrijden, moeten we de prostituee een statuut geven. Het Nederlandse parlement heeft na meer dan 17 jaar debat beslist de prostitutie te legaliseren. Dat zien ze daar als een van de vier pijlers van het prostitutiebeleid. Hoe illegaler de sector werkt, hoe aantrekkelijker het ook wordt om er andere illegale activiteiten in onder te brengen.
Een andere belangrijke reden waarom Nederland de prostituees - althans de volwassen en vrijwillige prostituees - een statuut heeft gegeven, is de volksgezondheid.
Een derde pijler van het Nederlandse beleid is de bezorgdheid voor de handhaving van de rust in de prostitutiebuurt. In overleg met de gemeentebesturen wordt gezocht naar methoden om de rust en de veiligheid in deze buurten te garanderen.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Mevrouw Kaçar, de Nederlandse getuigen die u zaterdag hebt uitgenodigd, hebben er de nadruk op gelegd dat de Nederlandse wet niet werkt.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - Mevrouw, toen u daarstraks het woord had, heb ik u niet onderbroken. Geef mij nu de kans om mijn mening uiteen te zetten. (Rumoer)
Tenslotte wilde Nederland elke prostituee een individueel statuut geven om hun sociale rechten te garanderen. Van de Nederlandse wetgeving en praktijk kunnen we zeker leren.
Het echte debat over dit alles moeten wij nog beginnen, maar met het voorbije colloquium heeft dit gelukkig al een eerste aanzet gekregen. Ook in de maatschappij is daarover de discussie gaande. Ik hoop dan ook dat we na het reces dit debat kunnen voortzetten.
De heer Paul Wille (VLD). - Als voorzitter van de subcommissie Mensenhandel en prostitutie wil ik in de eerste plaats de rapporteurs danken voor hun genuanceerd en degelijk verslag en de commissieleden voor de toon waarop ze de discussie hebben gevoerd. Het is inderdaad niet moeilijk om over mensenhandel in polemieken te vervallen, maar dat is uitdrukkelijk vermeden.
Toch hebben vandaag een aantal collega's volop gebruik gemaakt van hun recht om tijdens de plenaire vergadering met eigen accenten uit te pakken. Bij enkele daarvan wil ik enkele vraagtekens zetten.
In de eerste plaats moet gezegd dat we als hoogste prioriteit hebben vooropgesteld het regeringswerk te evalueren op basis van het eerste rapport over mensenhandel en prostitutie.
We hebben alle functioneel bevoegde ministers gehoord. De premier en de andere ministers hebben wel heel dikwijls in de toekomstige wijs gesproken. We zullen elke minister afzonderlijk na verloop van de afgesproken zes maanden evalueren en we hebben ze erop gewezen dat we realisaties willen zien omdat de problematiek te schrijnend is.
De optie om de dossiers over voetbal en visazwendel niet in het rapport te behandelen is niet ingegeven door enige vrees voor die dossiers. We moeten mevrouw Willame op dat stuk tegenspreken. We staan niet afkering tegenover hoorzittingen en het uitpluizen van die dossiers, maar het was een duidelijke keuze allereerst in te gaan op de evaluatie van het regeringswerk. We hebben akte genomen van hetgeen de vice-premier en de minister van Buitenlandse Zaken daarover hebben gezegd en we zullen de desbetreffende dossiers later uitpluizen.
Bovendien zou het onverstandig zijn maandenlang hoorzittingen van voetbalclubs te organiseren over een dossier dat al volop media-aandacht geniet en waarbij we zien dat vele van onze vragen al door de voetbalbond in maatregelen zijn omgezet. Al die extra mediabelangstelling zou overigens de aandacht afleiden van dat andere belangrijke thema, de prostitutie. Intussen heeft het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding verslag over dit onderwerp uitgebracht en we zullen dat binnenkort aan de commissie voorleggen.
Ik neem het de heer Verreycken niet kwalijk dat hij vandaag het standpunt van zijn fractie komt verdedigen en ik wil hem niet terechtwijzen over zijn afwezigheid in de commissie.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik was aanwezig!
De heer Paul Wille (VLD). - De heer Verreycken heeft me wel geërgerd met te zeggen dat de meestal steriele Senaat in dit dossier voor een keer voor de mediatisering heeft gekozen. Wie moet ik nu geloven, de heer Verreycken of mevrouw Willame die zegt dat we te weinig naar de media zijn gestapt.
In tegenstelling tot de commissie voor de Binnenlandse Zaken zijn we niet naar de media gestapt. In tegenstelling tot de commissie voor de Binnenlandse Zaken of een van haar leden die naar een krant was gestapt, willen we liever eerst een evaluatie maken van het regeringswerk. Het lijkt me niet onverstandig om te wachten tot het late najaar om te zien in welke mate de regering waarvan we weten dat ze het dossier als een prioriteit beschouwt, haar beloftes nakomt. Zijn we tevreden over het regeringswerk dan zullen we dat met veel genoegen in de media kenbaar maken. Gaat het iets te traag, dan zullen wij een tandje bijzetten. En ik hoop dat we in onze subcommissie na nog meer discussie over de prostitutie en de visazwendel evengoed als de commissie voor de Binnenlandse Zaken tot een consensus zullen komen.
Mevrouw Erika Thijs (CVP), corapporteur. - Ik heb het woord al genomen als rapporteur en heb mij daarbij gehouden aan de tekst van het verslag. Nu zal ik het woord voeren namens mijn fractie.
Ik weet niet of ik vandaag een goed of een slecht gevoel moet hebben. Ik weet ook niet of ik onmiddellijk uit het dilemma zal geraken.
De jongste weken werden we bedolven onder studiedagen, colloquia, congressen, rapporten.
Ik hoor de collega's luidop denken dat ik mij daarover niet moet beklagen want dat dit toch een teken is dat er iets gebeurt!
Inderdaad, wij studeren, wij vergaderen, wij plannen, wij gaan maar door. Maar wat levert het uiteindelijk op?
Ik wil niet pessimistisch zijn, maar raken jullie niet ontmoedigd als jullie voor de zoveelste keer hetzelfde moeten komen vertellen, omdat er in feite nog niets is veranderd?
Sommigen dissen dan steevast het verhaaltje op dat er in het verleden nooit iets is gebeurd en dat de helden van vandaag de echte helden zijn.
U mag niet vergeten dat mensenhandel voor het eerst werd gesignaleerd in het Antwerpse bij het begin van de jaren negentig. Reeds sinds 1995 beschikken wij over een degelijke wet ter bestrijding van de mensenhandel en pas de jongste jaren heeft de mensenhandel een echte vlucht genomen.
Het fenomeen mensenhandel is voortdurend in evolutie. Als we nu niet daadkrachtig ingrijpen, dan zullen we over een aantal jaren een onderzoekscommissie moeten oprichten om vast te stellen waarom het dan te laat is.
Misschien zal dan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken niet al zijn gewicht in de schaal moeten werpen om de oprichting van een onderzoekscommissie tegen te houden.
Zou het niet van moed hebben getuigd, als we de commissie toch hadden opgericht? Waarom gaat de regering zover te dreigen er een regeringszaak van te maken? Wat zijn wij toch rare Belgen! Wij vrezen onze eigen schaduw.
Bij de eerste rapportering over de reacties op de hoorzittingen met de respectieve ministers, schrokken sommige fracties van de commentaren die ze zelf hadden geformuleerd. Daarna heeft het nog weken geduurd tot de verschillende stormen waren geluwd vooraleer we aan het tussentijds rapport konden beginnen werken. Op een bepaald ogenblik hebben wij ons zelfs afgevraagd of er nog een rapport zou worden opgesteld.
Vele aanbevelingen die wij vorig jaar hebben geformuleerd, kunnen wij vandaag klakkeloos overnemen, aangezien er weinig of niets is gebeurd. Ook vandaag zijn "zullen, moeten, kunnen" sleutelwoorden voor de strijd tegen de mensenhandel. Maatregelen die genomen werden of in voorbereiding zijn, blijven veel te lang dode letter. In het vorige verslag werd opgenomen dat er een bijzondere coördinator moest worden aangesteld om de regering bij te staan, om te waken over de doeltreffendheid van het gevoerde beleid en om te fungeren als tussenpersoon tussen de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen.
Ik wil even aanstippen dat alle partijen daarmee toen akkoord gingen. Er werd een task force opgericht om een geïntegreerd beleid na te streven. De coördinatie is echter nog ver te zoeken. Daarenboven wordt er nu al jaren gepleit voor een Europees observatorium. Iedereen weet dat de oprichting en de werking ervan een beter inzicht in het fenomeen van de mensenhandel zou kunnen verschaffen. België is vandaag voorzitter van de Europese Unie. België heeft de mensenhandel bovenaan de agenda geplaatst. Zal België er nu ook in slagen een Europees observatorium op te richten?
In ons tweede verslag hebben we opnieuw beklemtoond dat preventie een essentiële rol speelt in de strijd tegen de mensenhandel. Toch is het vreemd dat de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking hierover de volgende uitspraak doet: "Ondanks de aandacht die ik heb voor mensenhandel en prostitutie, ben ik niet van mening dat men ontwikkelingshulp kan instrumentaliseren om direct te werken op de migratie."
Samen met mijn fractie sta ik lijnrecht tegenover dit standpunt. Het samenwerkingsbeleid kan één van de elementen zijn in de strijd tegen de mensenhandel.
De heer Paul Wille (VLD). - Wat kan u beginnen met 0,4% van het BBP?
Mevrouw Erika Thijs (CVP), corapporteur. - Wij zijn echter niet naïef. Nooit zullen we kunnen verhinderen dat er mensen worden binnengesmokkeld. Controles bij het binnenkomen, zowel als toevallige controles spelen een essentiële rol. Daarom achten wij het meer dan noodzakelijk dat de controles worden verscherpt en vooral dat de politiemensen die instaan voor de controles, een bijzondere kennis hebben van de documenten. Documentenzwendel is immers schering en inslag.
Wij zijn terechtgekomen in de georganiseerde criminaliteit, waarin geld geen rol speelt. Documenten worden onherkenbaar vervalst en verhandeld.
Op nationaal en internationaal vlak worden heel wat suggesties geformuleerd, maar de omzetting in de praktijk blijft een dode letter.
Misschien moeten we de komende maanden zelf initiatieven nemen in de strijd tegen de documentenzwendel. Het nemen van vingerafdrukken, waarvoor nog altijd een schriftelijke toestemming moet worden gevraagd, is immers het enige technische middel om die zwendel in te dijken. We zullen op dat vlak bijgevolg een wetgevend initiatief nemen.
Inzake de opvang zijn er twee zaken die mij mateloos storen. Een eerste punt is de structurele financiering van de opvangcentra, maar misschien kan de minister mij straks meedelen dat hij daarvoor een oplossing heeft gevonden. Vorige dinsdag werd er daaromtrent in de commissie een resolutie goedgekeurd. We stellen echter vaak vast dat een resolutie alleen niet voldoende is. Er werd ons al talloze keren beloofd, haast door elk lid van de regering, dat de oplossing niet lang meer zou uitblijven. Ik voel mij bijna gegeneerd om dit nog eens ter tafel te brengen. Gelukkig geloof ik niet in sprookjes, wat mij een zoveelste desillusie bespaart. Ik vind deze gang van zaken echter niet correct tegenover de personen die in de centra ernstige inspanningen leveren. Hopelijk zal de minister niet tot volgend jaar wachten om zijn belofte na te komen.
Een tweede element in deze discussie is de opvang van de minderjarige slachtoffers. Er moet dringend bijkomende opvangcapaciteit worden gecreëerd. Ik protesteer met klem tegen de praktijk waarbij een groep meisjes wordt opgepakt waarna zij een botscan moeten ondergaan die aantoont dat tien van hen minderjarig zijn. Omdat er in de opvangcentra geen plaats is, worden ze dan maar meerderjarig verklaard. Ik vraag me daarbij af in welk land we eigenlijk leven.
Het ontbreekt de cellen Mensenhandel bovendien aan mensen en middelen. De regering verzekert ons telkens weer dat de strijd tegen de mensenhandel een prioriteit wordt, maar ze voegt er nooit aan toe dat er geen bijkomende middelen kunnen worden vrijgemaakt.
Mijn laatste opmerking betreft de mensenhandelaars zelf. Er is ons herhaaldelijk gezegd dat we ons niet in de gerechtelijke wereld mogen mengen. Toch veroorloof ik het mij erop te wijzen dat mensenhandelaars worden opgepakt en vervolgens, na betaling van een vaak zeer kleine borgsom of zeer kleine boete, opnieuw worden vrijgelaten. In het laatste geval dat mij werd gesignaleerd, werd er aan 10 opgepakte mensenhandelaars een boete van 50.000 tot 1 miljoen frank opgelegd. Dergelijke situaties zijn onaanvaardbaar. Hoe kunnen de speurders gemotiveerd blijven wanneer ze na een jaar hard werken aan een dossier moeten vaststellen dat de mensenhandelaars onmiddellijk vrijkomen?
Er is nog veel werk aan de winkel. Dit is maar het eerste tussentijds rapport. In de herfst moet de draad terug opgenomen worden en misschien kan het echte werk maar na het Belgische Europees voorzitterschap beginnen. Pas dan vervalt immers de angst voor een vlek op het mooi opgepoetste blazoen.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Mensenhandel is een thema waarbij we normaal gezien een goed gevuld halfrond verwachten, zeker in de Senaat.
Bij sommige leden van de regering - onder meer bij mezelf en de vice-eerste minister belast met Maatschappelijke Integratie - die in hun politieke loopbaan met de mensenhandel vaak werden geconfronteerd, is de problematiek als het ware tot in de genen doorgedrongen. In 1992 verscheen een boek dat het probleem onder de aandacht bracht, dan was er de oproep van Koning Boudewijn. Een heel bewustmakingsproces heeft er voor gezorgd dat er wettelijke instrumenten kwamen. Nu is er een voortdurende politieke evaluatie en de inspanningen op het terrein hebben ongetwijfeld tot resultaten geleid. Strafzaken met betrekking tot inbreuken op de wet van 1992 leiden nu tot veroordelingen. Maar ondanks dat alles kunnen we niet zeggen dat het doel bereikt is. Al te veel dossiers uit het recente verleden blijven onopgelost. Ik verwijs naar de zaak van Dover, het gestrande schip in St-Raphaël, het spookschip dat in de Noordzee werd gesignaleerd en alle lidstaten in rep en roer zette, en de internetsites die te maken hebben met mensen- en kinderhandel.
De bespreking van dit voorstel drukt ons met de neus op de realiteit. Het doet ons beseffen dat we het thema nooit mogen loslaten en dat de multidisciplinaire aanpak de enige goede is, en dat die op elk niveau moet worden toegepast, zowel op het nationale als het internationale. Enkel op die wijze kan vooruitgang worden geboekt.
Een van de negen prioriteiten van het federaal veiligheidsplan betreft de strijd tegen de mensenhandel en tegen de seksuele uitbuiting van kinderen. We moeten beseffen dat we die strijd ondanks de wet van 1995 en de aanpassingen, nooit helemaal zullen winnen. Daartoe zijn andere wapens nodig.
Ik verwijs naar bepaalde wetsontwerpen die nu worden behandeld, zoals die over anonieme getuigen, de bescherming van getuigen, de bij getuigenissen gebruikte audiovisuele middelen om een getuige te beschermen en te voorkomen dat hij een tweede keer slachtoffer wordt, de telefoontap bij corruptie, die sterk verbonden is met de mensenhandel. Ik denk ook aan het voorontwerp over de medewerkers van de justitie, een middel dat in bepaalde landen wordt gebruikt in de strijd tegen de mensenhandel. Daardoor hebben de Verenigde Staten terzake grote vooruitgang geboekt.
Ik kom even terug op de aanbevelingen van de subcommissie die zich met de mensenhandel heeft beziggehouden. Het is goed dat de politieke overheden, wetgevende of uitvoerende zo nu en dan met hun neus op de feiten worden gedrukt. De aanbevelingen zijn uiterst nuttige instrumenten, alleen moeten we verhinderen dat het bij woorden blijft. Er moet ook een omzetting in de praktijk komen. Die tekent zich af, maar dat gebeurt met vallen en opstaan. Dit moet ongeveer op elke niveau gebeuren: binnen de preventieve sector, binnen de repressieve sector en vooral ook in de sector die de nazorg verleent. Daarom verwees ik naar het federaal veiligheidsplan omdat dit eigenlijk de richting aangeeft die we moeten volgen. Eerst moeten we proberen te voorkomen en als we het niet kunnen voorkomen dan moeten we het voor een stuk genezen en ook de nodige nazorg verstrekken. Daarom vind ik de aanbevelingen uiterst nuttig. Men heeft immers geen enkele schakel overgeslagen en men heeft bovendien de verschillende fasen aangeduid waar men kon ingrijpen: in de landen van herkomst, bij de aankomst in België, tijdens het verblijf in België of via het Europese of internationale niveau.
In eerste instantie wil ik even bij de situatie in de landen van herkomst blijven stilstaan, aangezien dat de eerste schakel is waar effectief kan worden ingegrepen. Men kan niet buiten de noodzaak tot het versterken van de samenwerking. In de praktijk zijn al een aantal bewijzen geleverd dat deze aanpak wel zijn vruchten kan afwerpen, zoals blijkt uit het concrete samenwerkingsproject met Nigeria. Door het afsluiten van een dergelijk akkoord is men er effectief in geslaagd om vormingsinitiatieven tot stand te brengen en de in de verschillende landen beschikbare knowhow uit te wisselen.
Dat is ook de reden waarom onze minister van Binnenlandse Zaken naar Albanië is gegaan en er met dat land op 17 april te Tirana een bilateraal akkoord over de terugname werd ondertekend. Dit zal weldra aan de parlementaire instemming worden onderworpen. Dat toont aan dat het soms nuttig is ter plaatse te gaan.
Een ontwerp van bilateraal samenwerkingsakkoord op politiegebied, naar het voorbeeld van andere door België in de laatste jaren gesloten akkoorden, werd aan de Albanese autoriteiten overgezonden. Deze hebben nog niet officieel gereageerd. Het afsluiten van een dergelijk akkoord met Albanië stuit op juridische problemen omdat dit land, in tegenstelling tot de kandidaat-lidstaten voor de EU, geen juridische normen kent die gelijkwaardig zijn aan degene die in de EU worden toegepast, in het bijzonder inzake de bescherming van persoonlijke gegevens. Dat mag ons niet ontmoedigen. Door onze inspanningen om tot een bilateraal akkoord te komen, kunnen we de zaken doen vooruitgaan.
Ik kom tot een tweede voorbeeld waaruit blijkt dat de situatie in de landen van herkomst in belangrijke mate kan worden beïnvloed, namelijk via informatie- en preventiecampagnes. De regering maakt, in samenwerking met gespecialiseerde NGO's, werk van die informatiecampagnes in de landen van herkomst, inzonderheid wat betreft vrouwen, die worden ingelicht over de risico's die zij lopen om in prostitutienetwerken of illegale arbeid te belanden. De immigratieambtenaren, die hiervoor instaan, onderhouden ook de contacten met de plaatselijke autoriteiten omtrent de te voeren informatie- en ontradingscampagnes. We stellen vast dat indien men daar echt werk van maakt, er ook resultaten geboekt worden.
Een volgend onderwerp betreft de controles in de havens en de daarvoor vereiste investeringen. De federale politie meldt me dat uiteenlopend materiaal werd besteld op de begroting 2001 of zal worden besteld op de begroting 2002. De investeringen voor 2001 betreffen CO2-detectieapparatuur, endoscopen om gesloten ladingen te onderzoeken, thermische camera's en nachtkijkers. Deze bestelling is in uitvoering. De procedures daarvoor moeten worden gerespecteerd. Voor 2002 is een studie aan de gang over de opportuniteit van de aankoop van een bioradar die bewegingen in ladingen kan opsporen. Men overweegt ook de aankoop van een automatic number plate radar waarvan de prijs op 67 miljoen wordt geraamd. Die fotografeert automatisch de chauffeur van het voertuig en de nummerplaat en maakt het mogelijk automatisch bepaalde gegevensbanken te raadplegen. Dit is niet nieuw. De Raad van Europa heeft dit voorgesteld. Engeland voert zulk een project uit. Dat heeft zijn nut heeft bewezen. Ook de aankoop van een mobiele scanner van 100 miljoen wordt overwogen.
Over investeringen in personeel zal de federale politie weldra een studie voorstellen. Ik stel bij die politie een sterke wil vast om deze prioriteit van het veiligheidsplan uit te voeren. Ook op dat vlak wil de regering de nodige inspanningen doen.
Ik heb het nog niet gehad over de terechte aanbevelingen met betrekking tot de specifieke situatie van vrouwen en kinderen. Vrouwen maken in grote mate het voorwerp uit van dit soort handel en kinderen komen vaak in een erg moeilijke situatie terecht en verkeren meestal in de zwakste positie. Ik was enigszins verrast de heer Verreycken enkel over de kinderen te horen spreken, alsof afhankelijkheid van meerderjarige personen, waaronder veelal vrouwen, niet even erg zou zijn. Ik denk dat deze twee categorieën van zwakke personen in het maatschappelijk verkeer alle bescherming verdienen en ik maak daar dus weinig onderscheid in, al begrijp ik dat kinderen door hun minderjarigheid een bijzonder kwetsbare slachtoffergroep vormen.
Over de fase van de aankomst in België werd ook een reeks aanbevelingen geformuleerd. Onder meer werd gewezen op de dringende nood aan beëdigde tolken voor de Dienst Vreemdelingenzaken. Er staan tolken ter beschikking, maar er is vaak een probleem enerzijds wat betreft hun betrouwbaarheid, daarmee zowel doelend op hun neutraliteit als op hun gebrekkige kennisbagage, en anderzijds, ook ten aanzien van de politiediensten en de gerechtelijke diensten, wat betreft hun onmiddellijke beschikbaarheid.
Niet alleen de Dienst Vreemdelingenzaken, maar ook de politie- en justitiediensten moeten op hen een beroep kunnen doen. Er moeten in dit verband inspanningen worden gedaan. Een werkgroep buigt zich over dit probleem en deze kan hierbij gebruik maken van een aantal bestaande pilootprojecten. In de Lessius-hogeschool te Antwerpen bestaat er nu een opleiding voor gerechtstolk, waardoor de regio Antwerpen over een aantal degelijke tolken en vertalers beschikt die aan bepaalde minimumvereisten voldoen. Ze worden regelmatig door de politiediensten en het gerecht ingezet. Het is de bedoeling dat deze personen ook door de Dienst Vreemdelingenzaken zouden kunnen worden ingezet. Het komt erop aan ervoor te zorgen dat in alle gerechtelijke arrondissementen dergelijke opgeleide personen aanwezig zijn.
Wat betreft de strijd tegen de valse papieren verwijs ik naar de bilaterale contacten voor de vorming van Belgische en vreemde politiediensten, de multilaterale akkoorden binnen de Europese Unie over het aanleggen van gegevensbestanden inzake de authentieke documenten en naar de multisectorale groep Europa tot bestrijding van het misbruik van Europese documenten.
Daarom wil ik het advies van de specialist inzake valse papieren van de federale politie citeren: "De ontdekking van valse documenten is minder een kwestie van technische uitrusting dan van kennis en ervaring. Het bewijs daarvoor is dat de experts van de centrale dienst tegen vervalsingen hun authenticiteitsonderzoek van documenten voor 95% op directe visuele waarneming steunen en voor 5% op machinetests. De machine dient dus slechts om de visuele waarneming te bevestigen."
Het is niet mijn bedoeling het probleem te onderschatten. Het is in elk geval een antwoord dat mensen uit de praktijk naar voren schuiven en dat ons toelaat inspanningen te doen.
Gelet op artikel 6 van de conventie van 21 maart 1950 kan momenteel nog geen standpunt worden ingenomen met betrekking tot het nemen van foto's of vingerafdrukken van slachtoffers. Ik deel de mening van de senatoren die stellen dat op dit vlak een wetgevend initiatief zou moeten worden genomen.
Dit brengt mij bij de situatie in België. Mevrouw Thijs heeft gezegd dat het onaanvaardbaar is dat rechters op een bepaald ogenblik beslissen om iemand voorlopig in vrijheid te stellen mits de betaling van een borgsom, in de wetenschap dat deze personen eigenlijk hun criminele activiteiten binnen de kortst mogelijke termijn zullen hernemen en er niet voor zullen terugdeinzen om hun slachtoffers op te sporen en onder druk te zetten.
Ik ben het met haar eens, maar als minister van Justitie moet ik erkennen dat artikel 35 van de wet op de voorlopige hechtenis onze magistraten deze mogelijkheid biedt. Ik kan hen dit recht niet ontzeggen indien zij menen dit te moeten toepassen. We zullen moeten nagaan of we het bewuste artikel 35 behouden. Indien niet, zal ik de wetgever moeten uitnodigen een initiatief te nemen. De enige andere mogelijkheid bestaat erin dat ik de onderzoeksrechters er op informele wijze tracht van te overtuigen zeer terughoudend te staan tegenover een dergelijk verzoek of een dergelijke vordering door de procureurs des Konings binnen de correctionele raadkamers of de kamers van inbeschuldigingstelling. Meer kan ik niet doen want ik beschik over geen enkel instrument om de voorzitter van de raadkamer of van de kamer van inbeschuldigingstelling instructies te geven.
Mevrouw Thijs had het ook over het beleid voor de opvang van de minderjarigen en de problematiek van de ondersteuning die aan de mensen op het terrein zou moeten worden geboden. Ik heb zeker niet als enige gepleit voor een structurele regeling. De regering heeft trouwens beslist vaste bedragen van de ontvangsten van de loterijen te reserveren, die ook vervroegd zouden kunnen worden uitbetaald aan de instellingen op het terrein. Het probleem van deze instellingen is niet dat ze niet over fondsen beschikken, maar wel dat ze niet tijdig over die fondsen beschikken omdat er geen voorschotten worden betaald waarmee ze dan hun personeel naar behoren kunnen betalen.
De regering heeft concrete maatregelen genomen om dit mechanisme van prefinanciering deels te kunnen invullen, wat een stap in de goede richting is.
Wat het beleid inzake de opvang van minderjarigen betreft, buigen vijf werkgroepen zich - naast een specifieke dienst van de dienst Vreemdelingenzaken tot opvang van de niet-begeleide minderjarigen - vanaf september over de aspecten hoede, opvang, opvoeding, verdwijningen en terugkeer.
De werkzaamheden om een wetgevend kader tot stand te brengen met betrekking tot de bescherming van de niet-begeleide minderjarigen, met de objectieve aanstelling van een voogd, die inspanningen doet om deze minderjarigen echt bij te staan en te begeleiden, zijn wat mijn bevoegdheid betreft afgerond, net als deze van de minister van Binnenlandse Zaken. Wellicht zullen we dan ook in staat zijn om een oplossing te vinden voor dit mankement in het systeem.
Wat het probleem van de plaatsing van deze minderjarigen betreft, zullen deze jongeren ingevolge een beslissing van de Ministerraad in beveiligde centra worden opgenomen, in plaats van in gesloten centra. Vice-premier Vande Lanotte, bevoegd voor gelijke kansen, werd het mandaat gegeven hierover in discussie te treden met de gemeenschappen.
Het voorlaatste hoofdstuk dat ik wil aansnijden vormt de Europese en de internationale aanpak. Uit het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie moeten we inderdaad het maximum resultaat proberen te halen.
Ik geef toe, mevrouw Lizin, dat het om een essentieel probleem gaat. Van de vier prioriteiten van het Belgische voorzitterschap inzake justitie en binnenlandse zaken, gaan er drie over de strijd tegen de mensenhandel. België wil Eurojust immers werkelijk tot leven brengen en heeft van de strijd tegen de mensenhandel een absolute prioriteit gemaakt. Tijdens het Zweedse voorzitterschap hadden we tot een akkoord moeten komen. Er blijft echter een probleem. Er is wel een akkoord over de incriminaties, maar niet over de straffen, met name over de maximale gevangenisstraf. Ik hoop dat probleem in september te kunnen oplossen. Ik heb inmiddels mijn collega's van Justitie in de Europese hoofdsteden ontmoet en ik zie een kans op slagen. Aangezien het de derde pijler betreft, is unanimiteit vereist.
Ook op operationele vlak willen we belangrijke vooruitgang boeken, wat betekent dat we er via Eurojust en Europol moeten in slagen om dit als een eerste prioriteit in het Europese strafbeleid op te nemen.
Het is onze absolute wens om gedurende het Belgische voorzitterschap in oktober via Eurojust en Europol het bewijs te leveren dat er op dit gebied effectief iets kan gebeuren. Als er één terrein is waar Europa het kan waarmaken, is het precies de strijd tegen de mensenhandel. Als we op dit terrein operationeel succes boeken, zal dit niet alleen aanleiding geven tot nieuwe inspanningen, maar zullen wellicht ook andere domeinen van de georganiseerde criminaliteit volgen.
Het Belgische voorzitterschap heeft ervoor gekozen om prioriteit te verlenen aan de strijd tegen de mensenhandel en om op dit vlak successen te boeken. Het overige hebben we bewust achteruit geschoven om aan te tonen dat het ons menens is.
Sta me toe er een derde prioriteit aan toe te voegen die op het eerste gezicht niet onmiddellijk met mensenhandel te maken heeft. Wij willen het product Child Focus exporteren naar het Europese niveau. De Europese dimensie is immers belangrijk omdat die eveneens de strijd tegen het seksuele misbruik van kinderen inhoudt, wat de meest perverse en verwerpelijke vorm van mensenhandel en van uitbuiting van mensen is.
Inzake de gebrekkige grensoverschrijdende samenwerking kan ik zeggen dat een gemeenschappelijk visumbeleid een prioriteit van het Belgische voorzitterschap is in de strijd tegen de illegale immigratie in het algemeen en tegen de mensenhandel in het bijzonder. Met het oog op een meer geïntegreerd visumbeleid en een evaluatie van het Schengensysteem zal de consulaire samenwerking worden versterkt. De kandidaat-lidstaten zullen hierbij worden betrokken. Mijn collega van Binnenlandse Zaken zal dit uitvoeren.
Inzake de internationale politionele en gerechtelijke samenwerking sprak ik reeds over Eurojust. Ik wijs ook op Europol en Eurodac. De begroting van Europol werd in 2002 met 34% tegenover vorig jaar verhoogd. Die verhoging moet het informaticasysteem bekostigen, dat moet helpen in de strijd tegen de mensenhandel. Ook worden nieuwe experts aangetrokken.
Eurodac werd in december 2000 door de Raad goedgekeurd. Er moeten nog uitvoeringsmaatregelen worden genomen. Het Belgische voorzitterschap doet het nodige om deze zo snel mogelijk te laten goedkeuren zodat de termijn voor de eerste proeven, oktober 2001, en de inwerkinstelling van het systeem in 2002 kunnen worden nagekomen.
Ik wil nog bij een laatste punt stilstaan, omdat het niet geheel uitgeklaard is, namelijk dat van de prostitutie. Aan de Dienst strafrechtelijk beleid, die afhangt van het ministerie van Justitie, maar tegelijk ondersteuning geeft aan het College van procureurs-generaal en dus eigenlijk een belangrijke rol speelt in het bepalen van het strafrechtelijk beleid, heb ik gevraagd om in een studie na te gaan hoe het probleem het best wordt aangepakt.
De tijd van de pasjeswet voor prostituees is nog niet zo heel lang voorbij. Op een bepaald ogenblik meende men het fenomeen van de prostitutie door een verbod te kunnen bestrijden en uiteindelijk koos men ervoor degenen die zich bezighouden met de exploitatie van prostitutie strafbaar te stellen. Op een bepaald ogenblik zullen we onze inventiviteit moeten aanscherpen om met een of ander statuut een echte bescherming voor deze sector uit te werken. Dit verdient onze bijzondere aandacht en de Dienst strafrechtelijk beleid is als geen ander geschikt om de rechtsvergelijking terzake te maken. Ik ben er dan ook van overtuigd dat deze mensen erin zullen slagen een voorstel te formuleren dat het probleem definitief oplost. Ik blijf er immers bij dat we het fenomeen zullen kunnen beheersen als we op dit vlak een praktische oplossing kunnen bedenken.
Mijn conclusie is dat de aanbevelingen in het tussentijds rapport ernstig moeten worden genomen en ons moeten aanzetten tot bijkomende inspanningen. De weg die is afgelegd is niet onbelangrijk en niet alleen de huidige, maar ook de vorige regering, die op dat punt belangrijke inspanningen heeft gedaan, mogen daarop met enige fierheid terugkijken. Toch zullen we permanent alert moeten blijven en wellicht zullen we nooit echt hoera kunnen roepen omdat we erin zijn geslaagd het fenomeen te bestrijden. Het zal wellicht permanent in de maatschappij blijven leven en blijft dan ook een permanente politieke zorg voor de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. (Algemeen applaus)
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over de aanbevelingen van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft later plaats.
De voorzitter. - Hier volgt de uitslag van de stemming over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van rechter in het Arbitragehof:
Aantal stemmenden: 58.
Blanco of ongeldige stembriefjes: 7.
Geldige stemmen: 51.
Volstrekte meerderheid: 34
Mevrouw Lisette Croes behaalt 51 stemmen.
Bijgevolg wordt mevrouw Lisette Croes, die de tweederde meerderheid der stemmen behaald heeft, tot tweede kandidaat uitgeroepen.
Van deze voordrachten zal kennis worden gegeven aan de eerste minister en aan de eerste voorzitter van het Arbitragehof.
De heer Frans Lozie (AGALEV), rapporteur van de Subcommissie Mensenhandel en prostitutie. - Op 9 mei 2001 heeft de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden aan de Subcommissie Mensenhandel en prostitutie gevraagd om advies te geven over het voorstel van mevrouw Erika Thijs tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie belast met een onderzoek naar de oorzaken en mechanismen van de mensenhandel in bepaalde sectoren. Het voorstel van mevrouw Thijs beoogt de Subcommissie Mensenhandel en prostitutie om te vormen tot een onderzoekscommissie met behoud van haar samenstelling en werkzaamheden om onderzoek te verrichten naar de mensenhandel in concrete sectoren van het maatschappelijke leven, inzonderheid de sport, meer bepaald het voetbal, de studentenuitwisseling, de sector van de au pairs, de diplomatie, de tewerkstelling en de prostitutie. Aanleiding daartoe was het bezoek van de Braziliaanse onderzoekscommissie aan de Senaat op 16 maart 2001. Daarenboven is ook een probleem van zwendel in diplomatieke posten aan bod gekomen tijdens een hoorzitting op 5 maart 2001 met de heer Leman, directeur-generaal van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding.
De subcommissie heeft daarom de minister van Buitenlandse Zaken en ambtenaren van het departement op 28 mei en 11 juni 2001 uitgenodigd om enige uitleg in dit verband te verstrekken.
Tijdens deze hoorzittingen kwamen volgende dossiers aan bod: de visumfraude in de Belgische ambassade van Sofia, Bulgarije; de zwendel in verblijfskaarten op de dienst protocol van Buitenlandse Zaken.
Vanuit de administratie werd tevens de normale procedure voor visumverstrekking en de rol van de diplomatieke posten hierin, uiteengezet.
De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken deelde tevens mee dat hij zich via de regering ertegen zou verzetten dat er op basis van voornoemde dossiers een onderzoekscommissie zou worden opgericht naar de werking van zijn administratie terzake. Deze zeer expliciete afwijzing van een onderzoekscommissie door de minister werd door meerdere leden betreurd.
De subcommissie "Mensenhandel" heeft dit voorstel behandeld tijdens haar vergaderingen van 28 mei en 11 juni 2001.
Tijdens de algemene bespreking meent een spreker dat indien de subcommissie zou adviseren om niet over te gaan tot een parlementaire onderzoekscommissie, zij in elk geval het recht moet voorbehouden om aan het jaareinde, bij het einde van het EU-voorzitterschap, een evaluatie te maken. Zulks zou de mogelijkheid bieden om de beslissing tot de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie te hernemen wanneer daar intussen reden toe zou blijken.
Een lid stelt vast dat op grond van de antwoorden die door Buitenlandse Zaken zijn verschaft, duidelijk bepaalde andere diensten ook bij de visumproblematiek betrokken zijn, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken en Justitie. Ook zijn, volgens het lid, antwoorden gegeven die manifest in tegenspraak zijn met zijn persoonlijke bevindingen.
De indiener van het voorstel uit bezwaren over een mogelijk uitstel van een onderzoekscommissie.
Een ander lid steunt de idee om een onderzoekscommissie op te richten. Er waren argumenten voor en tegen, maar uiteindelijk besluit de subcommissie met 5 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding een negatief advies uit te brengen over de wenselijkheid om een onderzoekscommissie op te richten.
Het huidig verslag werd goedgekeurd met 6 stemmen bij 1 onthouding.
(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)
Tot slot wens ik nog een aantal persoonlijke bedenkingen te formuleren. Volgens mij gaat het om een gemiste kans. Mensenhandel is een internationale, goed georganiseerde aangelegenheid met een duidelijke link naar de visaproblematiek. Georganiseerde maffiose criminele organisaties zijn in visa en vooral in Schengendocumenten geïnteresseerd. Ze zijn, zoals de minister van Justitie zonet zei, gelinkt aan corruptie. Ook onze diplomatieke posten kunnen erbij betrokken worden. De overheid is zich onvoldoende bewust van de contrastrategie van deze maffiose criminaliteit. Precies tijdens het Belgisch voorzitterschap had België ten opzichte van andere Europese landen en ten overstaan van de Schengenlanden een duidelijk signaal kunnen gegeven door een parlementaire onderzoekscommissie op te richten.
De regering heeft zich verzet tegen de oprichting van een onderzoekscommissie; ze heeft een vergissing begaan. Ik betreur ten zeerste dat de minister van Buitenlandse Zaken er een regeringszaak heeft willen van maken. Ik ben ervan overtuigd dat er in de toekomst drastische maatregelen zullen moeten worden genomen.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Gedurende het bezoek van de Braziliaanse onderzoekscommissie aan de Senaat in maart 2001 werd gesproken over mensenhandel in het Belgische voetbal. Verschillende leden vonden het nodig de subcommissie om te vormen tot een onderzoekscommissie en mevrouw Thijs heeft toen haar voorstel ingediend.
Na het rapport van de Braziliaanse parlementsleden bevestigden sommige senatoren in de pers het bestaan van twijfelachtige praktijken in het Belgische voetbal. De subcommissie hield toen een hoorzitting met een voetballer die het slachtoffer van mensenhandel was. Hij durfde niet op de vragen te antwoorden omdat wij niet gebonden waren door de zwijgplicht van een onderzoekscommissie.
In dezelfde maand maart kwam daar het visummisbruik bij. De heer Leman, directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, kaartte het probleem aan van de fraude met visa in de diplomatieke posten. We waren daar erg door verrast. In het verslag van 2001 over de mensenhandel verschijnt de naam van de heer Leman nergens, wat een leemte is.
De heer Paul Wille (VLD). - U moet eerlijk toegeven dat we u daarover hebben geantwoord.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Het rapport van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding beschrijft twee bizarre gevallen. Het eerste betreft een handel in visa in de Belgische ambassade te Sofia tussen 1995 en 1997. Toen zouden sommige personen minstens 500 visa hebben verhandeld. Dat werd in november 2000 bevestigd door het parket van Brussel nadat een rogatoire commissie naar Sofia was gestuurd. Het tweede geval greep plaats op de dienst voor het protocol van Buitenlandse Zaken in Brussel. Een ambtenaar bekende tegen betaling op zijn minst 300 verblijfsdocumenten - sommigen spraken zelfs over 3000 documenten - te hebben overhandigd aan personen waarvan werd vermoed dat ze banden hebben met de Russische maffia.
De minister van Buitenlandse Zaken en hoge ambtenaren werden door de subcommissie uitgenodigd tussen 28 mei en 11 juni om deze twee zaken toe te lichten. De commissieleden stelden toen vast dat er in nog andere diplomatieke posten incidenten waren geweest. Volgens de minister loog de heer Leman. Die was niet aanwezig en kon zich dus niet verdedigen. De leden van het departement gaven een historiek van de verschillende dossiers, schetsten de procedure inzake visa, minimaliseerden de feiten en verwezen naar de aan gang zijnde processen. Die zouden elk initiatief voor een parlementair onderzoek in de weg staan. Artikel 1 van de wet van 3 mei 1880 bepaalt nochtans "De door de Kamers ingestelde onderzoeken treden niet in de plaats van de onderzoeken van de rechterlijke macht, ze kunnen daarmee samenlopen maar mogen het verloop ervan niet hinderen."
Na de hoorzitting met de minister leek het voor velen onder ons nog méér aangewezen de subcommissie om te vormen tot een onderzoekscommissie. Alleen het onderzoek van de concrete feiten en een echte controle kunnen de strijd tegen de mensenhandel efficiënter maken. De minister heeft zich sterk tegen een onderzoekscommissie verzet. Hij wou al zijn gewicht in de schaal leggen en er zelfs een regeringszaak van maken. Hij weigerde vierkant een onderzoek naar de werking van zijn departement. Ik vraag me af wat hij te verbergen heeft.
Als bij de aanvang van het Belgische voorzitterschap een onderzoekscommissie over de mensenhandel wordt opgericht, zou dat een sterk signaal zijn, een getuigenis van het belang dat België hecht aan de strijd tegen die praktijken.
Als de regering hiervan de komende zes maanden een prioriteit wil maken, mag ze niet bang zijn disfuncties aan te klagen in de diplomatieke posten van de Schengenlanden. Het imago van ons land moet niet enkel steunen op een intelligente aanwezigheidsdiplomatie of op reclamespots, maar ook op de wil om de eigen diplomatie te hervormen. De Augiasstal moeten worden uitgemest om duidelijk te maken dat we komaf willen maken met slechte gewoonten en steeds terugkerende fraude.
Ik blijf ervan overtuigd dat enkel een onderzoekscommissie de zaak kan vooruithelpen en ons klaarheid kan verschaffen over vele aspecten van de mensenhandel. In een onderzoekscommissie wordt onder eed gesproken en worden lekken vermeden. Ze maakt het mogelijk om op deontologisch verantwoorde wijze de vereiste informatie te verzamelen voor een efficiënte strijd tegen de mensenhandel en de prostitutie. Waarom heeft de minister er dan niet van willen weten? Officieel wil hij niet dat men zijn departement in diskrediet brengt. Is hij bang dat enkele van zijn directe medewerkers of hooggeplaatste diplomaten in opspraak komen? Er is deze weken sprake van bevorderingen, met name bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding. In het gesprek met de ambtenaren zijn nochtans tegenstrijdigheden of leemten gebleken. In elk geval is het duidelijk dat de minister van Buitenlandse Zaken en de eerste minister niet van een onderzoekscommissie willen weten.
Sinds de Paasvakantie heeft de meerderheid van de subcommissie geregeld vergaderd. Alles werd vergrendeld en begraven, ongetwijfeld tot aan het einde van het Belgische voorzitterschap.
In 1998 interpelleerde fractieleider Didier Reynders van de PRL in de Kamer minister Derycke over de zaak "Sofia" en andere zaken. Hij wenste daarover duidelijkheid. Eens aan de macht, grendelt de PRL alles af.
Mevrouw Erika Thijs (CVP). - De subcommissie Mensenhandel houdt zich al een paar jaar bezig met de ernstige en pijnlijke problematiek van de mensenhandel. Samen met verschillende collega's ben ik van mening dat we vandaag een stap verder moeten doen. Algemeen overheerst het gevoel dat we nog altijd aan de oppervlakte blijven, dat we ons werk niet grondig genoeg kunnen doen.
België is er terecht fier op dat het een van de meest uitgewerkte wetgevingen ter bestrijding van de mensenhandel bezit. Dat is een troef. Maar precies omdat die wetgeving zoveel belovend is, is een grondig evaluerend onderzoek een noodzaak. Dit onderzoek moet uitmonden in concrete voorstellen voor de aanpak van de mensenhandel. Enkel met uitgebreide onderzoeksbevoegdheden, zoals door de grondwet vastgelegd, kan de subcommissie Mensenhandel het bestaande juridische en reglementaire arsenaal effectief evalueren. De subcommissie moet zichzelf de middelen geven om sectoren die vaak op zichzelf draaien, door te lichten. Het recht van onderzoek, waarover elke Kamer krachtens artikel 56 van de grondwet beschikt, is hiertoe het middel bij uitstek. Dat biedt namelijk de mogelijkheid om met inachtneming van de deontologie de informatie in te winnen die nodig is om een effectieve en efficiënte aanpak van de mensenhandel te kunnen verzekeren. Vaak heb ik de indruk dat in deze gevoelige materie de slachtoffers, de politiemensen, de magistraten en iedereen die erbij betrokken is niet voluit durven spreken, zolang ze niet zeker zijn dat hun verklaringen binnen de muren van de Senaat blijven. Wie kan deze mensen dat recht ontzeggen? Iedereen weet in welke omstandigheden slachtoffers van mensenhandelaars moeten leven en werken, hoe moeilijk ook de omstandigheden zijn waarin politiemensen werken. Van hen allemaal vergt het een grote inspanning om de stap naar onze subcommissie te doen. In ruil voor hun moedige samenwerking verdienen zij minstens de grondwettelijke bescherming.
De subcommissie heeft zich nochtans, na een periode van enthousiast werken, plots achter de visie van de minister van Buitenlandse Zaken geschaard. Minister Michel deelde ons mee dat hij er zich met alle middelen tegen zou verzetten dat er op basis van de dossiers visa en visazwendel een onderzoekscommissie zou worden opgericht naar de werking van zijn administratie ter zake. De minister was bijzonder duidelijk en zou er zelfs een regeringszaak van maken. Meerdere collega's betreurden deze houding omdat ze compleet niet ter zake was. De minister vreesde dat een onderzoek naar de wijze waarop de visa door Belgische ambassades worden uitgereikt, het imago van zijn departement zou schaden. Het was niet onze bedoeling een visacommissie op te richten maar wel om een aantal werkwijzen en dossiers grondig door te lichten. Ofwel werkt zijn administratie behoorlijk en zal een onderzoek dit ook aantonen, ofwel loopt er iets fout en zal het onderzoek de problemen helpen identificeren. Op langere termijn zal het imago van het departement erdoor verbeteren. Uit de antwoorden van de minister leid ik bovendien af dat ook andere diensten bij de visumproblematiek betrokken zijn, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken en het departement justitie. Kortom, ik denk niet dat het instellen van een onderzoekscommissie naar de mechanismen van mensenhandel in het Belgische economisch en sociaal leven een handicap zou zijn geweest voor het Belgische voorzitterschap. Integendeel, België had, naast een degelijke wetgeving, een stevige geloofwaardigheid en ervaring kunnen voorleggen aan zijn Europese partners. Een goede wetgeving is een noodzaak, maar zonder een diepgaande controle op de realisatie op het terrein, blijft het vaak bij woorden. En niets is zo overtuigend dan concrete moedige daden op het terrein. Een onderzoekscommissie ter zake was daarom een unieke kans om onze buurlanden te overtuigen van de absolute noodzaak van een gezamenlijk beleid.
Door een hardnekkige houding aan te nemen heeft vice-eerste minister Michel het zich alleen maar moeilijker gemaakt. Hij zal veel verbeelding aan de dag moeten leggen om zijn collega's te overtuigen verdere stappen in de harmonisering van de wetgeving inzake mensenhandel te doen. Hij zet naar mijn mening de eerste prioriteit van het Belgische voorzitterschap op de helling. Hoe kan de minister van Buitenlandse Zaken nog genoeg geloofwaardigheid bezitten om zijn collega's te overtuigen van de noodzaak om de wetgeving op de mensenhandel te verstrengen? Dat was toch de eerste prioriteit van het Belgische voorzitterschap. Of zijn ook die prioriteiten misschien ondertussen al weer veranderd? (Applaus)
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik dank de heer Lozie voor het opstellen van dit moeilijke verslag over een al even moeilijke bespreking.
De PS-fractie zal dit verslag uiteraard goedkeuren, maar we willen herinneren aan het belang van de visa. Het is een onderwerp dat we geregeld bespreken in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. Het klinkt misschien paradoksaal, maar een correct beleid inzake de toegang en de controle tot het grondgebied is nauw verbonden met een correct visumbeleid. Men moet in staat zijn efficiënte controles uit te voeren.
We vinden dat het momenteel niet opportuun is een onderzoekingscommissie op te richten. We zullen evenwel niet aarzelen het dossier te heropenen wanneer er nieuwe misbruiken aan het licht komen. We zijn het eens met de voorstellen van rapporteur Lozie maar tegelijk blijven we nauwlettend toezien op het visumbeleid.
Een onderzoekscommissie over de visa is niet noodzakelijk de beste techniek. Om het afleveren van visa beter te controleren, zou men de feitelijke toestand ter plaatse moeten kunnen onderzoeken. We hebben niemand een blanco volmacht gegeven, maar we hebben naar de argumenten van de minister van Buitenlandse Zaken geluisterd. Als de toestand verslechtert, moeten we de zaken misschien opnieuw bekijken. We zullen in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden de nadruk blijven leggen op het belang van een correct visumbeleid.
Ik hoop dat mevrouw Willame niet al te zeer teleurgesteld is. Misschien zal de commissie er ooit wel komen.
-De bespreking is gesloten.
(Voor de tekst aangenomen door de commissies, zie stuk 2-800/7.)
(De tekst van de artikelen en van de amendementen wordt uitzonderlijk in de bijlage gepubliceerd.)
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik wens amendement 80 op artikel 2 toe te lichten.
Zoals gebruikelijk is ook in deze programmawet een juridische onnauwkeurigheid geslopen. Wat juridisch correct is, is daarom niet altijd politiekcorrect.
In artikel 27 van het ontwerp staat een begrotingsbepaling. Volgens artikel 74 van de Grondwet is de begroting een bevoegdheid van de Kamer. Dat werd impliciet bevestigd in het advies van de Raad van State, waarin gesteld wordt dat overeenkomstig artikel 3, §1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, het ontwerp in beginsel niet aan het advies van dit college moet worden onderworpen. Artikel 3, §1, verwijst naar de ontwerpen betreffende begrotingen en leningen. Het advies van de juridische dienst van de Senaat werd ook gevraagd. Ook die dienst is van mening dat een begrotingsartikel in de programmawet is geslopen.
Wij zijn zeer gevoelig voor het respect voor de democratie en dus voor het respect voor de Grondwet. Elk discours dat de bescherming van de democratie verdedigt, wordt ongeloofwaardig indien in het Parlement systematisch de Grondwet wordt geschonden.
Artikel 27 is in strijd met artikel 74 van de Grondwet en incoherent met artikel 1 van de programmawet. In dit licht moeten alle artikelen worden geschrapt. Hiervoor zijn nog andere redenen, die ik straks zal uiteenzetten. Het ontwerp moet terug naar de Kamer van volksvertegenwoordigers worden gezonden, waar bij de tweede behandeling kan worden vastgesteld dat de begrotingsbepaling in artikel 27 een materie betreft vermeld in artikel 74 van de Grondwet. De wettelijke bepalingen kunnen dan worden aangepast aan de Grondwet.
Wat de inhoud van artikel 2 betreft, zijn wij van mening dat de delegatie van bevoegdheden veel te ver gaat. De wetgever kan geen bevoegdheden delegeren voor een onbeperkte tijdsduur. Deze stelling hebben we altijd verdedigd, ook in vorige legislaturen. Ook daarom stellen we de schrapping van artikel 2 voor.
(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)
Op artikel 3 dienen wij amendement 12 in, dat voorstelt dit artikel te schrappen.
Artikel 3 stelt voor artikel 11, §2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, te vervangen als volgt: "In de beheersbegroting wordt een onderscheid gemaakt tussen de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven en de investeringsuitgaven."
In feite spreekt dat voor zichzelf. Het is nutteloos hiervoor wetgevende bepalingen uit te werken. Het besluit waarnaar hier wordt verwezen, is bij mijn weten een volmachtenbesluit. Dat zou beter moeten worden gepreciseerd, zodat het duidelijk is dat de wetgever een wet wijzigt in de materiële zin van het woord en geen uitvoeringsbesluit.
Op artikel 4 dienen wij amendement 13 in, dat voorstelt dit artikel te schrappen.
Artikel 4 stelt voor om in artikel 14, §2, van bovenvermeld besluit, de woorden "variabele werkingsuitgaven met betrekking tot goederen en diensten of voor investeringsuitgaven" te vervangen door de woorden "investeringsuitgaven of voor werkingsuitgaven met betrekking tot het programma van de investeringen".
Wij zien niet in op welke grond deze bepaling overeind kan worden gehouden.
Op artikel 5 dienen wij amendement 14 in, dat voorstelt dit artikel te schrappen.
Artikel 5 is een lang artikel. Ik zal het niet voorlezen. Alleen de titel al!
We hebben reeds een programmawet goedgekeurd op 2 januari 2001 en nu één op 12 juli 2001, dus nagenoeg binnen zes maanden, wordt er opnieuw een wijziging aangebracht middels een zin die niet eindigt, en waarvan het punt pas na acht regels valt. Deze tekst wordt geacht toegankelijk te zijn voor de burgers, maar staat bol van onuitspreekbare zinnen.
Van twee zaken één. Ofwel wist de regering op 2 januari 2001 niet wat ze deed en dan zou ze dergelijke wijzigingen beter niet voorstellen, want dat is niet bevorderlijk voor het imago van wie bestuursverantwoordelijkheid draagt. Ofwel is de bepaling overbodig. In beide gevallen moet ze dus worden geschrapt.
Op artikel 6 dienen wij amendement 15 in, dat voorstel dit artikel te schrappen.
Zoals alle vorige artikelen staat ook artikel 6 voor technocratische, verkokerde wetgeving. Het springt in het oog dat de wetgever geen enkele greep heeft op die tekst. Het gaat niet om algemene beginselen die een klare en duidelijke richtsnoer vormen voor het handelen, maar om eindeloze zinnen zoals: "Voor de wedden en lonen bedoeld in artikel 1, §1, a), 1), voor de pensioenen, tegemoetkomingen en renten bedoeld in artikel 1, §1, a), 2) tot en met 4) in de mate dat deze tijdens de maand die voorafgaat aan de maand waarop ze betrekking hebben of op de eerste werkdag van de betrokken maand worden betaald, alsook voor de toelagen, tegemoetkomingen en vergoedingen bedoeld in artikel 1, §1, a), 5) en 6), wordt de verhoging..." Dat is typische ambtenarentaal. Het Parlement heeft op deze tekst geen greep. Die ambtenarentekst beantwoordt niet aan de beginselen van een goede wetgeving. Wij zijn van oordeel dat dergelijke teksten ons wetgevend arsenaal niet mogen bezwaren.
Amendement 16 op artikel 7 vraagt de schrapping van het artikel.
In het 5° van artikel 7 van de wet van 26 juli 1960 tot herinrichting van de instellingen voor kinderbijslag, vervangen bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 november 1978 worden de woorden "De Socialistische Vooruitziende Vrouwen" vervangen door de woorden "Femmes Prévoyantes Socialistes". De zin van die bepaling ontgaat mij helemaal. In het 9° van die wet worden de woorden "Centrum voor Sociale Actie" vervangen door de woorden "Socialistische Vooruitziende Vrouwen". Waarom moet het parlement zich over dergelijke zaken uitspreken? Ik vind dit het schoolvoorbeeld van nutteloze wetgevende bepalingen.
De voorgestelde wijziging kan enkel maar aanleiding geven tot verwarring en dubbelzinnigheid.
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik neem aan dat de heer Vandenberghe dit niet goed kan volgen omdat dit niet tot zijn leefwereld behoort. De "Femmes Prévoyantes Socialistes" is gewoon een andere organisatie dan de "Socialistische Vooruitziende Vrouwen". Misschien vindt de heer Vandenberghe het maar een detail, maar de wetgever achtte het ooit belangrijk zelf te bepalen wie er in de beheerscomités van parastatale instellingen zitting heeft.
Deze bepaling werd in de memorie van toelichting en tijdens de behandeling in de commissie trouwens uitvoerig toegelicht.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik geloof de minister, maar we kunnen geen zes commissievergaderingen tegelijk bijwonen. We moeten selecteren met als gevolg dat we bepaalde onderwerpen alleen in plenaire vergadering kunnen bespreken.
Amendement 17 op artikel 8 vraagt het artikel te schrappen.
Artikel 8 is ongetwijfeld een belangrijke en goed bedoelde bepaling met betrekking tot de organisatie van de sociale zekerheid, in het bijzonder de kinderbijslag voor loonarbeiders. We vragen ons echter af waarom er voor de technische uitvoering van dergelijke bepalingen altijd een wetswijziging nodig is. Elke programmawet bevat bepalingen tot wijzing van de wet tot organisatie van de sociale zekerheid of het arbeidsrecht. Dat toont aan dat het gaat om een slechte wetgeving. Stel u voor dat we om de zes maanden ettelijke artikelen uit het Burgerlijk Wetboek moesten wijzigen.
Er is duidelijk een gebrek aan visie. Er zou een basiswetgeving moeten zijn waarbij aan de Koning alleen uitvoeringsbepalingen en geen volmachtenbesluiten worden voorgelegd. Indien er toch wijzigingen moeten worden voorgesteld, moeten die een zekere tijd geldig zijn. De burger moet zijn tijd spenderen aan het lezen van al die aankondigingen in het Belgisch Staatsblad en wanneer hij gesnapt heeft waarover het gaat, zijn er alweer nieuwe wijzigingen in de maak.
De voorzitter. - Dat gebeurde vroeger nooit?
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik was het er toen nooit mee eens. Ik neem deze gelegenheid te baat om mijn ongenoegen hierover te uiten.
Voor amendement 18 op artikel 9 geldt dezelfde argumentatie.
Op artikel 10 heb ik amendement 19 ingediend. Ik stel voor het artikel te schrappen.
Ik vraag me af of deze bepaling in de wet moet worden opgenomen. Het betreft een bepaling die voortvloeit uit het Europees recht met betrekking tot het vrije verkeer van goederen en diensten. Het is een supranationale norm die op het nationaal recht primeert. De bepaling in artikel 10 is een obiter dictum dat niets toevoegt aan de rechtsorde. Het artikel wordt bijgevolg beter geschrapt.
Op artikel 11 heb ik amendement 20 ingediend. Ik stel voor dit artikel te schrappen.
Wie kennis wil nemen van de draagwijdte van het beginsel van dit artikel, moet op zoek gaan naar de desbetreffende koninklijke besluiten en naar de essentie van de bepalingen. Dat is onredelijk. Waarom zou de Koning de termijnen moeten vaststellen? Is dat niet de taak van de wetgever? Acht de regering de wetgever daartoe niet in staat? Deze termijnen moeten in de wet staan opdat de lezer onmiddellijk weet op welke manier de norm moet worden toegepast.
Op artikel 12 heb ik amendement 21 ingediend. Ik stel voor dit artikel te schrappen.
Dit artikel luidt: "Artikel 38, §3bis, tiende lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986, wordt vervangen door het volgende lid: "De opbrengst van de loonmatigingsbijdrage met betrekking tot de in het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen bedoelde gesubsidieerde contractuelen die verschuldigd is aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten door de aangesloten besturen, wordt toegevoegd aan de opbrengst van de werkgeversbijdrage voor de gezinsbijslag, bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. De totale opbrengst is bestemd voor de financiering van de gezinsbijslag, die moet betaald worden door deze Rijksdienst."
Gisteren las ik dat de Vlaamse minister-president Dewael verklaarde dat hij Vlaanderen zou bevrijden. Ik heb geïnformeerd welke bezettingstroepen er in ons land aanwezig waren en of we misschien in een nieuw koloniaal tijdperk waren beland. Ik was mij daar niet van bewust, maar ik ben blij nu eindelijk te weten dat wij in feite gevangenen zijn. Minister-president Dewael verklaarde ons te zullen bevrijden van de "reglementitis", van de ingewikkelde bepalingen en van de slechte wetgevende technieken. Ik stel voor dat we daar dan meteen mee beginnen en dat we een degelijk systeem in de sociale zekerheid uitbouwen dat niet om de zes maanden moet worden gewijzigd. We moeten zorgen voor perspectief bij het opstellen van de regels, anders moet de wet om de haverklap worden veranderd. Nu is er een slechte manier van werken, die telkens het bijeenroepen van Kamer en Senaat vereist. Ik pleit daarom voor een andere aanpak.
Amendement 22 op artikel 13 strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. Artikel 13 betreft de Kruispuntbank die grote problemen zou kunnen stellen in verband met de bescherming van de privacy. Nu wordt aan de Kruispuntbank een nieuwe bevoegdheid toebedeeld. Wij vinden die opdracht van informatiebeheer en informatiebeveiliging veel te ruim. Overigens is het de vraag of die opdracht aan de Kruispuntbank moet worden toegewezen. Misschien is een onafhankelijke entiteit beter geplaatst om die opdrachten uit te voeren. Om die reden stellen we de schrapping van artikel 13 voor.
De heer Guy Moens (SP). - De schriftelijke verantwoording van uw amendement gaat over het feit dat dit begrotingsartikelen zijn.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Bij artikel 2 heb ik duidelijk gezegd dat we een basisreden hadden om alles te schrappen, maar dat ik een mondelinge toelichting zou geven per artikel over de draagwijdte van ons verzet. Ik kan het ook niet helpen dat die nuance aan de heer Moens ontgaat. Na twee jaar oppositie ben ik wel immuun voor dat soort opmerkingen.
De grond van de zaak is natuurlijk dat wij ons niet kunnen verzoenen met een systeem dat de sociale wetgeving via een programmawet om de zes maanden wijzigt.
Amendement 23 op artikel 14 strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. Kan de heer Moens hier beweren dat dit artikel niets met de begroting te maken heeft? Het betreft namelijk een eventuele jaarlijkse dotatie ingeschreven in de begroting van de federale overheidsdienst. Het gaat voor ons duidelijk om begrotingsmiddelen, zodat ons basisargument zeker opgaat. Zoals bekend, zijn we tegen het systeem van de dotaties, omdat we het consumptiefederalisme willen bestrijden. We weten niet volgens welke criteria die dotatie wordt samengesteld. Het is een open bepaling en als wetgever willen we toch enig zicht op de kosten die gemaakt worden om de opdracht van artikel 13 te vervullen.
Op artikel 15 dienen wij amendement 24 in dat voorstelt dit artikel te doen vervallen. Hoewel wij voorstellen alle artikelen te doen vervallen, moet ik toegeven dat dit ontwerp minder fouten bevat dan zijn voorgangers, hetgeen niet verwonderlijk is aangezien het minder artikelen bevat. Dit artikel omvat een bepaling die zowel door de wet van 12 augustus 2000 en door de wet van 2 januari 2001 werd gewijzigd. Nu zal ze voor een derde keer worden gewijzigd. Binnenkort zullen de wetsbepalingen betreffende de sociale zekerheid elk seizoen worden gewijzigd.
Bovendien gaat het om "occasionele" wetgeving. Zo staat er: "Aan het gedeelte dat betrekking heeft op de niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, wordt in 2001, na rekening te hebben gehouden met het ingaan van de besparingen op 1 mei 2000, de helft van de bedragen toegevoegd die overeenkomen met de algebraïsche verschillen tussen de globale budgetten van de financiële middelen en de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven voor de desbetreffende verstrekkingen, vastgesteld in de jaren 1999 en 2000, de andere helft wordt toegevoegd in 2002." De algebraïsche verschillen worden niet verder toegelicht. Het gaat dus om een bepaling met terugwerkende kracht over algebraïsche verschillen. De minister begrijpt dit misschien, maar een gewone man als ik niet. Ik ben dan ook sprakeloos en vraag dit artikel te schrappen.
Op artikel 16 dienen wij een amendement 25 in dat voorstelt dit artikel te doen vervallen. "Met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van artikel 59 worden, voor wat betreft de verstrekkingen inzake medische beeldvorming, aan de opgesplitste budgetten in 2001 de bedragen toegevoegd die overeenkomen met de opgesplitste algebraïsche verschillen tussen de globale budgetten van de financiële middelen en de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven voor de desbetreffende verstrekkingen, vastgesteld in de jaren 1999 en 2000". Let op: in dit artikel gaat het al over opgesplitste algebraïsche verschillen. Dit zijn budgettaire bepalingen met een louter occasioneel karakter. Ze kunnen mij niet overtuigen en ik stel dan ook voor artikel 16 te schrappen.
Op artikel 17 dienen wij amendement 26 in dat voorstelt dit artikel te doen vervallen. Artikel 26 heeft betrekking op de wijzigingen inzake tewerkstelling en arbeid. Het spijt me dat minister Onkelinx niet aanwezig is, maar aangezien maar twee artikelen op haar beleid betrekking hebben, is dit misschien te begrijpen.
Artikel 17 strekt ertoe een achtergestelde lening, startlening genaamd, toe te kennen aan de niet-werkende werkzoekende. Welke werkzoekende werkt? Naast de algebraïsche verschillen is dit ook moeilijk voor de gewone burger, die deze spitstechnologie niet gewend is. Voor hem is een werkzoekende iemand die werk zoekt.
Artikel 17 mag in feite behouden blijven, maar gelet op onze basisopmerking stel ik niettemin de schrapping voor.
De voorzitter. - De middenstand zal niet tevreden zijn.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Wij zullen een wetsvoorstel indienen dat van betere kwaliteit zal zijn.
Bij amendement 27 op artikel 18 wens ik geen verder commentaar te geven.
Amendement 28 strekt ertoe artikel 19 te doen vervallen.
Artikel 121 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 maart 1995, is een van de evergreens in de wetgeving en wordt aangevuld als volgt: "Dit bedrag wordt door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gebruikt voor de vereffening van de schuldvorderingen van de werkgevers met betrekking tot het betaald educatief verlof, met toepassing van artikel 7, §1, derde lid, h), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders."
Deze bepaling is te fragmentarisch en moet in een ruimer geheel worden opgenomen om de basiswetgeving te verfijnen en verruimen. Dus stelling we voor dit artikel te schrappen.
Amendement 29 strekt ertoe artikel 20 te doen vervallen.
Dit artikel is kort en zou dus tot niet veel commentaar aanleiding moeten geven. Korte zinnen hebben evenwel vaak een belangrijke inhoud.
Artikel 20, in het ontwerp het vroegere artikel 18, werd op indrukwekkende wijze geamendeerd. Het werd immers gewijzigd bij koninklijk besluit van 19 mei 1995 en bepaalt dat de woorden "aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door de woorden "aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening".
Hier zijn geen specifieke argumenten voor de schrapping, behoudens uiteraard het algemene, wat overigens ook voor artikel 21 geldt.
Amendement 31 strekt ertoe artikel 22 te doen vervallen.
In artikel 7, §1, derde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een littera h), opgeheven bij de wet van 16 april 1963, hersteld. We weten niet precies waarom dit moet worden hersteld. Daarom stellen we de schrapping voor.
Op artikel 23 stellen we amendement 32 voor. Het artikel bepaalt dat het hoofdstuk "uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2001". De wet heeft dus terugwerkende kracht. Het is intussen echter 12 juli, dat wil zeggen meer dan zes maanden later, en voor deze terugwerkende kracht wordt geen specifieke verantwoording gegeven. Voor een dergelijke ruime terugwerkende kracht vínden we ook geen verantwoording. Het gaat over allerlei technische compensatieregels, waarvoor volgens ons het gemeen recht moet worden toegepast en niet deze specifieke regeling.
Ik zal de artikelen 24 en 25 samen bespreken. Op artikel 24 stellen we de amendementen 33 en 34 voor en op artikel 25 de amendementen 35 en 36. Met deze artikelen tracht men het 15%-regime van de roerende voorheffing voor dividenden, opgenomen in artikel 269, tweede lid, 2° en derde lid a) en b) van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992, te behouden in het geval van een omruiloperatie naar aanleiding van een fusie, een splitsing of een met fusie gelijkgestelde verrichting waarvoor sinds 1 januari 1994 vrijstelling van belasting is toegekend. De bepalingen die van toepassing waren op de omgeruilde aandelen, blijven van toepassing op de in ruil ontvangen aandelen. Men verklaart dat dit expliciet in de wet moet worden opgenomen. Bepalingen inzake fiscale neutraliteit en continuïteit van de verrichtingen vormen immers een van het fiscaal gemeen recht afwijkend regime en moeten dus restrictief worden geïnterpreteerd.
Opnieuw zijn deze bepalingen, volgens artikel 25, van toepassing vanaf 1 januari 2001. Ik geef toe dat men gematigder is geworden, aangezien de bepalingen aanvankelijk met ingang van 1 januari 1994 van kracht werden. Geef toe, zeven jaar terugwerkende kracht is toch wel gewaagd en getuigt van een zeer grote inspiratie en verbeelding vanwege de meerderheid; al is dit geen record, aangezien er wetten zijn geweest met dertig jaar terugwerkende kracht. Hoe dan ook werd de datum gecorrigeerd naar 1 januari 2001.
Bovendien is deze retroactiviteit onmogelijk, aangezien de fiscale administratie over onvoldoende gegevens beschikt om uit te maken hoe vaak het 15%-regime in het verleden verloren is gegaan door een fusie of een splitsing. De Raad van State was overigens van oordeel dat deze bepaling niet in de programmawet thuishoort. Het gaat om louter technische aangelegenheden waarmee de wetgever, die zovele andere belangrijke kwesties moet behandelen, zich niet moet bezighouden. Dit moet dus worden geschrapt.
Verder moeten we opmerken dat de vrijstelling van roerende voorheffing voor dividenden die een dochteronderneming aan de overgenomen of gesplitste onderneming heeft uitgekeerd, nog steeds verloren kan gaan door een belastingvrije overname of splitsing van vennootschappen. Deze kwestie wordt jammer genoeg niet aangepakt. De vertegenwoordiger van de minister wees er in de commissie op dat dit probleem niet in deze programmawet moest worden aangepakt, maar met een koninklijk besluit krachtens artikel 266 van het Wetboek van inkomstenbelasting 1992 om artikel 106 van het besluit tot uitvoering ervan te wijzigen. De vraag rijst of een dergelijk koninklijk besluit gepland is en binnen welke termijn. Waarom moet deze bepaling dan wel in die zin worden geredigeerd?
Om al deze redenen hebben collega Steverlynck en ikzelf bij de artikelen 24 en 25 amendementen ingediend. Ik moet trouwens even vermelden dat ik vanavond voor collega Steverlynck inval omdat hij net vader is geworden. Dat doet me natuurlijk enorm plezier en ik verdedig dan ook graag zijn amendementen. U zult het me wel vergeven dat ik niet op alle artikelen even diep inga, aangezien ik louter als reservespeler optreed.
Amendement 37 op artikel 26 gaat over de amortisatiekas. In artikel 3, tweede lid, van de wet van 2 augustus 1955 houdende opheffing van het Fonds tot delging der Staatsschuld, worden de woorden "en waarvan de ene gekozen wordt uit een door de Nationale Bank van België voorgelegde lijst van twee kandidaten en de andere uit een door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voorgelegde lijst van twee kandidaten" vervangen door de woorden "en gekozen uit een door de Nationale Bank van België opgestelde lijst van vier kandidaten". Na de privatisering van de ASLK was het aangewezen de verwijzing naar de Algemene Spaar en Lijfrentekas niet meer te gebruiken. Ik zal dit amendement intrekken.
Op artikel 27 is er het amendement 38 van de heer D'Hooghe. Vanaf 1 juli 2001 neemt de Staat de leningen over die door de NV BELFIN onder Staatswaarborg werden afgesloten ter financiering van de kapitaalparticipatie van de Staat in SABENA in uitvoering van de artikelen 20 tot en met 24 van de wet van 20 juli 1991 houdende begrotingsbepalingen. Dit bedrag is opgenomen in de situatie van de "schuld van de gedebudgetteerde sector - leningen waarvan de intrest- en delgingslasten door de Staat worden gedragen". Het zal door de Staat op 1 juli 2001 worden getransfereerd van de "gedebudgetteerde schuld" naar de "Rijksschuld". Aangezien het hier duidelijk om een loutere begrotingsbepaling gaat is er geen enkele reden om artikel 74 van de Grondwet niet in acht te nemen. Er is een bevoegdheidsconflict tussen de Kamer en de Senaat. De Kamer meent dat het een artikel 78-materie is, de Raad van State daarentegen meent dat het een begrotingsmaterie, dus artikel 74, is. De parlementaire overlegcommissie moet zich uitspreken over de herkwalificatie. Aangezien het enthousiasme bij de meerderheid om de overlegcommissie bijeen te roepen niet al te groot is ga ik ervan uit dat ze ook niet zal worden bijeengeroepen, dus stel ik de schrapping voor van dit artikel.
De heer Guy Moens (SP). - De heer Vandenberghe beweert ten onrechte dat de Raad van State zou geoordeeld hebben dat de kwalificatie in de Kamer verkeerd zou zijn.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik denk dat wij de teksten op een verschillende manier interpreteren, mijnheer Moens.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Aangezien het hier om een zeer principiële zaak gaat, die om een antwoord van de regering vraagt, wil ik kort mijn standpunt geven.
De stelling die hier wordt geponeerd is dat we te maken hebben met een formele begrotingswet die derhalve enkel in de Kamer moet worden goedgekeurd.
Het machtigen van de Belgische staat om een schuld over te nemen van een naamloze vennootschap is een bij uitstek normatieve bepaling. Ze legt immers rechten en plichten van respectievelijk de Belgische Staat en van die naamloze vennootschap vast. De basisfout die in de redenering gemaakt wordt, is dat men er vanuit gaat dat de rijksschuld een begrotingspost is. De rijksschuld is nochtans helemaal geen begrotingspost. Het enige wat in sectie 51 van de algemene uitgavenbegroting wordt opgenomen is de intrestlast en de aflossing van de staatsschuld. De staatsschuld als dusdanig staat echter niet in de begroting. Indien dat wel zo was, zouden we de staatsschuld ieder jaar als een inkomst moeten opnemen in de rijksmiddelenbegroting, wat uiteraard niet het geval is.
Ik wil ook voor het verslag duidelijk maken dat we deze wet niet beschouwen als een formele wet. Ten eerste wordt duidelijk vastgelegd tegenover wie een schuld wordt opgenomen, tegenover de Belgische staat dan wel tegenover een naamloze vennootschap. In zover gaat het om een normatieve bepaling.
Ten tweede is de rijksschuld geen begrotingsartikel of een begrotingsbepaling; ze wordt buiten de begroting gehouden.
Ik dacht dat het nodig was dit even te verduidelijken als een standpunt van de regering.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Mijn amendement 39 hoort bij artikel 28, het vroegere artikel 26, dat slaat op de wijziging van een andere programmawet van 2 januari 2001 en nog een andere van maart 1999. De Raad van State merkt bij dit artikel op dat programmawetten vaak heel wat onzorgvuldigheden bevatten, die nadien moeten worden weggewerkt. Met andere woorden, er komen steeds meer programmawetten die alleen tot doel hebben een vorige programmawet te corrigeren. Eigenlijk zijn het op den duur sneeuwbalwetten: hoe meer programmawetten, hoe meer wijzigen er nodig zijn, hoe meer programmawetten... Dat komt de rechtszekerheid uiteraard niet ten goede. Wij stellen voor om dat in de toekomst te voorkomen door nog zo weinig mogelijk bepalingen in de programmawet op te nemen.
Wat de grond van de zaak betreft maken we bezwaar bij de verdeelsleutel alternatieve financiering/globaal beheer en werknemers/zelfstandigen. Dat is de reden waarom we de schrapping van dit artikel vragen.
Mijn amendement 40 op artikel 29 betreft de eenmalige verhoging van de financiering van de RSZ-PPO. Het artikel toont de onzekerheid bij de meerderheid over de toewijzing van de bedragen bedoeld in artikel 29. Ze werden aanvankelijk in de begroting 2001 uit de RSZ gehaald en naar de federale politie overgebracht. Nu wordt het hier opnieuw in de begroting ingebracht. Met andere woorden, de regering verandert voortdurend de toewijzing van de bedragen vermeld in dit artikel.
We vragen de schrapping van het artikel.
Amendement 71 op artikel 30 wekt duidelijk heel wat belangstelling, aangezien ik vaststel dat steeds meer senatoren naar mij komen luisteren.
Artikel 30 heeft het dan ook over de media en de communicatie, duidelijk een gevoelig onderwerp bij heel wat politici. In artikel 84 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige overheidsbedrijven, vervangen bij de wet van 19 december 1997 worden de woorden "in de punten 1, 2, 3 en 4" vervangen door de woorden "in de punten 1, 2 en 3". Zo weet iedereen natuurlijk onmiddellijk waarover het hier gaat! Het gaat hier over een belangrijke bepaling over de vrijmaking van bepaalde telecomdiensten, waarbij de speciale tarieven voor pers en Belga uit de universele dienstverlening worden gelicht. De regering zou dat best ook in alle duidelijkheid zeggen, zodat we niet wetswijziging na wetswijziging opzoekingswerk moeten doen om de van toepassing zijnde juridische teksten te vinden.
We vragen de schrapping van dit artikel.
Op artikel 31 dienen wij een amendement 42 in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
Met toepassing van dit artikel zal Belgacom op eigen kosten een speciaal telefoontarief bieden ten gunste van de politieke dagbladen en weekbladen, van de algemeen informatieve dagbladen en weekbladen en van de in België gevestigde persagentschappen waarbij een meerderheid van de dagbladen die landelijk of in grote oplage in België worden verspreid, zich contractueel geabonneerd hebben.
Hier rijst de vraag hoeveel agentschappen hierbij zijn betrokken. Heeft men een idee van de financiële weerslag van deze maatregel?
Daarenboven vinden we de omschrijving onzuiver. Wat zijn politieke dagbladen? Zijn er nog politieke dagbladen? Wij zouden daarvan graag kennis nemen.
Welke politieke dagbladen beoogt de regering?
Dat is een zeer belangrijke vraag. Dat zou nu eens een echt debat over de vrijemeningsuiting zijn. De formulering is veel te vaag. Dat vraagt om precisering. De wet bevat geen definitie van het begrip "politiek dagblad". Het is gevaarlijk om te werken met omschrijvingen die niet zijn gedefinieerd.
Wat is verder een informatieweekblad? Vallen de Handelingen van de Senaat onder deze definitie? Het zou zeer ongelukkig zijn, mocht het Arbitragehof opnieuw een vernietigingsberoep op grond van het niet-discriminatiebeginsel mogen ontvangen, omdat er voordelen worden aangeboden zonder precies te weten wie er al dan niet van mag genieten.
Als dit de kwaliteit van de berichtgeving ten goede zou komen, kunnen wij ons daartegen uiteraard niet verzetten, maar in de huidige versie kunnen wij de tekst niet aanvaarden.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Dit punt moet absoluut worden opgehelderd. Ik herinner de regering eraan dat over de afspraken die de Vlaamse regering hieromtrent in 1993 heeft gemaakt, een heel uitvoerig debat werd gevoerd over de definitie van de begrippen: politieke dagbladen en weekbladen, van de algemeen informatieve dag- en weekbladen.
Ik citeer het voorbeeld van het blad van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. Is dit een informatief blad, een opinieblad of een politiek blad?
Samen met de socialistische collega's - en ik kan mij nu zonder aarzelen tot de regeringsbanken wenden - hebben wij destijds uitgemaakt welke publicaties van deze ondersteuning kunnen genieten.
Ik kan een reeks andere voorbeelden aangeven om het draagvlak van deze bepaling te illustreren.
Wij staan voor de vrijmaking van het aanbod van de communicatiedragers. Ik lees nu dat Belgacom dit op eigen kosten en aan een speciaal telefoontarief doet en ik zou dat een goede zaak kunnen vinden.
Maar ik zou wel eens willen weten hoe de verhoudingen tussen de aandeelhouders bij Belgacom liggen. Hoe staat het met de fair openness naar andere dragers van communicatie. In welke situatie komt men terecht, als er bij Belgacom een totaal andere aandeelhoudersstructuur zal totstandkomen?
Ik denk dat er twee essentiële problemen zijn. Ten eerste, welke draagwijdte heeft dit artikel? Daarover wens ik klaarheid van de regering, vooral omdat ik wil helpen voorkomen dat ze zaken uitricht waarvan zij de consequenties niet kent. Ten tweede, is het met het oog op de vrijmaking van de informatiedragers conform de Europese richtlijn toch niet aanvaardbaar dat een preferentiële toestand voor één welbepaalde communicatiedrager in het leven wordt geroepen.
Over die twee elementen laat de tekst ons volledig in het ongewisse en ik wens daarover duidelijkheid.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - De regering zwijgt. Ofwel is ze sprakeloos, ofwel stemt ze in met de commentaar van collega Van den Brande.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Wat betreft de totstandkoming van programmawetten is een zekere spaarzaamheid geboden. Uw eminente partijvoorganger, Robert Henrion, heeft met veel verve en met veel argumenten toegelicht wat de draagwijdte van een zinvolle programmawet kan zijn.
Het is onbehoorlijk dat de regering niet tenminste de draagwijdte van dit artikel verduidelijkt voor de Senaat. Ik vraag dat minstens een antwoord wordt gegeven op de twee vragen die we daarnet hebben gesteld. Of is dit een paladijnendebat waarbij enkel een formeel ritueel wordt opgevoerd?
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik licht amendement 42 op artikel 32 toe.
De inleiding van dit artikel is uiterst onduidelijk. Dit artikel stelt daarenboven grote juridische problemen. Ik denk dat het artikel bewust onleesbaar werd opgesteld om tegenover de parlementsleden deze juridische problemen te verdoezelen. Dit artikel handelt over de nummeroverdraagbaarheid voor mobilofonie. De Raad van State heeft een stille wenk gegeven door te stellen dat dit artikel duidelijker diende te worden geformuleerd. Volgens de Raad van State is het bovendien niet zeker dat in de huidige stand van het Europese recht het toegelaten is om deze bepaling goed te keuren. Nadien zal men worden geconfronteerd met mogelijke verhalen bij het Europese Hof van Justitie, met problemen van het niet- aanpassen aan de Europese wetgeving enzovoort. De Raad van State stelt dat minstens vermeld moet worden onder welke voorwaarden genoemd in de bijlagen van de richtlijn 97/13 deze bepaling mogelijk zou kunnen zijn.
In de nieuwe tekst wordt verwezen naar de punten 2, 3 en 4.1 van de bijlage, wat de leesbaarheid ten zeerste ten goede komt. In hoeverre is het correct de verplichting hieronder te laten vallen? Is dit een correcte toepassing van de Europese richtlijn en werd de Europese Commissie hierover geraadpleegd? Anders bestaat het risico dat de dienst niet verplicht moet worden aangeboden, met eventuele procedures bij het hof van Justitie tot gevolg, en dat de klant nadien nog voor de kosten zou kunnen opdraaien.
Hoe is de nummeroverdraagbaarheid in het mobiele telefoonnet in het buitenland geregeld? Moet een dergelijke maatregel niet tegelijkertijd in alle lidstaten worden ingevoerd teneinde concurrentiedistorsies te voorkomen?
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Ik ben het met mijn fractievoorzitter eens. We weten allen dat de nummeroverdraagbaarheid in de voorbije periode een heel bijzonder mechanisme was. Er werd daarbij te weinig rekening gehouden met mijn definitie van de liberalisering van de markt. In de opvatting die de regering er op nahoudt van liberalisering is de liberalisering op zich het einddoel. Voor mij moet er bij de liberalisering met drie zaken rekening worden gehouden, namelijk ten eerste met de beste kwaliteit van het product, ten tweede met de best mogelijke distributie ervan en ten derde moet dit product aan de consument tegen de laagste prijs worden aangeboden.
Het is voor het laatste punt van groot belang dat de voorwaarden waarin de nummeroverdraagbaarheid moet gebeuren voor de klant geen bijkomende kosten creëert. De regering moet hier klaarheid brengen. Wanneer de heren Vande Lanotte en Vandenbroucke deze drie voorwaarden niet als uitgangspunt nemen, schuilt er geen enkele filosofie achter hun opvatting van de liberalisering.
Wellicht zijn de uitvoeringsbesluiten al klaar en is dat het uitgangspunt.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. U spreekt nu uit ondervinding!
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Een goede dosis ondervinding gekoppeld aan een redelijke dosis creativiteit is altijd in het belang van een goed bestuur en bijgevolg ook van de burger. Er wordt veel gesproken over het wantrouwen van de bevolking tegenover de politiek en de instellingen. Ik deel de mening van enkele leden van de federale en de Vlaamse regering dat een goed bestuur daaraan het best tegemoet komt. Een goed bestuur is een doorzichtig bestuur zodat de burger weet waaraan hij zich moet houden. Na de gezamenlijke inspanningen van de vorige regeringen is er opnieuw een budgettaire bewegingsruimte. Er worden nu bijkomende besparingen voorgesteld, wat nodig is om de begroting in evenwicht te houden, maar heel wat reacties van de burgers wijzen er op dat deze maatregelen het vertrouwen opnieuw op de proef zullen stellen. De beloften die deze regering al heeft geformuleerd hebben immers hoge verwachtingen gecreëerd.
De voorzitter. - Wie zal deze filosofische vraag beantwoorden?
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Mijnheer de voorzitter, dit is helemaal geen filosofische vraag. Het is een essentiële beleidsvraag. U pleit voor libertair liberalisme terwijl wij pleiten voor personalisme en verbondenheid in de samenleving. De burgers hebben het fundamentele recht van de communicatie te genieten zoals van andere vormen van openbare dienstverlening. Dit is geen filosofisch debat.
Is de regering vervallen in een totaal mutisme, in een absolute amnesie van haar leden, die slechts enkele concepten delen? Graag wil ik weten wat de regering precies beoogt.
Wat betekent de liberalisering voor minister Vandenbroucke als concept? Hoe vindt dat concept zijn weerklank in de informatie? Dat is een essentiële vraag.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Op artikel 33 heb ik amendement 44 ingediend.
Artikel 33 luidt: In dezelfde wet wordt een artikel 128bis ingevoegd, luidende: "Art. 128bis - Artikel 105bis, elfde lid, treedt in werking de dag waarop het in het twaalfde lid bedoelde uitvoeringsbesluit in werking treedt."
Hoe is dat mogelijk? Dan wordt gesproken van een filosofisch debat. Bovendien is de termijn van de inwerkingtreding niet bepaald. Dit doet mij denken aan Bolkestein, die het jaar 2052 als perspectief vooropstelde.
Ik beweer niet dat wat in deze wet staat, niets dan kolder is. Dat zou overdreven zijn. In elk geval zou een dergelijke onzinnige bepaling veel succes hebben in een studentenrevue in de rechten, maar ze hoort niet thuis in een programmawet die in een tweekamerstelsel tot stand komt.
We voelen ons verplicht het woord te nemen om de senatoren erop te wijzen dat het voorlezen van een van de programmawetten aanleiding kan geven tot enige verpozing en hilariteit tijdens internationale bijeenkomsten in het halfrond waarbij de ene na de andere geleerde spreker het woord neemt.
Voor artikelen 35 en 36 gelden dezelfde opmerkingen. Voor artikel 37, dat wij voorstellen te schrappen, verwijs ik naar de opmerkingen die we gemaakt hebben bij artikel 31.
Op artikel 38 hebben wij amendement 79 ingediend teneinde dit artikel te schrappen. Het Arbitragehof heeft al herhaaldelijk in een arrest gesteld dat onwettige benoemingen niet kunnen worden geregulariseerd via de wet. Dat is strijdig met artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De rechtspraak is gekend, ik zal niet alle arresten van het Arbitragehof opsommen. Ik wil er toch wel de aandacht op vestigen dat de wetgever gevraagd wordt de benoeming van de heren Callens Partric, Jubary Roland en Lardin Claude, die op 1 februari 1994 bij het BIPT als technisch directeur werden benoemd, geldig te verklaren. Dat is toch geen wetgeving! De rechtspraak is gevestigd. Indien er betwisting is over benoemingen, en de wetgever die benoemingen valideert, dan is die wet strijdig met het discriminatieverbod, namelijk de toegang tot de rechter. De wetgever verhindert immers dat wie belang heeft bij de vernietiging of wie de vernietiging van de benoeming heeft bekomen, een beroep doet op de rechterlijke macht, overeenkomstig artikel 6 van de Grondwet en artikel 13 van het EVRM. Deze bepaling dient dus te worden geschrapt.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Ik heb een andere vraag voor de regering in verband met artikel 38. Ik zou graag de mening van de regering kennen met betrekking tot het statuut van het BIPT. Ik denk dat al heel lang een consensus gegroeid is om het BIPT, dat trouwens zoals in alle westerse democratieën een totaal onafhankelijk instituut is, de randvoorwaarden en de spelregels van de diensten die het aanbiedt te laten bepalen in het belang van de mensen. Ik zou graag weten hoe de regering denkt over de plaats van het BIPT: laat men de zaken zoals ze zijn, blijft de instelling tegen alle Europese regels in onder toezicht? De Europese Commissie heeft daar overigens grondige kritiek op uitgebracht, ze heeft de Belgische regering uitdrukkelijk aangemaand de instelling onafhankelijk te laten optreden. Ik vraag de voorzitter dat hij de regering vriendelijk maar kordaat verzoekt op deze beleidsvraag een duidelijk antwoord te geven.
De voorzitter. - Wenst de regering te antwoorden? Nee?
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Mijnheer de voorzitter, u bent de hoeder van meerderheid en oppositie in dit halfrond. Zou u graag nog de schijn ophouden dat u dat bent? Ik verontschuldig mij dat ik dit zo scherp stel.
Vindt u het normaal dat, los van de grond van de kritiek van collega Vandenberghe, de regering op deze vraag gewoon antwoordt dat zij de huidige toestand van het BIPT perfect vindt? Dat is evenwel geen antwoord en toch zou ik een antwoord wensen. Het is immers van grote betekenis naar de Europese Commissie toe om daarover het standpunt te kennen van de Belgische regering. Ik vind het elementair dat de regering daar een antwoord op geeft. Zoniet is dit de zoveelste schijnvertoning inzake transparantie. Dit is absoluut onfatsoenlijk. Ik vraag dat de regering zou antwoorden met ja of neen.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik denk dat dit een heel belangwekkende vraag is omdat wij hier met meerderheid en oppositie de minister al verschillende keren geïnterpelleerd hebben. Het is opvallend dat de minister in de programmawet en in een ontwerp betreffende Belgacom plotseling een versnelling inzet om een aantal dingen door te drukken. Als het gaat over de essentie, namelijk de liberalisering van de sector en dus het op gelijke voet plaatsen van bedrijven actief in de telecommunicatie schuift hij het ontwerp over de grotere onafhankelijkheid van het Instituut telkens op de lange baan. Hij heeft al meermaals verklaard dat hij het BIPT onder de voogdij van een andere minister wil plaatsen. Wij stellen evenwel vast dat hij geen werk maakt van die belofte en tegelijk met een wetsontwerp als dit en dat over Belgacom mogelijk maakt dat Belgacom onterechte winsten blijft maken. Van liberalisering komt evenwel niets in huis. In een debat als dit met artikelen als deze, denk ik dat dit het kader is dat moet bediscussieerd worden. Ik vind ook dat de regering hierover op zijn minst een verklaring zou kunnen afleggen omdat dit de pendule is van wat hier wordt gezegd, samen met de belangwekkende discussie over Belgacom. De minister heeft hier vanochtend gedurende 25 minuten op de tribune geantwoord op vragen van de collega's van de oppositie, maar hij is uiteindelijk aan de essentie voorbijgegaan. Dat is ook de manier waarop minister Daems vragen beantwoordt, met name door een aantal realisaties op te sommen. De belangrijkste realisatie van een minister met zijn bevoegdheden zou een echte liberalisering moeten zijn, die iedereen ten goede komt en die op een eerlijke, correcte manier wordt doorgevoerd. Jaar na jaar wordt het statuut van het BIPT in het implementatierapport van de Europese richtlijnen betreffende telecommunicatie door de Europese Commissie bekritiseerd. De minister schuift dan enigszins in een bepaalde richting op, maar over de essentie van de zaak blijft hij staan waar hij staat. In die zin is die opmerking van collega Van den Brande zeer terecht: als het gaat over de essentie, antwoordt de regering niet, als het gaat over de details, zitten we hier met een programmawet.
De voorzitter. - Hier zijn drie ministers aanwezig, onder wie twee vice-premiers. Ik veronderstel dat één van hen een antwoord zal formuleren op deze vraag.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - In eerste instantie wil ik duidelijk maken dat in de programmawet heel het statuut van het BIPT toch niet aan de orde is. Een aantal punctuele zaken worden besproken en men wil hier de discussie over de plaats van het BIPT helemaal opnieuw voeren. Ten tweede is het voor iedereen ondertussen wel duidelijk is dat het BIPT een vrij goede instelling is die haar onafhankelijkheid ten opzichte van de operatoren heeft bewezen. In elk geval is de plaats van het BIPT maar bijkomstig in vergelijking met het feit dat het kwalitatief werk dat het levert een vrij hoog niveau bereikt. Dat zijn de twee punten waar de regering het over eens is. Ik denk dat de discussie over de bevoegdheden niet thuishoort in een debat over de programmawet.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - We zijn aangekomen bij artikel 38 en eindelijk hebben we een eerste antwoord gekregen. De vraag is echter niet of het BIPT goed functioneert of niet. De kernvraag is: wat is het antwoord van de Belgische regering op de uitdrukkelijke vraag naar het statuut en de plaats van het BIPT. Is de regering bereid om zo snel mogelijk ruimte te scheppen voor een totaal onafhankelijk instituut dat garanties biedt voor alle actoren in de telecommunicatiesector? Kennelijk durft de regering die keuze niet maken.
Nochtans heeft minister Daems reeds veel gerealiseerd: tussen 0 en 18 miljard voor UMTS-licenties is 18 miljard verschil, maar dat is niet hetzelfde als het verschil tussen 18 miljard en een pak meer.
Is de regering bereid een onafhankelijke instelling op te richten die noch van de federale, noch van de gewestregeringen afhangt? Ik pleit alleszins voor de oprichting van een onafhankelijk instituut, dat wordt gevrijwaard van de betuttelende voogdij van een bepaalde politieke opvatting.
De voorzitter. - Dat is uw standpunt.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik heb geen antwoord gekregen op mijn fundamentele opmerking over artikel 38 alhoewel minister Vande Lanotte op de hoogte is van de rechtspraak over de bevoegdheid van de rechter om in individuele benoemingen te interveniëren.
Op artikel 39 dienen wij een amendement 50 in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Dit belangrijk artikel heeft betrekking op de overdracht van de gebouwen, noodzakelijk voor de lokale politiedienst in het raam van de politiehervorming. Deze gebouwen worden overgedragen aan de gemeenten en de meergemeentepolitiezones, die rechtspersoonlijkheid hebben en publiekrechtelijk eigenaar worden van deze gebouwen. Paragraaf 1 heeft betrekking op de overdracht van de eigendom, paragraaf 2 op de overdracht van de huurrechten. De Raad van State merkte op dat in de oorspronkelijke tekst een te grote bevoegdheid werd gedelegeerd aan de Koning of de ministerraad om de criteria te bepalen waaronder de overdracht van de gebouwen zou gebeuren.
Artikel 39 bepaalt: "De onroerende goederen, eigendom van de Belgische Staat en beheerd door de Regie der Gebouwen ... die noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de federale ambtenaren die, in uitvoering van de" politiewet ... "worden geheel of gedeeltelijk overgedragen aan de gemeenten of meergemeentepolitiezones waarin de betreffende onroerende goederen zijn gelegen. De gemeenten of de meergemeentepolitiezones treden in de rechten, plichten en lasten van de Regie der Gebouwen betreffende de overgedragen onroerende goederen". De gemeenten treden dus in alle lasten, de actuele, maar ook vroegere die nog bestaan.
Ik zie collega Tobback neen schudden. Ik neem aan dat hij heeft nagegaan hoe dat zit met Leuven. Ik lees wat er staat.
Het is belangrijk te weten dat de overdracht van de lasten alleen betrekking heeft op de toekomstige lasten.
In artikel 39 lees ik dat de gemeenten of de meergemeentepolitiezones in de rechten, plichten en lasten treden. Lasten zijn meestal plichten. Leg mij eens het onderscheid uit tussen een last en een plicht.
Welke zijn de lasten? Wat met lasten van het verleden die nog openstaan? Worden die overgedragen naar de gemeenten en de meergemeentepolitiezones?
Deze tekst is niet duidelijk. Volgens mij worden alle lasten overgedragen, ongeacht de datum van hun ontstaan, dus ook de lasten van het verleden.
De heer Louis Tobback (SP). - Ik weet niet wat volgens de heer Vandenberghe onduidelijk is. Op een gebouw van de Staat rusten geen leninglasten.
Voor het overige is de heer Vandenberghe als jurist beter geplaatst dan ik. Als aan Leuven of een andere gemeente een gebouw van de Staat overgedragen wordt, neemt die stad of gemeente ook de erfdienstbaarheden die daarop rusten, over.
Ik veronderstel dat de heer Vandenberghe op zoek is naar vragen om het debat te rekken. Ik heb die tactiek in het verleden ook gebruikt en heb daar dus waardering voor, maar niettemin moet hij niet proberen te vindingrijk te worden.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dit was maar de aanloop naar mijn vraag. Ik zou het op de spits kunnen drijven door te vragen naar het verschil tussen lasten en plichten. Als de wet twee begrippen hanteert, hebben die normaal hun eigen toepassingsgebied.
De heer Louis Tobback (SP). - We moeten er dan van uitgaan dat u het verschil tussen beide begrippen niet kent. Dat zou ik uw studenten toch liever niet zeggen.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik kan altijd bijleren. Het is een innovatie dat de regering twee begrippen door elkaar haalt. Dus moet het toepassingsgebied worden gepreciseerd.
Voor de leden van de politieraden is het belangrijk te weten onder welke voorwaarden deze gebouwen worden overgedragen. In artikel 39 lees ik: "De voorwaarden en de modaliteiten van de overdracht en de correctiemechanismen met het oog op een gelijke behandeling van de gemeenten en de meergemeentepolitiezones worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad. Deze correctiemechanismen zullen in hoofdzaak rekening houden met de oppervlakte, de ouderdom en de staat van elk gebouw."
Ik geef een voorbeeld. In een bepaalde zone is een grote gendarmeriekazerne gelegen. Dus moet er een correctiemechanisme komen ten aanzien van andere gemeenten die minder overnemen, omdat de gemeentelijke begroting anders te ernstig bezwaard wordt.
Er moet volgens het ontwerp rekening worden gehouden met correctiemechanismen, maar "in hoofdzaak". Met welke mechanismen zal er "in bijzaak" rekening worden gehouden? Het is immers van belang het totale correctiemechanisme te kennen. Betekent "in hoofdzaak" in feite "uitsluitend"? Door de bijkomende mechanismen niet op te sommen wordt absolute onzekerheid gecreëerd.
Welke zijn de bijkomende mechanismen? Is alles mogelijk? Welke invloed hebben die op het hoofdmechanisme?
De marktwaarde van een onroerend goed en de lasten die aan de gemeenten worden overgedragen, worden niet alleen bepaald door de oppervlakte, de ouderdom en de staat van elk gebouw.
In de Louizalaan is de oppervlakte een element, maar in een willekeurige Vlaamse gemeente...
De heer Olivier de Clippele (PRL-FDF-MCC). - Er is daar geen kazerne.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Misschien moet er een komen. De marktwaarde wordt dus bepaald door andere criteria dan de voor de hand liggende. Dat zal bij de gemeenten opnieuw grote onrust veroorzaken, omdat ze wel de rechten, plichten en lasten kennen en de factuur ontvangen, maar dan moeten afwachten welke correctiemechanismen zullen spelen. Wanneer worden ze van kracht? Welke plannen heeft de regering om op dit punt duidelijkheid te verschaffen? Tijdens de commissiebespreking werd dit allemaal niet duidelijk. Bovendien blijft de opmerking van de Raad van State relevant, namelijk dat veel te veel aan de regering wordt overgelaten. De gemeenten zouden op basis van de lezing van de wet een kosten-batenanalyse moeten kunnen maken en niet opnieuw verwezen moeten worden naar een in ministerraad overlegd besluit.
Op artikel 40 stellen we amendement 51 voor. Een punt waarover veel gemeentebesturen bezorgd zijn, is niet uitgeklaard, noch tijdens de commissiebesprekingen, noch tijdens het plenaire debat. We zullen wel zien wat er gebeurt, maar intussen worden de gemeenten wel geconfronteerd met de nieuwe organisaties en de begrotingsonzekerheid. Artikel 40 bevat een aantal bepalingen van organieke aard met betrekking tot de begrotingsfondsen van rubriek 31. Met dit beleid kunnen we het niet eens zijn en daarom vragen we de schrapping van dit artikel.
Op artikel 41 dienen we amendement 52 in. Hierbij gaat het over de begrotingsfondsen van titel VII, Landsverdediging, hoofdstuk I, uitbreiding van de bepalingen van de wet houdende oprichting van de begrotingsfondsen. Als ik het goed begrijp gaat het over de stock américain van het Belgisch leger, namelijk het fonds voor wedergebruik van de ontvangsten voortvloeiend uit de vervreemding van overtollig materiaal of munitie die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium en een fonds voor wedergebruik van de ontvangsten voortvloeiend uit de vervreemding van onroerende goederen die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium. Het is een hele lijst, een hele stock. De munitie wordt zomaar ter beschikking gesteld. Dit is een explosieve tekst. We kennen de omvang van die stock ook absoluut niet. Is hij zo omvangrijk dat hij zovele bijkomende bepalingen vergt? We vernemen graag de draagwijdte daarvan om na te gaan welke beleidskeuzes de regering op dit belangrijk punt maakt.
Ik kom nu tot mijn amendement 53 op artikel 42. Dat artikel machtigt de minister van Landsverdediging wat betreft het personeel dat zich voor een periode van ten minste twee weken in het buitenland bevindt in het kader van hulpverlening en operationele inzet of van oefeningen, gedeeltelijk de kosten voor communicatie voor privé-doeleinden en de totaliteit van de kosten voor postzendingen voor privé-doeleinden ten laste te nemen van de begroting. Aangezien dit een aanvaardbare sociale bepaling is zal ik mijn amendement tot schrapping van artikel 42 intrekken.
De amendementen 54 en 55 op de artikelen 43 en 44 trek ik eveneens in. Ook al hebben we geen vertrouwen in het beleid, we zijn niet gekant tegen humanitaire maatregelen voor de militairen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Amendement 56 strekt ertoe artikel 45 te doen vervallen. In het kader van de internationale samenwerking is de minister van Landsverdediging ertoe gemachtigd, wat betreft buitenlandse stagiairs, de kosten voor voeding, logement en dagelijkse kleine uitgaven, of de financiële tegenwaarde ervan ter beschikking gesteld van de stagiairs, ten laste te nemen van de begroting. Over welke stagiairs gaat het? Wat denkt de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking daarover?
De voorzitter. - Het heeft niets te maken met ontwikkelingssamenwerking, maar wel met de internationale samenwerking tussen de verschillende landen. Het gaat bijvoorbeeld om stagiairs van legereenheden uit Oost-Europa of andere landen van de Europese Unie die enkele maanden in scholen van het Belgisch leger doorbrengen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Die vorm van internationale samenwerking op het vlak van Landsverdediging is nieuw voor mij, maar ik dank de plaatsvervangende minister voor zijn antwoord.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik stel vast dat de voorzitter van de Senaat wisselspeler is voor de regering.
Mijn amendement 57 betreft artikel 46. Dank zij het Nationaal Geografisch Instituut weten we waar we ons bevinden. De financiering ervan wordt in artikel 46 bepaald, maar volgens ons onvoldoende precies. Naast de jaarlijkse federale subsidie worden leningen vermeld en ook giften en legaten. Moeten die giften en legaten worden goedgekeurd door de minster van Justitie? Zijn ze fiscaal aftrekbaar? Wordt met "opbrengsten van zijn vermogen" - een andere bron van financiële middelen van het instituut - het intellectuele of patrimoniale vermogen bedoeld? Over die middelen is meer duidelijkheid vereist.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Ik heb enkel een kleine informatieve vraag aan de regering. Wie van de aanwezige ministers zal me antwoorden over het Geografisch Instituut? Is het minister Vandenbroucke, of is het minister Durant? (Gelach).
Minister Durant weet ongetwijfeld dat het huidige geografische middelpunt van de Europese Unie gelegen is in Viroin-Val. Ze weet waarschijnlijk ook dat de Franse president op een bepaald ogenblik zo goed als zeker was dat dit geografisch middelpunt op tien kilometer van zijn gemeente lag. De vraag is nu wat de houding is van de regering inzake de uitbreiding van de Unie. (Gelach) Heeft ze als toekomstig voorzitter van de Unie de consequenties voldoende ingeschat, wat met het oog op al deze legaten en giften, geen gemakkelijk opdracht is? Is ze in staat om à géométrie variable haar houding terzake vast te leggen? We hebben nu twee ministers van Buitenlandse Zaken, een minister van Buitenlandse Binnenlandse Zaken en een minister van Binnenlandse Buitenlandse Zaken (Gelach) van wie een de eed als minister en de ander de eed van staatssecretaris heeft afgelegd, maar die eed zou ook gelden als een eedaflegging als minister.
Mijn vraag slaat op de 39 voorwaarden en de 31 hoofdstukken die de Europese Unie heeft uitgewerkt inzake de toetreding tot de Unie. In welke mate oefent het geografisch middelpunt van de Unie daar een invloed op uit voor de 39 toekomstige lidstaten, laat staan voor 43 landen van de Raad van Europa? (Gelach) Zal dit variëren naargelang de fase en het moment van de uitbreiding? Gezien in een eerste fase, na het Verdrag van Nice, toepassing wordt gemaakt van de toetredingsvoorwaarden en van de gezamenlijke wil van de Belgische regering en alle Europese partners om reeds in 2004 in deze toetredingslanden Europese verkiezingen te houden, stel ik minister Durant de pregnante vraag inzake artikel 49: welke opdracht geeft ze of zal ze geven aan het Nationaal Geografisch Instituut om in deze een coherente, `samenliggende', duidelijke en transparante houding van de Belgische regering aan te geven?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Ook een onafhankelijke houding, neem ik aan?
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Ik veronderstel dat u niet zelf het potlood ter hand neemt om staf- en andere kaarten in te kleuren. Ik misken uw technische kwaliteiten zeker niet, aangezien u zowel kromme als rechte sporen kunt trekken. Mijn vraag is zeer simpel: heeft u het Geografisch Instituut opdracht gegeven, ja of neen.
De voorzitter. - Mevrouw de minister, deze vraag kan met een zekere dosis humor worden benaderd, maar het is beter niet te antwoorden op dergelijke fantaisistische vragen.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Wat bedoelt de voorzitter met `fantaisistisch'?
Ik stel gewoon een vraag. Heeft het Instituut een opdracht gekregen ja of neen? Indien neen, dan moeten we het Instituut niet verder bevragen over een materie die meer dan u zou vermoeden, mijnheer de voorzitter, talrijke mensen in Vlaanderen, Wallonië, Brussel en in Europa bezighoudt.
Moet ik besluiten, mevrouw Durant, dat u zich meer bezig houdt met andere dossiers, zoals de spoorweginfrastructuur, en niet zozeer met de geografische middelpuntsstructuur van de Europese Unie? We zullen op dit punt alleszins terugkomen bij artikel 56 van het ontwerp.
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Ik zou graag antwoorden op de interessante vraag over het middelpunt van Europa. Ongeacht de opdracht aan het Nationaal Geografisch Instituut vertrouw ik erop dat onze creatieve eerste minister deze zaak tot een van de hoofdpunten van de verklaring van Laken zal verheffen.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Ik concludeer, mevrouw Durant, dat u ook in dit dossier afstand doet van uw bevoegdheden, zoals in alle dossiers van enige betekenis, (Gelach en applaus) en wenst u, zoals gewoonlijk wanneer u zelf niet tot een beslissing komt en u ervan overtuigd geraakt dat uw mening van geen enkele betekenis meer is, de arbitrage en de beslissing over te laten aan de eerste minister. Ik neem met genoegen akte van deze bekentenissen.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik kom nu bij ons amendement 58 dat betrekking heeft op artikel 47.
In artikel 47 wordt melding gemaakt van "de diensten van het Ministerie van Landsverdediging belast met horeca-activiteiten". Horeca-activiteiten zijn commercieel. Horeca verwijst naar diensten voor derden. Waarom vallen deze activiteiten onder de Rijkscomptabiliteit? Waarom moeten de regels van de bijzondere boekhouding van de Staat toepasselijk worden verklaard op de "horeca-activiteiten"? Dit artikel is onvoldoende precies.
Paragraaf 2 van dit artikel is trouwens veel te ruim. Waarom worden de regels volgens dewelke diensten in het Ministerie van Landsverdediging kunnen worden opgericht, niet in de wet bepaald? De bepaling in paragraaf 2 is in wezen een volmachtenbepaling. De basisopties hadden op zijn minst moeten worden aangegeven. Wij stellen daarom de schrapping van artikel 47 voor.
Vervolgens is er amendement 59 op artikel 48. De kostenloze gezondheidszorg voor het personeel van het ministerie van Landsverdediging vinden wij vanzelfsprekend. Waarom moeten telkens weer opnieuw de voorwaarden en de nadere regels van dit beginsel bij koninklijke besluiten na overleg in de ministerraad worden bepaald? De beginselen zouden beter worden vastgesteld in de wet. Dat zou de rechtszekerheid van de militairen verhogen.
Dit artikel is dus onvoldoende precies om aan het uitgangspunt, dat we overigens volledig bijtreden, tegemoet te komen.
In de amendementen 60 en 61 vragen we de schrapping van de artikelen 49 en 50 om technische redenen.
Vervolgens hebben we het amendement 62 op artikel 51. Binnen de Kanselarij en de Algemene diensten wordt voor de uitbating van het Internationaal Perscentrum een staatsdienst met afzonderlijk beheer opgericht. Waarom voldoen de bestaande voorlichtingsorganismen niet? Zijn ze misschien te objectief? Zullen enkel de eigen getrouwen in de propaganda-afdeling van de regering worden aangeworven? Daarenboven zijn deze bepalingen, zoals zoveel bepalingen in deze programmawet, een delegatie van bevoegdheden aan de regering. Er worden enkel beginselen vastgelegd en de uitwerking ervan wordt aan de Ministerraad overgelaten. Over de gehele structuur blijven we in het ongewisse.
Op artikel 52 dienen wij een amendement 63 in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
Artikel 52 lijdt aan dezelfde ziekte die ik reeds oeverloos heb beschreven. De tekst van de programmawet is even onuitstaanbaar als een Middeleeuwse pestepidemie. Het ene artikel besmet het andere.
Ik kom nu bij amendement 64 op artikel 53. Mijn fractie gaat niet akkoord met de uitvoering van de politiehervorming en wenst daarom dit artikel te doen vervallen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Met toepassing van dit artikel wordt een fonds opgericht voor de "Levering van kledij en uitrusting tegen betaling aan het personeel van de politiediensten."
Er werd altijd vooropgesteld, dat uniform, kleding en uitrusting gratis ter beschikking worden gesteld. Dat is toch nogal normaal. Nu wordt er een fonds opgericht, waar alles kan worden aangekocht. Hoe kan een en ander dan nog gratis worden ter beschikking gesteld?
Wie betaalt dat? Hoe kan een politieman zijn uniform vervangen? Wie bepaalt hoeveel uniformen er nodig zijn?
De voorzitter. - Ik weet niet of er een minister naar u heeft geluisterd...
Het gaat over de kledij voor de nieuwe politie. Een fundamenteel probleem!
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Op artikel 55 dienen wij een amendement 65 in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.
Wij vinden dat het probleem van de begrotingsfondsen hier een veel te partiële oplossing krijgt. Om die reden zijn wij van oordeel dat deze bepaling hier niet op haar plaats is.
Op artikel 56 dienen wij de amendementen 66 en 67 in.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Naar aanleiding van deze bespreking zou ik de aandacht van de regering en van de Senaat willen vestigen op het spoorweginvesteringsdossier. Mijnheer de voorzitter, ik zou u met aandrang willen vragen om de vertegenwoordigers van de regering te verzoeken hierover een klare uiteenzetting te geven.
In algemene lijnen wil ik een aantal dingen op een rijtje zetten. Op dit ogenblik bestaat er niet de minste duidelijkheid over het globale spoorakkoord van de regering. Ik verwijs daarvoor naar de vijf voorwaarden die door het Vlaams Parlement en door alle verantwoordelijke Vlaamse politici werden vooropgesteld: ten eerste, een overzicht van de NMBS over welke projecten vervallen bij een tekort aan financiering van het netto te financieren saldo; ten tweede, nationale economische en strategische investeringen voor de luchthavens van Zaventem en voor de spoorprojecten voor de drie grootste zeehavens aan de regionale verdeelsleutel onttrekken; ten derde, het realiseren van alle spoorinvesteringen met betrekking tot Zaventem en de zeehavens vóór 2010; ten vierde, het voorzien van voldoende uitbreidingsinvesteringen voor het binnenlandse reizigersverkeer in het algemeen en voor de voorstadsnetten rond Antwerpen en Gent in het bijzonder.
Een vijfde voorwaarde is een transparante controle op de verdeelsleutels. Dat betekent nieuwe uniforme regels die onder meer het strikte principe van het territorialiteitsbeginsel bijsturen, afhankelijk van de bediende stopplaatsen. Daar is tot op heden echter nog niets van gerealiseerd. Voor de indieners van het amendement is dat onaanvaardbaar.
De investeringen die het vrachtvervoer van de weg moeten halen en per spoor moeten laten gebeuren, zijn maar voor in een verre toekomst. Verschillende Vlaamse steden worden inzake reizigersvervoer ondermaats bediend. Zo is de reistijd tussen de Kempen en Brussel bijvoorbeeld nog altijd dezelfde als dertig jaar geleden. Van Hasselt naar Brussel duurt anderhalf uur. Hasselt heeft inzake mobiliteit nochtans al nuttige initiatieven genomen.
Ik ben van oordeel dat de minister van mobiliteit hieraan meer aandacht moet besteden en dat ze meer soepelheid aan de dag moet leggen in de discussies die daarover in de federale regering worden gevoerd. Ze moet meer oog hebben voor de kwaliteit van de mobiliteit van de burger. Ik betreur dat zij als federaal minister een beleid voert dat niet alle gebruikers van het spoor ten goede komt, in welk deel van het land ze ook wonen. Het wordt steeds duidelijker dat ze in theorie wel bevoegd is voor de mobiliteit, maar dat ze ofwel haar verantwoordelijkheid ontloopt, ofwel niet de politieke kracht of correctheid heeft om een goed beleid te voeren.
Minister Durant, daarin door de hele federale regering gesteund, verklaart dat het haar eerste zorg is de reistijd tussen de steden van Wallonië en Brussel tot een half uur te beperken. Dat is een aanvaardbare doelstelling, maar ze mag niet ten koste van de Vlaamse reizigers worden gerealiseerd.
De investeringen voor de nationale luchthaven en Zeebrugge hebben een belang voor heel België. Dat is geen nieuw verhaal. Het Vlaams gewest is bevoegd voor de haven van Antwerpen. Een derde van de Belgische economie hangt van deze zeehaven af. Uit een studie van de Policy research corporation blijkt dat de Antwerpse haven en de havengebonden industrie in 1998 goed waren voor 140 miljard aan belastinginkomsten. Daarvan ging er 8 miljard naar het Vlaamse Gewest en 132 miljard naar de federale overheid.
Ik ben nooit voorstander geweest van het principe van de juste retour. We hebben met het oog op efficiënt bestuur altijd gepleit voor meer autonomie voor de deelstaten. Tegelijkertijd pleiten de resoluties van het Vlaams Parlement voor een solidariteit die transparant is, gebaseerd op objectieve gegevens en herbespreekbaar.
Als minister Durant bij haar standpunt blijft, legt ze de basis voor de regionalisering van de exploitatie van de spoorweginfrastructuur en van de splitsing van de spoorwegen. Ik richt me tot de ministers Vandenbroucke en Vande Lanotte en verwijs naar de duidelijke toespraak van de voorzitter van het Vlaams Parlement, die gisteren uitdrukkelijk heeft gezegd dat, indien dit akkoord niet wordt herzien en de zeehavens en de luchthaven van Zaventem niet uit de 60/40-verhouding worden gelicht, de basis wordt gelegd van een regionalisering en dat heel Vlaanderen - zowel de meerderheid als de oppositie - zeer snel zal aandringen op een bijsturing van het akkoord.
Ik dring erop aan dat de regering het standpunt bekendmaakt dat ze morgen in het overleg met de gewesten zal innemen.
De voorzitter. - Wenst de regering hierop te reageren?
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Ik stel vast dat de regering geen antwoord wil geven of dat ze daartoe niet in staat is.
Ik vraag nogmaals aan de regering, in het bijzonder aan vice-eerste minister Vande Lanotte, of hij het eens is met het standpunt van zijn partijgenoot. Geen enkele Vlaamse verantwoordelijke kan dit akkoord verdedigen. Als de vice-eerste minister een minimum aan verantwoordelijkheidsgevoel heeft, moet hij duidelijk zeggen wat zijn standpunt is.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Een artikel in een programmawet is een weerspiegeling van het standpunt van de regering. Ik zie niet in waarom ik het niet eens zou zijn met het akkoord tussen de gewesten en de federale regering met betrekking tot het gewestelijk expresnet. Voorzitter De Batselier heeft gisteren een oproep gedaan tot federale loyauteit en ik treed hem daarin bij.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Mijnheer de voorzitter, na het antwoord van de regering...
De voorzitter. - Mijnheer Van den Brande, uw spreektijd is verstreken.
Vice-eerste minister Durant heeft hier uitgebreid over de spoorwegen gesproken.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Wanneer de minister een antwoord geeft, heeft een parlementslid het recht te repliceren.
Ik ben het ermee eens dat we de federale loyauteit moeten nastreven. Voorzitter De Batselier beschouwt de goedkeuring van dit akkoord evenwel als een gebrek aan federale loyauteit.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Artikelen 57 en 58 gaan over de herberekening van de verjaringstermijnen betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten. Wij trekken onze amendementen niet in, want deze artikelen leveren opnieuw het bewijs van slechte wetgeving. Ik heb al naar verschillende bepalingen van de programmawet van vorig jaar verwezen, die op 20 juli is besproken. Nu worden die bepalingen opnieuw gewijzigd. Wat een jaar geleden onvolkomen was, hadden we toen al kunnen wijzigen. Wij stellen dan ook voor dat beide artikelen worden geschrapt.
De artikelen 59 tot en met 65 hebben betrekking op het asielbeleid van de regering en geven vorm aan de oprichting van een parastatale A, namelijk het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers. Mevrouw De Schamphelaere zal een korte toelichting geven over het geheel van deze artikelen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - We hebben in de Senaat, ook al tijdens de vorige zittingsperiode, een expertise ontwikkeld over het asiel- en migratiebeleid. Een aantal ministers van Binnenlandse Zaken werden daarmee ook geconfronteerd. Het is dus een belangrijke bevoegdheid voor de Senaat. Heel veel senatoren, onder meer collega's Cornil, Dallemagne, en de collega's van Ecolo hebben een bijzondere interesse om het asielbeleid grondig te bestuderen en er de beste oplossingen voor te zoeken. De voorzitster van onze commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is nu niet aanwezig, maar wij hebben een belangrijk verslag ingediend over de mensenhandel en een eerste verslag over het migratie- en asielbeleid. Een tweede verslag is vorige week al voorgesteld aan de pers, maar nu blijkt dat het niet op de ontwerpagenda voor volgende week staat. Dat is merkwaardig.
De artikelen 60 tot 65 van voorliggend ontwerp vormen de grondslag voor de oprichting van een Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers. Dat is dus een cruciaal element in het nieuwe asielbeleid dat de regering twee jaar geleden al heeft aangekondigd. Eigenlijk is die oprichting in de commissie niet besproken. De minister was niet aanwezig, er was alleen een vertegenwoordigster van hem aanwezig. De commissie heeft die artikelen aangenomen, met de belofte dat ze in het najaar zouden worden besproken. Deze parlementaire Assemblee keurt dus de nieuwe wettelijke basis voor een belangrijk gedeelte van ons asielbeleid goed, omdat ze van de uitvoerende macht de belofte krijgt dat de bespreking in oktober-november zal plaatshebben. Dat is toch een eigenaardige vorm van nieuwe politieke cultuur. Ik vraag mij af of de senatoren die het asielbeleid ter harte nemen, het hiermee eens kunnen zijn en of het eigenlijk niet beter is de stemming over deze artikelen uit te stellen. Ikzelf kan niet instemmen met deze handelwijze. Ik hoop dat de collega's mij volgen en dat we het echte debat in oktober-november kunnen voeren.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik verdedig mijn amendementen bij hoofdstuk II. Ik was verrast deze artikelen in deze programmawet te vinden. Daarin wordt de oprichting van een federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers in het vooruitzicht gesteld.
Men had ons een ambitieus asiel- en immigratiebeleid beloofd en gezegd dat de regering menselijk doch kordaat zou optreden, dat de drie pijlers van dit beleid zouden zijn: een mild en snel regularisatiebeleid, een volledig herwerkt asielbeleid en een uitwijzingsbeleid. Dit laatste wordt momenteel inderdaad wel toegepast.
In oktober was er in de algemene beleidsverklaring van de regering opnieuw sprake van het Agentschap voor het asielbeleid. De grote lijnen ervan werden geschetst. En toen gebeurde er niets meer, tot plotseling in de programmawet dit omgedoopte federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers opdook.
Het huidige asielbeleid kan zeker nog worden verbeterd en we waren bereid daarover een discussie aan te gaan. Het is ons niet duidelijk welke plaats dit Agentschap inneemt in het algemene asielbeleid. We weten ook niet wat de reactie van de regering is op de kritiek van de Raad van State in verband met de onafhankelijkheid van dit Agentschap en de snelle procedure die wordt voorgesteld. De regering heeft nog geen beleid uitgestippeld dat overeenkomstig de bepalingen van de Conventies van Genève voorziet in een onafhankelijke procedure voor een sneller en efficiënter onderzoek van de individuele gevallen. In plaats daarvan wordt ons nu een federaal Agentschap voor de opvang voorgesteld.
Zeer verbazend is ook dat in dit ontwerp met geen woord wordt gerept over het mogelijke verband van de voorgestelde maatregelen met het beleid of de desbetreffende initiatieven op Europees niveau. Uit de bepalingen van de Top van Tampere en de toelichting van de regering aan het Parlement hadden wij nochtans begrepen dat de Lidstaten van de Unie de opvang van asielzoekers wilden harmoniseren en hun beleid terzake beter op elkaar wilden afstemmen. Iedereen weet hoe belangrijk het is om in dit verband de lasten te spreiden. Dit zijn belangrijke punten op de Europese agenda. De regering beweert dat ze deze punten aan de orde wil stellen tijdens het voorzitterschap, maar daarover wordt in dit ontwerp niets gezegd. We weten dus helemaal niet of de voorgestelde maatregelen erop gericht zijn een Europees asielbeleid te ontwikkelen, of daartoe een aanzet te geven, of Europese richtlijnen terzake uit te voeren.
Dat is de grote tekortkoming van de voorliggende voorstellen. Zoals mevrouw De Schamphelaere al zei, heeft de Senaat de immigratieproblematiek grondig bestudeerd. Mevrouw Nagy heeft daarover een eerste verslag opgemaakt, dat talrijke interessante aanbevelingen bevat. Ook over de nieuwe uitdagingen zullen wij aanbevelingen opstellen.
Als antwoord op de reflectie en de aanbevelingen van de Senaat worden ons enkele fragmentarische bepalingen in een programmawet voorgelegd zonder enige verwijzing naar een algemeen of Europees beleid.
Daarom vraag ik samen met mevrouw De Schamphelaere dat deze bepalingen uit het ontwerp worden verwijderd en dat we eindelijk krijgen wat ons al twee jaar wordt beloofd: een algemeen wetsontwerp dat conform de Conventies van Genève tot bescherming van het asielrecht in een efficiëntere en snellere asielprocedure voorziet.
De heer Olivier de Clippele (PRL-FDF-MCC), corapporteur. - In de commissie hebben nog andere leden opgemerkt dat ze de voorkeur geven aan een specifiek wetsontwerp. Niettemin vormen deze bepalingen een stap vooruit. Bovendien heeft de minister ons verzekerd dat hij het ontwerp van koninklijk besluit in het Parlement zal komen toelichten, zodat wij daarover kunnen debatteren.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wat de heer de Clippele zegt is juist: de minister heeft er zich uitdrukkelijk toe verbonden om in het Parlement een debat te houden over de kwaliteit van de normen voor de opvang. De minister zal ons wellicht bevestigen dat hij zijn belofte gestand zal doen.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Niemand hoeft eraan te twijfelen dat ik dat zal doen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Ik ben blij met de tussenkomst van de voorzitster van onze commissie die inderdaad bevestigt wat ik heb gesteld, namelijk dat de commissieleden of de meerderheid daarvan ermee akkoord gingen om te stemmen onder de belofte of het beding dat hierover gedebatteerd zal worden in het najaar. Ik vind dat een zeer originele benadering, die botst met mijn democratisch aanvoelen. Normaal wordt eerst gedebatteerd en wordt daarna gestemd, maar hier zal men eerst in de Senaat stemmen en daarna, in september, zal het debat gevoerd worden.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - In de commissie, die overigens op voortreffelijke wijze geleid wordt door haar voorzitster, bespreken wij zeer vaak de immigratie- en asielproblematiek. Wij verwachten al twee jaar een ontwerp over het aangekondigde federaal Agentschap voor het asielbeleid. Nu wordt ons iets helemaal anders voorgesteld. Daarom stelde ik voor om in de toekomst de regeringsontwerpen vooraf in de commissie te bepreken.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Ik hoop dat het dan een sereen debat wordt. Tijdens het debat in Kamer en Senaat over de nieuwe opvangregeling heb ik de materiële hulp aangekondigd. Iedereen wist dat dit Agentschap voor de opvang werd voorbereid.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik spreek niet tegen dat u de materiële hulp had aangekondigd.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Toen ik over de materiële hulp gesproken heb, heb ik ook het Agentschap vermeld. Ik heb toen duidelijk gezegd dat het bestuur dat daar nu voor zorgt, daar niet voor geschikt is en dat een agentschap, en daarmee bedoel ik een parastatale A, beter zou zijn.
De maatregelen die wij nu nemen, zijn zuiver administratief. Als u een debat wenst over de opvang, dan zal ik daar graag aan deelnemen.
Wij proberen het administratief beheer te verbeteren. Inhoudelijk verandert er niets aan de kwaliteit en de methode van de bestaande opvang. Het doel van dit ontwerp is daartoe beperkt, maar ik ben niet gekant tegen een algemeen debat. Ik kan echter ook uw kritiek niet aanvaarden dat het Agentschap verschillend is van wat werd aangekondigd.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik kan de minister niet verwijten dat hij initiatieven neemt in domeinen waar we ze precies verwachten.
Ik wou alleen zeggen dat wij ook van uw collega, die hoofdzakelijk bevoegd is voor de immigratie en het asiel, verwachten dat hij met u samenwerkt om een aantal maatregelen voor te bereiden. Hoewel dit alles zeer dringend is, aangezien het gaat om mensen die vaak in zeer benarde omstandigheden verkeren, wachten wij nog steeds op voorstellen terzake. De bepalingen die ons vandaag worden voorgelegd, werden niet vooraf in het Parlement besproken en ik weet niet hoe ze zullen ingepast worden in een algemeen en Europees beleid.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Ik ben het niet met u eens. Ik heb altijd gezegd dat ik niet wou dat de opvang van de asielzoekers deel uitmaakt van het asielbeleid dat onder de Conventie van Genève valt.
Wij hebben trouwens altijd geweigerd dat die twee bevoegdheden onder eenzelfde departement en eenzelfde minister vallen.
Anders zou de wijze van opvang veranderen wanneer het asielbeleid verandert en dat zou onaanvaardbaar zijn.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Er is iets wat ik niet begrijp.
Asielzoekers kunnen op opvang rekenen omdat ze politiek asiel gevraagd hebben.
De opvang van asielzoekers wordt op Europees niveau besproken met het oog op een harmonisering van het opvangbeleid.
Dat maakt uiteraard deel uit van het algemeen asielbeleid.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Dat is niet zo.
Het bewijs ligt in het feit dat de minister van Binnenlandse zaken zeer vaak op Europees niveau het asielbeleid heeft besproken, maar dat daar slechts zeer weinig over de opvang werd gepraat. Ik heb mijn collega's daar zelf toe uitgenodigd, maar niet in het kader van het algemeen asielbeleid.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Dat komt omdat u het werk zo hebt verdeeld.
Ik vind dat er toch wel een duidelijke band is tussen het opvangbeleid en het asielbeleid.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Het is te laat op de avond om hierover nog een zinvolle discussie te voeren. Ik dank de minister voor de toelichting.
Ik herinner de heer Dallemagne eraan dat aanbeveling 15 van het federale deel van onze aanbevelingen betreffende immigratie, die hij vorige dinsdag heeft goedgekeurd, specifiek handelt over het asielbeleid en gericht is tot de minister van Binnenlandse zaken.
In het verslag van de heer de Clippele staat dus één van de punten waarover we een rustig debat hopen te kunnen voeren wanneer de minister daar klaar voor is, met name het gedeelte over de bevoegdheid van het federale Agentschap met betrekking tot de vrijwillige terugkeer. Het is van belang dat de grenzen van dit raakvlak met de bevoegdheden van de minister van Binnenlandse zaken duidelijk worden omschreven.
Voor het overige blijft het zo dat één minister bevoegd is voor alles wat betrekking heeft op de opvang en dat een wetgevend initiatief over het asielbeleid noodzakelijk is. Dat staat ook vanaf pagina 8 in onze aanbevelingen.
De voorzitter. - Dit komt neer op de bespreking van de amendementen 2 tot 8 van de heer Dallemagne en 71 tot 77 van de heer Vandenberghe op de artikelen 59 tot 65.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Ik had nog een opmerking in verband met artikel 65 over het Europees Vluchtelingenfonds. We vinden het zeer verstandig dat de regering vooruitziet en alle beschikbare Europese middelen voor het bereiken van de doelstellingen probeert vrij te maken.
Het bedrag van 150 miljoen kan worden gebruikt voor projecten voor vrijwillige terugkeer, opvang van niet-begeleide minderjarigen en de integratie van erkende asielzoekers. Aangezien de vraag veel groter is dan de aangeboden middelen vroegen we om duidelijke criteria vast te stellen. Er zijn echter geen selectiecriteria en er werd geen subsidiereglement opgesteld. Uit de uitleg van de vertegenwoordigster van de regering bleek dat er reeds een keuze was gemaakt tussen de verschillende projecten.
Hoewel we ons kunnen vinden in de grondslag van het artikel, vragen we toch om het te schrappen.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Op artikel 67 dienen wij een amendement 79 in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Artikel 67 bevat een opsomming van de diverse bepalingen van inwerkingtreding. Sommige onder hen kunnen we niet aanvaarden omdat ze de Koning een ongelimiteerde bevoegdheid toekennen om de bepalingen zonder grensdatum in werking te laten treden. Wij zijn van oordeel dat de wetgevende macht de datum van inwerkingtreding moet kunnen vastleggen, en niet de Koning.
Daarenboven zijn sommige bepalingen volstrekt zinloos. Zo staat in het tweede lid: "artikel 8, 2º, dat uitwerking heeft met ingang van de eerste dag van het trimester dat drie jaar voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van deze wet". Dit is onbegrijpelijk. We stellen dan ook voor dit artikel te doen vervallen.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
De voorzitter. - We stemmen eerst over amendement 1 van de heer Vandenberghe.
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 12
Tegen: 42
Onthoudingen: 1
-Het amendement is niet aangenomen.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik heb een stemafspraak met de heer Geens.
De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 2.
Stemming 2
Aanwezig: 55
Voor: 39
Tegen: 15
Onthoudingen: 1
-Artikel 2 is aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 2 van de heer Vandenberghe.
Stemming 3
Aanwezig: 58
Voor: 16
Tegen: 41
Onthoudingen: 1
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 3.
Stemming 4
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 16
Onthoudingen: 1
-Artikel 3 is aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.
Stemming 5
Aanwezig: 60
Voor: 47
Tegen: 12
Onthoudingen: 1
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 1 van de heer Vandenberghe.
Stemming 6
Aanwezig: 60
Voor: 16
Tegen: 43
Onthoudingen: 1
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 4.
Stemming 7
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 12
Onthoudingen: 5
-Artikel 4 is aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 2 van de heer Vandenberghe.
Stemming 8
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 8.
Stemming 9
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 12
Onthoudingen: 5
-Artikel 8 is aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 4 van de heer Vandenberghe.
Stemming 10
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 10.
Stemming 11
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 12
Onthoudingen: 5
-Artikel 10 is aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 3 van de heer Vandenberghe.
Stemming 12
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over artikel 21.
Stemming 13
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 12
Onthoudingen: 5
-Artikel 21 is aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.
Stemming 14
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 16
Onthoudingen: 1
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
Stemming 15
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 16
Aanwezig: 60
Voor: 47
Tegen: 6
Onthoudingen: 7
Mevrouw Erika Thijs (CVP). - Ik had mij willen onthouden.
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 17
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
-Voor dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 17 aanvaard.
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 18
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsvoorstel is aangenomen. (Applaus)
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 1 van de heren D'Hooghe en Vandenberghe.
Stemming 19
Aanwezig: 59
Voor: 16
Tegen: 42
Onthoudingen: 1
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 2 van de heren D'Hooghe en Vandenberghe.
Stemming 20
Aanwezig: 60
Voor: 16
Tegen: 43
Onthoudingen: 1
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen over amendement 3 van de heren D'Hooghe en Vandenberghe.
Stemming 21
Aanwezig: 60
Voor: 16
Tegen: 43
Onthoudingen: 1
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.
Stemming 22
Aanwezig: 59
Voor: 42
Tegen: 6
Onthoudingen: 11
-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
De voorzitter. - Wij stemmen over amendement 80 van de heer Vandenberghe.
Stemming 23
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
-Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor de amendementen 12 tot 35 van de heer Vandenberghe, voor amendement 36 van de heer Steverlynck, voor amendement 38 van de heer D'Hooghe, en voor de amendementen 39 tot 52 en 56 tot 66 van de heer Vandenberghe. Deze amendementen zijn dus niet aangenomen.
De heer Luc Van den Brande (CVP). - Vermits we artikel 56 niet kunnen goedkeuren, hebben we een amendement ingediend. We hebben immers geen enkele zekerheid dat het spoorwegakkoord zal worden herzien zoals alle Vlaamse politieke verantwoordelijken wensen, namelijk dat de zeehavens en de luchthaven van Zaventem uit het akkoord worden gelicht en dat rekening wordt gehouden met de inspanningen die op dit vlak moeten gebeuren en in het voordeel zijn van heel ons land.
Gelet op de onduidelijke houding van de regering, die geen consequent standpunt inneemt, kunnen we dit artikel niet goedkeuren.
De heer René Thissen (PSC). - Wij vragen ook de verwerping van dit amendement, om redenen die enigszins verschillen van die welke mijn collega heeft uiteengezet. Wij vinden dat het om een schending gaat van het akkoord dat werd gesloten met betrekking tot de 60/40-verdeling. Wij vinden dat de Franstaligen dit voorstel niet moeten aanvaarden.
De voorzitter. - Wij stemmen over amendement 67 van de heer Vandenberghe en 68 van de heer Caluwé.
Stemming 24
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 47
Onthoudingen: 1
-De amendementen zijn niet aangenomen.
De voorzitter. - Wij stemmen over amendement 69 van de heer Vandenberghe.
Stemming 25
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - Wij stemmen over amendement 70 van de heer Vandenberghe.
Stemming 26
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
-Het amendement is niet aangenomen.
De voorzitter. - Wij stemmen over amendement 71 van de heer Vandenberghe.
Stemming 27
Aanwezig: 59
Voor: 15
Tegen: 43
Onthoudingen: 1
-Het amendement is niet aangenomen.
-Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor de amendementen 2 tot 8 van de heer Dallemagne en 72 tot 79 van de heer Vandenberghe. Deze amendementen zijn dus niet aangenomen.
De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.
Stemming 28
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 16
Onthoudingen: 1
-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
Stemming 29
Aanwezig: 60
Voor: 47
Tegen: 6
Onthoudingen: 7
-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
-De goedkeuring van het wetsontwerp impliceert dat volgende wetsvoorstellen vervallen:
Stemming 30
Aanwezig: 60
Voor: 53
Tegen: 0
Onthoudingen: 7
-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
Stemming 31
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
Stemming 32
Aanwezig: 60
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 15
-Het wetsvoorstel is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
De voorzitter. - Wij stemmen over de conclusie van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden die voorstelt dit voorstel te verwerpen.
Stemming 33
Aanwezig: 60
Voor: 39
Tegen: 16
Onthoudingen: 5
-De conclusie is aangenomen. Het voorstel tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie is dus verworpen.
De voorzitter. - We stemmen over het voorstel van gemotiveerd advies.
Stemming 34
Aanwezig: 56
Voor: 42
Tegen: 12
Onthoudingen: 2
-Het voorstel van gemotiveerd advies is aangenomen.
-Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister en aan de voorzitters van het Vlaams Parlement en van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De voorzitter. - We stemmen over de conclusie van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Stemming 35
Aanwezig: 59
Voor: 46
Tegen: 0
Onthoudingen: 13
-De conclusie is aangenomen.
-Ze zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Woensdag 18 juli 2001
's ochtends om 10.15 uur
Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers; Stuk 2-830/1 en 2. (Pro memorie)
Evocatieprocedure
Wetsontwerp betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven; Stuk 2-831/1 tot 3. (Pro memorie)
Toe te voegen:
Wetsvoorstel houdende instelling van een adoptieverlof voor werknemers (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.); Stuk 2-122/1 en 2;
Wetsvoorstel tot wijziging van de arbeidswet van 16 maart 1971 met het oog op de invoering van het vaderschapsverlof (van mevrouw Marie-José Laloy c.s.); Stuk 2-237/1 en 2.
Het regeringsbeleid met betrekking tot de immigratie. - Voortgangsrapport; Stuk 2-565/1.
's namiddags om 14 uur
Evocatieprocedure
Wetsontwerp betreffende de Centrale voor kredieten aan particulieren; Stuk 2-767/1 tot 3.
Rechten van het kind; Stuk 2-725/1.
Vragen om uitleg:
's avonds om 19 uur
Evocatieprocedure
Wetsontwerp houdende hervorming van de personenbelasting; Stuk 2-832/1 tot 3.
Vragen om uitleg:
Donderdag 19 juli 2001
's namiddags om 15 uur
's avonds om 20 uur
Inoverwegingneming van voorstellen.
Mondelinge vragen.
Voorstel van resolutie houdende goedkeuring van het Handvest van de plichten van de Staten (van de heer Armand De Decker); Stuk 2-794/1 tot 4. (Pro memorie)
Voorstel van resolutie om de verenigingen die hulp verlenen aan de slachtoffers van mensenhandel een structurele financiering toe te kennen; Stuk 2-834/1 en 2.
Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een zilverfonds; Stuk 50-1269/1 tot 4. (Over te zenden door de Kamer van volksvertegenwoordigers). (Pro memorie)
Evocatieprocedure
Wetsontwerp houdende maatregelen inzake gezondheidszorg; Stuk 50-1322/1 (Over te zenden door de Kamer van volksvertegenwoordigers). (Pro memorie)
Vanaf 20 uur:
Geheime stemming over de benoeming van leden en plaatsvervangers voor het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Comité I); Stuk 2-828/1.
Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - We stemmen over de aanbevelingen van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Stemming 36
Aanwezig: 59
Voor: 59
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-De aanbevelingen zijn aangenomen.
-Ze zullen worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie.
De voorzitter. - De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt ook namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister, en de heer Olivier Deleuze, staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling.
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Uit respect voor onze Japanse gasten, die gewacht hebben tot het einde van onze debatten, stel ik nu deze vraag om uitleg. Belgonucleaire heeft met Japan een belangrijk contract gesloten voor de verkoop van MOX. Dat zorgt in Japan al enkele maanden voor grote politieke onrust. In Kashiwazaki zijn 7 reactoren geïnstalleerd die dubbel zoveel energie produceren als die van Tihange. Het is het grootste complex voor de productie van elektriciteit.
De laatste jaren is het probleem van MOX in Japan op de voorgrond getreden als gevolg van de overschakeling op die brandstof. De centrale van Kashiwazaki moest een derde reactor openen die op MOX werkt. De eerste twee moesten hun lading uitstellen bij gebrek aan informatie vanwege de producenten. Bovendien was de informatie over één van de twee producenten vervalst en moest de niet gebruikte brandstof worden teruggezonden naar Groot-Brittannië. Thans is ze nog altijd opgeslagen in koelbekkens op de site.
Voor de andere site komt de brandstof van Belgonucleaire. Er is een moratorium van één jaar afgekondigd in afwachting van officiëlere informatie van de Belgische vennootschap.
In verschillende resoluties van diverse Japanse gemeenteraden wordt om informatie van Belgonucleaire gevraagd, vooralsnog zonder gevolg.
In Japan wordt beweerd dat Belgonucleaire weigert de inspectieverslagen bekend te maken omdat ze gevoelige commerciële informatie zouden bevatten. Het is evenwel bijna ondenkbaar dat inspectieverslagen over de diameter van MOX-capsules fabricagegeheimen zouden bevatten.
De Japanse gekozenen beweren dat de inspectieverslagen van Belgonucleaire over de aan Japan geleverde brandstof essentieel zijn om te bevestigen of al dan niet gegevens vervalst zijn over de Britse MOX of over onze brandstof. De resultaten van de tests die Belgonucléaire vóór de levering op Belgisch grondgebied heeft uitgevoerd, zijn dus heel belangrijk om zich te vergewissen van de veiligheid van de geleverde brandstof en om te vermijden dat rond het contract een sfeer van geheimzinnigheid heerst.
Vindt de eerste minister niet dat wij er bij Belgonucleaire op moeten aandringen de door de stad Kashiwazaki gevraagde informatie te publiceren?
Wat zijn de criteria en de resultaten van de kwaliteitscontroles die door Belgonucleaire in België worden uitgevoerd op de MOX capsules voordat ze naar Japan worden verstuurd: percentage plutonium, diameter van de MOX capsules, aard en kwantiteit van de werkelijk geteste stalen?
Het geheel van de controles vóór verzending is uitgevoerd in de installaties van Belgonucleaire in Dessel. De informatie die aan onze Japanse collega's geweigerd wordt, heeft betrekking op de precieze afmeting van de diameter van de MOX-capsules. Die weigering geeft al dan niet terecht de indruk dat de werkelijke hoeveelheid plutonium in de capsules wordt verdoezeld. Is het wel degelijk Belgonucleaire dat deze gegevens weigert mede te delen, of zijn die gegevens bekend en worden ze door de Japanse overheid geheim gehouden?
Wat is de verhouding tussen de raden van bestuur van SCK/CEN, AVN of VINÇOTTE Nucleaire, Belgonucleaire en AVI, een maatschappij die genoemd wordt in het Japanse MOX-contract? Ik had nog nooit gehoord van een maatschappij die AVI heet. Ze is ook niet aangegeven bij de Nationale Bank. Wat zijn de gekruiste participaties tussen de maatschappijen? Zijn sommige leden van de raad van bestuur van deze maatschappijen dezelfde? Heeft Vinçotte Nucleaire AVI of Association Vinçotte Internationale opgericht voor zijn internationale betrekkingen? Welke garanties heeft de Belgische Staat dat AVI de veiligheidsnormen zal naleven in zijn contracten met het buitenland? Moet een financiële waarborg gesteld worden voor mogelijke ongelukken met het vervoer van MOX onder de benaming AVI of AVN?
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Vooraleer te antwoorden op de vragen van mevrouw Lizin lijkt het mij nuttig enkele verduidelijkingen te geven over de controle op de nucleaire sector in België.
Totnogtoe werd die sector gecontroleerd door verschillende administratieve diensten, elk met hun eigen bevoegdheden. De oprichting van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle zal die controle aanzienlijk vereenvoudigen. De Dienst voor bescherming tegen ioniserende stralingen, onder toezicht van de minister van Binnenlandse Zaken, en de Dienst voor de technische veiligheid van kerninstallaties, onder toezicht van de minister van Werkgelegenheid, zien toe op de toepassing van de bepalingen van het algemeen reglement voor de bescherming van de bevolking en de werknemers tegen het gevaar van ioniserende stralingen. Dat reglement bevat veiligheidsvoorschriften inzake radiobescherming, minimumdoses, radioactief afval, noodplannen, vervoer van nucleaire stoffen, enzovoort.
De kwaliteitscontrole op de MOX-brandstof die door Belgonucléaire wordt aangemaakt, valt niet rechtstreeks onder de bevoegdheid van de twee genoemde diensten, want die gaan alleen de toepassing van het bovengenoemde algemeen reglement in die maatschappij na.
De twee diensten moeten zich echter wel vergewissen van de kwaliteit van de brandstof, al dan niet in de vorm van MOX, bestemd om de Belgische kerncentrales te laden. Het veilige gebruik van de brandstof valt immers wel onder de toepassing van het genoemde algemeen reglement en de kwaliteit van de brandstof is daar een onderdeel van. Brandstof die geproduceerd wordt voor de Belgische kerncentrales moet dan ook een kwaliteitscertificaat hebben, ongeacht of ze van Spaanse, Duitse of Belgische herkomst is. Dat kwaliteitscertificaat veronderstelt dus een administratieve controle van de kwaliteit en een effectieve conformiteitscontrole.
De administratieve controle wordt georganiseerd via de kwalificatie van de contractanten aan de hand van een controle van alle administratieve procedures en van een kwaliteitsbestek. Alleen gekwalificeerde producenten komen in aanmerking. Bovendien moeten ze geregeld opnieuw worden gekwalificeerd.
Daarnaast wordt ook nog een effectieve kwaliteitscontrole bij de producent uitgevoerd, waarbij de conformiteit van de producten wordt nagegaan. Die controles gebeuren veelvuldig en kunnen betrekking hebben op de kwaliteitsprocedures in de werkplaatsen, de kwalificatie van de meetinstrumenten, de kwalificatie van de lastoestellen, het nemen van stalen, enzovoort.
Rekening houdende met deze beschouwingen, geef ik nu een antwoord op de vier vragen. Kan de regering Belgonucléaire ertoe aanzetten de door het stadsbestuur van Kashiwazaki gevraagde informatie te publiceren? Belgonucléaire zou daar zelf om kunnen worden gevraagd. De Dienst voor bescherming tegen ioniserende stralingen en de Dienst voor de technische veiligheid van kerninstallaties beschikken niet over de gevraagde informatie met betrekking tot de in Japan gebruikte MOX-brandstof, want die valt buiten hun bevoegdheid. Die gegevens zijn medegedeeld aan de Japanse klanten en aan de bevoegde veiligheidsdiensten in Japan. De delegatie van de plaatselijke politieke overheden van de stad Kashiwazaki, die onlangs ontvangen is door de twee betrokken diensten en door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, is hierover voldoende ingelicht.
De criteria en de resultaten van de kwaliteitscontrole die Belgonucléaire uitoefent op de naar Japan uitgevoerde MOX-capsules, maken deel uit van een verkoopcontract tussen Belgonucléaire en zijn Japanse klanten. Daarom beschikken de twee bovengenoemde diensten niet over deze gegevens.
Op de vraag of Belgonucleaire die informatie weigert te geven ofwel de Japanse overheid, die er wel degelijk van op de hoogte is maar ze verdoezelt, kan ik alleen antwoorden dat, naargelang van het verkoopcontract tussen Belgonucleaire en zijn Japanse klant, deze laatste op de hoogte is van details met betrekking tot de geleverde brandstof. Het zou dan ook normaler zijn deze vraag te richten tot de Japanse klant of de Japanse veiligheidsdiensten.
Ik kom nu tot de laatste vraag, met betrekking tot de relaties tussen de raden van bestuur van SCK/CEN; AVN, Belgonucleaire en AVI, de participaties en de garanties van de Belgische Staat ten opzichte van AVI. Het Studiecentrum voor kernenergie bezit 50% van de aandelen van de NV Belgonucleaire. Het is dan ook logisch dat vertegenwoordigers van het SCK zitting hebben in de raad van bestuur van Belgonucleaire. In die raad worden vier leden aangesteld door de overheid.
De instelling Association Vinçotte Nucléaire, AVN, is door de bevoegde ministers erkend om in de kerninstallaties controles uit te voeren in het kader van het algemeen reglement tot bescherming van de bevolking en van de werknemers tegen het gevaar van ioniserende stralingen. Die instelling heeft al jaren geen structurele band meer met de groep AIB Vinçotte. Nog slechts drie van de twaalf leden van de raad van bestuur van AVN hebben ook zitting in de raad van bestuur van de groep AIB Vinçotte.
Tot die groep behoort onder meer de NV AVI, die vooral op de internationale markt actief is. Deze vennootschap oefent geen enkele regelgevende opdracht uit in de Belgische nucleaire sector. Er bestaat geen enkele structurele band tussen AVN en AVI, ook al kan hun benaming die indruk wekken. Om die zelfstandigheid te benadrukken is de volledige benaming van AVN onlangs nog veranderd in Association Vinçotte Nucléaire. De erkende instelling AVN heeft uiteraard geen enkele band met het SCK of met Belgonucleaire. De overheid heeft ervoor gezorgd dat geen enkel lid van de raad van bestuur van de erkende instelling bestuurder is in het SCK of in Belgonucleaire. De voorzitter van AVN, professor André Jaumotte, is echter wel benoemd tot erelid van de raad van bestuur van het SCK, als dank voor zijn professionele diensten. Krachtens zijn benoemingsbesluit heeft hij wel zitting in de raad van bestuur, maar enkel met raadgevende stem. Hij is dus geen effectief lid van de raad van bestuur. Ter herinnering wijs ik erop dat die raad is samengesteld uit dertien personen en laatst voor een periode van zes jaar hernieuwd is bij koninklijk besluit van 2 februari 1999.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik dank de minister voor zijn uitvoerige antwoord, dat echter eenvoudig kan worden samengevat als: dat zijn de zaken van de Japanners.
MOX wordt in België gefabriceerd en getest voor Japan. Als het echter slecht wordt opgeslagen of als de capsules niet hermetisch worden gesloten, houden ze een risico in op Belgisch grondgebied. Ik denk dat de MOX-capsules die bestemd zijn voor Japan, op basis van een particulier verkoopcontract, niet worden gecontroleerd op nucleaire veiligheid. Volgens mij is dat niet wettelijk. Voor iets wat op Belgisch grondgebied gebeurt, moet een controle worden uitgeoefend. Als de diensten van de minister niet weten wat de aard is van iets dat wordt uitgevoerd naar Japan, moet hij hen vragen opmerkzamer te zijn. We kunnen immers geen genoegen nemen met het antwoord "het is een Japans verkoopcontract", aangezien het MOX op Belgisch grondgebied behandeld wordt en een slecht gesloten MOX-capsule tijdens de tests of het transport een risico kan betekenen op ons grondgebied. We hebben hier dus te maken met een vacuüm dat moet worden weggewerkt.
Ik dank u overigens voor de informatie over het SCK, AVN en AIB Vinçotte. Ik heb echter niet gehoord wie de leden van de raad van bestuur van AVI zijn. Ik zou graag hun identiteit kennen. Normaal gezien moet die maatschappij geregistreerd zijn bij de Nationale Bank. Waarom is ze niet geregistreerd?
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Zoals mevrouw Lizin kernachtig samenvat, heeft deze zaak hoofdzakelijk betrekking op Japan. Voor het overige heb ik haar gewezen op aard van de controles die in België op de bedrijven worden uitgevoerd, vooral met betrekking tot het algemeen reglement voor de bescherming van de bevolking en de werknemers tegen het gevaar van ioniserende stralingen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De tests die in de installatie van Belgonucleaire in Dessel worden uitgevoerd op MOX, in het kader van een privé-contract met Japan, moeten wel degelijk betrekking hebben op onze veiligheid. Ik denk dat ze wel zeggen dat ze controles uitvoeren, maar dat ze die niet correct uitvoeren. Ze moeten de periode van aanwezigheid op Belgisch grondgebied wel degelijk controleren. Ze hebben een interne controlebevoegdheid, maar oefenen die niet of niet voldoende uit.
-Het incident is gesloten.
De voorzitter. - De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt ook namens mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - In het kader van het ozonactieplan dat vorig jaar werd goedgekeurd, worden ook een aantal maatregelen voorzien inzake een strikt toezicht op snelheidsbeperkingen, zeker van juli tot september. In het plan wordt voorgesteld de controles op snelheid in de zomermaanden met 53% te verhogen. De federale politie zou op het terrein kunnen "tonen" wat de toegelaten snelheden van 120, 90 of 50 km/u precies betekenen. Op weg naar de kust zou omwille van de doorstroming, de veiligheid en de luchtkwaliteit op meer regelmatige wijze kunnen worden gekozen voor blokrijden.
Zelfs zonder de controle op te voeren, zou het aantal processen-verbaal met 15% kunnen toenemen, als de tolerantiedrempel verlaagd wordt van bijvoorbeeld 130 km/u tot effectief 120 km/u.
Het VITO berekende dat een strikte handhaving van de toegelaten snelheden de hoeveelheid vluchtige organische stoffen met 2% en de hoeveelheid stikstofoxiden met 4% zou verminderen. Niet onbelangrijk als we weten dat beide stoffen het ozon vormen.
Echte snelheidsbeperkingen omwille van de volksgezondheid zouden navenant een reëel, maar beperkt effect resulteren, zeker naar de schadelijke ozonpieken toe.
In de praktijk blijkt dat er vorig jaar zelfs minder in plaats van meer snelheidscontroles plaatsvonden tijdens de gevoelige zomermaanden. Of daarbij een nultolerantie gehanteerd werd, blijft onduidelijk.
Maar wat de mensen vooral interesseert, is wat er dit jaar en de komende jaren zal gebeuren. Het ozonprobleem blijft hardnekkig: als we een warme zomer krijgen, zullen we er opnieuw mee geconfronteerd worden en zal de gezondheid van kinderen en ouderen opnieuw in gevaar komen.
Los daarvan is het effectief invoeren van een nul-tolerantie voor snelheidsovertredingen, en dat liefst het hele jaar door, niet alleen een goede zaak voor het milieu en voor de gezondheid, maar vooral ook voor de verkeersveiligheid.
Kan minister Durant mij meedelen welke snelheidsmaatregelen deze zomer op onze wegen zullen worden genomen in uitvoering van het ozonplan of omwille van de verkeersveiligheid tout court? Zal de minister sowieso uitgaan van een nultolerantie ten aanzien van snelheidsovertredingen, de reële pakkans verhogen en zo een duidelijk signaal geven dat overdreven snelheid een zwaar vergrijp is dat mensenlevens in gevaar brengt? Zullen het aantal bemande en onbemande controles opgevoerd worden tijdens de zomer en de rest van het jaar, zoals dat ook gevraagd werd door de werkgroep mobiliteit van de Senaat?
En last but not least zullen er effectief OZON-brochures opgestuurd worden samen met de processen-verbaal? Gebeurde dat al vorig jaar? Zo ja, hoeveel brochures werden er toen op die wijze verspreid?
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - OZONplan 2000 en het OZONplan in het algemeen zijn plannen van de regering maar worden gesteund door de ministers Aelvoet en Durant.
De maatregelen waar de heer Malcorps naar verwijst, zijn maatregelen die interdepartementeel worden overlegd door deze ministers die ze bij de ministerraad hebben ingediend en door de andere betrokken ministers, elk vanuit hun eigen bevoegdheid. Inzake de autosnelwegen en het verbaliseringsbeleid van de federale politie is dat de minister van Binnenlandse Zaken, inzake het vervolgingsbeleid de minister van Justitie.
Voor dit jaar voert de federale politie eenzelfde actie als vorig jaar inzake de snelheidscontroles op autosnelwegen en inzake het blokrijden voor het verkeer van en naar de kust.
In 2000 presteerde de federale politie gedurende de maanden juni tot september circa 3.200 uren aan snelheidscontroles en stelde ze 63.200 processen-verbaal op.
Die activiteiten betekenen een toename met 31% van het aantal controle-uren en met 57% van het aantal processen-verbaal ten opzichte van 1999. Voor 2001 kan de federale politie zich maar verbinden tot hetzelfde aantal controle-uren op de autosnelwegen als in 2000. Dit past trouwens alleen in een identiek handhavingsbeleid, namelijk voor de door de parketten vastgestelde tolerantiegrens en niet voor nultolerantie waarover de heer Malcorps het heeft.
Inzake de OZON-folder was aanvankelijk gepland dat die tezamen met het snelheids-PV zou worden verspreid. We hebben dat na een week echter moeten stopzetten, omdat het gewicht van de folder een verhoging van de verzendingskosten tot gevolg had en we voor deze meerkosten geen middelen op het budget hadden ingeschreven. Dit jaar wordt de folder enkel verspreid via de kanalen van de Federale Voorlichtingsdienst.
-Het incident is gesloten.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergaderingen vinden plaats op woensdag 18 juli om 10.15 uur en om 14 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 23.45 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw van Kessel en de heer Steverlynck, om familiale redenen.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming nr. 1
Aanwezig: 55
Voor: 12
Tegen: 42
Onthoudingen: 1
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 2
Aanwezig: 55
Voor: 39
Tegen: 15
Onthoudingen: 1
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 3
Aanwezig: 58
Voor: 16
Tegen: 41
Onthoudingen: 1
Voor
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 4
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 16
Onthoudingen: 1
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 5
Aanwezig: 60
Voor: 47
Tegen: 12
Onthoudingen: 1
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 6
Aanwezig: 60
Voor: 16
Tegen: 43
Onthoudingen: 1
Voor
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 7
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 12
Onthoudingen: 5
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 8
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 9
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 12
Onthoudingen: 5
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 10
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 11
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 12
Onthoudingen: 5
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 12
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 13
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 12
Onthoudingen: 5
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 14
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 16
Onthoudingen: 1
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 15
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.
Stemming nr. 16
Aanwezig: 60
Voor: 47
Tegen: 6
Onthoudingen: 7
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Clotilde Nyssens, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 17
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.
Stemming nr. 18
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.
Stemming nr. 19
Aanwezig: 59
Voor: 16
Tegen: 42
Onthoudingen: 1
Voor
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 20
Aanwezig: 60
Voor: 16
Tegen: 43
Onthoudingen: 1
Voor
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 21
Aanwezig: 60
Voor: 16
Tegen: 43
Onthoudingen: 1
Voor
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 22
Aanwezig: 59
Voor: 42
Tegen: 6
Onthoudingen: 11
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, René Thissen, Joris Van Hauthem, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.
Stemming nr. 23
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 24
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 47
Onthoudingen: 1
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 25
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 26
Aanwezig: 60
Voor: 12
Tegen: 43
Onthoudingen: 5
Voor
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, René Thissen, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 27
Aanwezig: 59
Voor: 15
Tegen: 43
Onthoudingen: 1
Voor
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Tegen
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 28
Aanwezig: 60
Voor: 43
Tegen: 16
Onthoudingen: 1
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 29
Aanwezig: 60
Voor: 47
Tegen: 6
Onthoudingen: 7
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 30
Aanwezig: 60
Voor: 53
Tegen: 0
Onthoudingen: 7
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.
Onthoudingen
Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 31
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.
Stemming nr. 32
Aanwezig: 60
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 15
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.
Stemming nr. 33
Aanwezig: 60
Voor: 39
Tegen: 16
Onthoudingen: 5
Voor
Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Tegen
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Jacinta De Roeck, Meryem Kaçar, Frans Lozie, Michiel Maertens, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 34
Aanwezig: 56
Voor: 42
Tegen: 12
Onthoudingen: 2
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet.
Tegen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.
Onthoudingen
Johan Malcorps, Vincent Van Quickenborne.
Stemming nr. 35
Aanwezig: 59
Voor: 46
Tegen: 0
Onthoudingen: 13
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Georges Dallemagne, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.
Onthoudingen
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.
Stemming nr. 36
Aanwezig: 59
Voor: 59
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.
Artikel 2
Artikel 5, §2, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt aangevuld als volgt:
"De Koning stelt de datum van inwerkingtreding van het 7º en 8º van deze paragraaf vast."
Amendement 80 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 3
Artikel 11, §2, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt:
"In de beheersbegroting wordt een onderscheid gemaakt tussen de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven en de investeringsuitgaven."
Amendement 12 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 4
In artikel 14, §2, van hetzelfde besluit, worden de woorden "variabele werkingsuitgaven met betrekking tot goederen en diensten of voor investeringsuitgaven" vervangen door de woorden "investeringsuitgaven of voor werkingsuitgaven met betrekking tot het programma van de investeringen".
Amendement 13 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 5
In artikel 6 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, vervangen door de programmawet van 2 januari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in het eerste lid, wordt het 3º aangevuld met de woorden "met uitzondering van de uitgaven die tijdens de maand die voorafgaat aan de maand waarop ze betrekking hebben of die op de eerste werkdag van de betrokken maand worden betaald, waarvoor de verhoging of de verlaging wordt toegepast vanaf de tweede maand volgend op de maand waarvoor het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.";
b) het tweede lid wordt opgeheven.
Amendement 14 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 6
In artikel 6 van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven van de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij de programmawet van 2 januari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) het eerste lid, 3º, wordt vervangen door de volgende bepaling:
"3º in de andere gevallen, vanaf de eerste maand die volgt op de maand waarvan het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt. Voor de wedden en lonen bedoeld in artikel 1, §1, a), 1), voor de pensioenen, tegemoetkomingen en renten bedoeld in artikel 1, §1, a), 2) tot en met 4) in de mate dat deze tijdens de maand die voorafgaat aan de maand waarop ze betrekking hebben of op de eerste werkdag van de betrokken maand worden betaald, alsook voor de toelagen, tegemoetkomingen en vergoedingen bedoeld in artikel 1, §1, a), 5) en 6), wordt de verhoging of de vermindering slechts toegepast vanaf de tweede maand volgend op de maand waarvan het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.";
b) het tweede lid wordt opgeheven.
Amendement 15 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 7
In artikel 7 van de wet van 26 juli 1960 tot herinrichting van de instellingen voor kinderbijslag, vervangen bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 november 1978, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in 5º worden de woorden "De Socialistische Vooruitziende Vrouwen" vervangen door de woorden "Femmes Prévoyantes Socialistes";
b) in 9º worden de woorden "Centrum voor Sociale Actie" vervangen door de woorden "Socialistische Vooruitziende Vrouwen".
Amendement 16 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 8
In artikel 66 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1º het eerste lid, vervangen door het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982, wordt vervangen als volgt:
"De voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 kan, indien hij van oordeel is dat het in het belang van het kind is, ermee instemmen dat een rechthebbende die overeenkomstig voormeld artikel de voorrang niet heeft, de voorrang verkrijgt voor een bepaalde of een onbepaalde duur. De voorrang kan afgestaan worden aan een rechthebbende die deel uitmaakt van het gezin van het kind, op voorwaarde dat het gaat om een vader, een moeder, een stiefvader, een stiefmoeder of een persoon waarmee een vader of een moeder een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, §2. Indien deze rechthebbenden, waaronder zich eventueel de voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 bevindt, geen deel uitmaken van het gezin van het kind, kan de voorrang worden afgestaan aan een andere rechthebbende die deel uitmaakt van dit gezin. Herroeping is alleen mogelijk in het belang van het kind.";
2º het tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen als volgt:
"De in het eerste lid bedoelde wijziging van voorrang heeft uitwerking overeenkomstig artikel 64, §3. De wijziging van voorrang heeft evenwel op het verzoek van de voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 uitwerking op een vroegere datum dan de datum bepaald overeenkomstig artikel 64, §3, op voorwaarde dat de wijziging van voorrang een hoger bedrag aan kinderbijslag tot gevolg heeft."
Amendement 17 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 9
In artikel 102, §1, van dezelfde wetten, opnieuw opgenomen bij koninklijk besluit van 10 december 1996 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, worden het derde en het vierde lid opgeheven.
Amendement 18 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 10
Artikel 49, achtste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij koninklijk besluit van 6 december 1978 en gewijzigd bij de wet van 30 december 1992, wordt vervangen als volgt:
"De werkgever behoudt echter de mogelijkheid om het personeel van verschillende exploitatiezetels en om al het huispersoneel in zijn dienst te verzekeren bij afzonderlijke verzekeraars."
Amendement 19 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 11
Artikel 59quater, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987, wordt vervangen als volgt:
"De schuldenaar die de bedragen, bedoeld in het eerste lid, niet binnen de door de Koning vastgestelde termijnen stort, is aan het Fonds voor arbeidsongevallen een opslag en een verwijlinterest verschuldigd. De Koning bepaalt het bedrag, de toepassingsvoorwaarden, de inning en de invordering van deze opslag en van deze verwijlinteresten."
Amendement 20 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 12
§1. Artikel 38, §3bis, tiende lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986, wordt vervangen door het volgende lid:
"De opbrengst van de loonmatigingsbijdrage met betrekking tot de in het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen bedoelde gesubsidieerde contractuelen die verschuldigd is aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten door de aangesloten besturen, wordt toegevoegd aan de opbrengst van de werkgeversbijdrage voor de gezinsbijslag, bedoeld in artikel 3, 3º, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. De totale opbrengst is bestemd voor de financiering van de gezinsbijslag, die moet betaald worden door deze Rijksdienst."
§2 In artikel 38, §3bis, van dezelfde wet wordt het elfde lid opgeheven.
Amendement 21 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 13
In hoofdstuk II van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende:
"Afdeling 4. - De uitvoering van andere opdrachten
Art. 8bis. - De Kruispuntbank kan opdrachten uitvoeren op het vlak van informatiebeheer en informatieveiligheid, die haar worden toevertrouwd door de federale overheidsdienst informatie- en communicatietechnologie."
Amendement 22 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 14
In artikel 35 van dezelfde wet, wordt een 1ºbis ingevoegd, luidende:
"1ºbis een eventuele jaarlijkse dotatie ingeschreven in de begroting van de federale overheidsdienst informatie- en communicatietechnologie, die de kosten dekt die de Kruispuntbank maakt voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 8bis;".
Amendement 23 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 15
In artikel 59 van gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000 en 2 januari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A. Het tweede lid wordt vervangen door de volgende leden:
"Aan het gedeelte dat betrekking heeft op de niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, wordt in 2001, na rekening te hebben gehouden met het ingaan van de besparingen op 1 mei 2000, de helft van de bedragen toegevoegd die overeenkomen met de algebraïsche verschillen tussen de globale budgetten van de financiële middelen en de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven voor de desbetreffende verstrekkingen, vastgesteld in de jaren 1999 en 2000, de andere helft wordt toegevoegd in 2002. Vanaf 1 januari 2002 wordt aan de opgesplitste budgetten het bedrag toegevoegd dat overeenkomt met het algebraïsch verschil tussen het globaal budget van de financiële middelen en de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven voor de desbetreffende verstrekkingen, vastgesteld in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor het globaal budget wordt vastgelegd.
Aan het gedeelte dat betrekking heeft op de in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, wordt vanaf 2002 het bedrag toegevoegd dat overeenkomt met het algebraïsch verschil tussen het globaal budget van de financiële middelen en de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven voor de desbetreffende verstrekkingen, vastgelegd in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor het globaal budget wordt vastgelegd. In 2002 wordt daarenboven het gelijkaardig verschil toegevoegd dat betrekking heeft op de jaren 1999 en 2000.
B. In het vierde lid, tussen de woorden "na advies" en de woorden "van de nationale" de woorden "na advies binnen de tien werkdagen" invoegen".
Amendement 24 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 16
Artikel 69, §1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt aangevuld als volgt:
"Met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van artikel 59 worden, voor wat betreft de verstrekkingen inzake medische beeldvorming, aan de opgesplitste budgetten in 2001 de bedragen toegevoegd die overeenkomen met de opgesplitste algebraïsche verschillen tussen de globale budgetten van de financiële middelen en de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven voor de desbetreffende verstrekkingen, vastgesteld in de jaren 1999 en 2000. Vanaf 1 januari 2002 wordt aan de opgesplitste budgetten het bedrag toegevoegd dat overeenkomt met het opgesplitst algebraïsch verschil tussen het globaal budget van de financiële middelen en de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven voor de desbetreffende verstrekkingen, vastgesteld in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor het globaal budget wordt vastgelegd."
Amendement 25 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 17
Artikel 74, §1, 3º, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 februari 1997, wordt vervangen als volgt:
"3º een achtergestelde lening, startlening genaamd, toe te kennen aan de niet-werkende werkzoekende die zich wil vestigen als zelfstandige of een onderneming wenst op te richten en bij te dragen tot de financiering van zijn opleiding en de begeleiding in het beheer van zijn onderneming."
Amendement 26 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 18
In artikel 2, §3, 1., van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, worden de woorden "het Participatiefonds" na de woorden "de Nationale Delcrederedienst" toegevoegd.
Amendement 27 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 19
Artikel 121, §2, derde lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 maart 1995, wordt aangevuld als volgt:
"Dit bedrag wordt door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gebruikt voor de vereffening van de schuldvorderingen van de werkgevers met betrekking tot het betaald educatief verlof, met toepassing van artikel 7, §1, derde lid, h), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders."
Amendement 28 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 20
In artikel 123, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 mei 1995, worden de woorden "aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door de woorden "aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening".
Amendement 29 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 21
Rubriek 23-2 van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt opgeheven.
Amendement 30 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 22
In artikel 7, §1, derde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een littera h), opgeheven bij de wet van 16 april 1963, hersteld in volgende lezing:
"h) de terugbetaling verzekeren van de lonen en de sociale bijdragen met betrekking tot het betaald educatief verlof, op grond van de verzamelstaten die door de werkgevers werden ingediend bij het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid overeenkomstig artikel 120 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, na vaststelling door dit ministerie van de conformiteit van de vraag om terugbetaling met de wettelijke en reglementaire bepalingen."
Amendement 31 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 23
Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001, met uitzondering van artikel 19 dat in werking treedt op 1 januari 2002.
In afwijking van het vorige lid blijft de vereffening van schuldvorderingen, die gebeurde vóór 20 april 2001 via de middelen van het Fonds bedoeld in artikel 21, geldig. De middelen die op die datum nog beschikbaar waren bij ditzelfde Fonds of die, sinds die datum, aan ditzelfde Fonds werden toegekend door de instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, worden binnen de maand na bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad overgemaakt aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Amendement 32 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 24
Artikel 269 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 10 februari 1998, 22 december 1998 en 10 maart 1999, wordt aangevuld met het volgende lid:
"In de mate dat de in het tweede lid, 2º, en in het derde lid, a) en b), vermelde aandelen, worden omgeruild tegen aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 naar aanleiding van een fusie, een splitsing of het aannemen van een andere rechtsvorm tot stand gebracht in toepassing van hetzij de artikelen 211, §1 of 214, §1, hetzij van bepalingen van gelijke aard van een andere lidstaat van de Europese Unie, blijven de bepalingen van dit artikel inzake de omgeruilde aandelen, bij voortduur van toepassing op de in ruil ontvangen aandelen, alsof de verrichting niet had plaatsgevonden."
Amendement 33 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Subamendement 34 van de heer Steverlynck op amendement 33 (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 25
Artikel 24 is van toepassing op de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2001.
Amendement 35 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Subamendement 36 van de heer Steverlynck op amendement 35 (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 26
In artikel 3, tweede lid, van de wet van 2 augustus 1955 houdende opheffing van het Fonds tot delging der Staatsschuld, worden de woorden "en waarvan de ene gekozen wordt uit een door de Nationale Bank van België voorgelegde lijst van twee kandidaten en de andere uit een door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voorgelegde lijst van twee kandidaten" vervangen door de woorden "en gekozen uit een door de Nationale Bank van België opgestelde lijst van vier kandidaten".
Amendement 37 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 27
Vanaf 1 juli 2001 neemt de Staat de leningen over die door de NV BELFIN onder Staatswaarborg werden afgesloten ter financiering van de kapitaalparticipatie van de Staat in SABENA in uitvoering van de artikelen 20 tot en met 24 van de wet van 20 juli 1991 houdende begrotingsbepalingen.
Het totaal uitstaand bedrag van deze leningen bedraagt 11 153 700 000 BEF.
Dit bedrag is opgenomen in de situatie van de "schuld van de gedebudgetteerde sector - leningen waarvan de intrest- en delgingslasten door de Staat worden gedragen".
Het zal door de Staat op 1 juli 2001 worden getransfereerd van de "gedebudgetteerde schuld" naar de "Rijksschuld".
Amendement 38 van de heer D'Hooghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 28
Artikel 46 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt vervangen als volgt:
"Art. 46. - Het totaal bedrag van de opbrengst van de belasting van de voordelen bedoeld in de artikelen 42, §1, en 43, §8, wordt toegewezen, overeenkomstig de percentages vastgesteld in uitvoering van artikel 66, §2, 3º, van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, aan het globaal RSZ-beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2º, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en aan het fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen."
Amendement 39 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 29
De bedragen vermeld in artikel 66, §1, tweede lid en §2, 1º, van de wet van 2 januari 2001, houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen worden voor het begrotingsjaar 2001 eenmalig verhoogd met 1 750 miljoen Belgische frank.
Voor het begrotingsjaar 2001 kan het bedrag bedoeld in artikel 66, §2, 1º, van dezelfde wet, aangepast overeenkomstig het eerste lid, eveneens aangewend worden ter financiering van politionele initiatieven bedoeld in artikel 1, §2quater, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.
Amendement 40 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 30
In artikel 84, §1, 8º, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, vervangen bij de wet van 19 december 1997, worden de woorden "in de punten 1, 2, 3 en 4" door de woorden "in de punten 1, 2 en 3" vervangen.
Amendement 41 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 31
In artikel 86ter van dezelfde wet, wordt een §4 ingevoegd, luidend als volgt:
"§4. Belgacom biedt op eigen kosten een speciaal telefoontarief ten gunste van de politieke dagbladen en weekbladen, van de algemeen informatieve dagbladen en weekbladen en van de in België gevestigde persagentschappen waarbij een meerderheid van de dagbladen die landelijk of in grote oplage in België worden verspreid, zich contractueel geabonneerd hebben."
Amendement 42 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 32
Artikel 105bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 oktober 1996 en bekrachtigd bij de wet van 19 december 1997, gewijzigd bij de wet van 19 december 1997, bij het koninklijk besluit van 6 november 1999 en bij de wet van 3 juli 2000, wordt aangevuld met de volgende leden:
"De operatoren van aan het publiek aangeboden mobiele telecommunicatiediensten en de natuurlijke personen of rechtspersonen waaraan ze in voorkomend geval de commercialisering van hun diensten hebben toevertrouwd stellen de faciliteit nummeroverdraagbaarheid ter beschikking van de eindgebruikers. Door die faciliteit kunnen de eindgebruikers van mobiele telecommunicatiediensten hun nummer behouden ongeacht de operator of de persoon die zij hebben gekozen voor de levering van deze diensten.
De Koning bepaalt, op advies van het Instituut, de basisregels voor de toepassing van de faciliteit, de methodologie voor vaststelling van de kosten en de verdeling van die kosten tussen de betrokken partijen.
De minister legt, op advies van de operatoren van aan het publiek aangeboden mobiele telecommunicatiediensten en van de natuurlijke personen of rechtspersonen waaraan ze in voorkomend geval de commercialisering van hun diensten hebben toevertrouwd en van het Instituut de toepassingsvoorwaarden van de faciliteit vast. Met oog op het voorgaande bezorgen die leveranciers een voorstel aan het Instituut op verzoek van dit laatste. Het Instituut berekent elk jaar de kosten en maakt deze bekend.
In afwachting van de in het elfde lid van dit artikel beschreven nummeroverdraagbaarheid, moeten alle operatoren van aan het publiek aangeboden mobiele telecommunicatiediensten en de natuurlijke personen of rechtspersonen waaraan ze in voorkomend geval de commercialisering van hun diensten hebben toevertrouwd vanaf 1 januari 2002 in een onderscheppingsmechanisme voorzien voor oproepen naar nummers van eindgebruikers die overgegaan zijn naar een andere leverancier van aan het publiek aangeboden mobiele telecommunicatiediensten. Dit mechanisme moet de oproeper volledig gratis en gedurende een minimale periode van drie maanden via een gestandaardiseerde boodschap informeren dat de opgeroepene van nummer is veranderd en dat de oproeper naar een 0800-nummer kan bellen om het nieuwe nummer van de opgeroepene te weten. Via het 0800-nummer van de betrokken operator of persoon verkrijgt de oproeper dan het nieuwe nummer van de eindgebruiker die hij wenst te bereiken door het ingeven van diens oude nummer.
De minister legt op voorstel van het instituut de nodige regelingen vast met betrekking tot dit onderscheppingsmechanisme."
Amendement 43 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 33
In dezelfde wet, wordt een artikel 128bis ingevoegd, luidende:
"Art. 128bis. - Artikel 105bis, elfde lid, treedt in werking de dag waarop het in het twaalfde lid bedoelde uitvoeringsbesluit in werking treedt."
Amendement 44 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 34
In bijlage B van bijlage 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, wordt punt 4. geschrapt.
Amendement 45 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 35
In de titel van bijlage 3 van dezelfde wet, worden de woorden "86ter, §2" vervangen door de woorden "86ter, §§2 en 4".
Amendement 46 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 36
In bijlage 3, artikel 1, zesde lid, van dezelfde wet, worden de woorden "86ter, §2" vervangen door de woorden "86ter, §§2 en 4".
Amendement 47 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 37
In bijlage 3 van dezelfde wet, wordt een artikel 4 toegevoegd, luidend als volgt:
"Art. 4. - Overeenkomstig artikel 86ter, §4, biedt de operator aan de politieke dagbladen en weekbladen, aan de algemeen informatieve dagbladen en weekbladen en aan de in België gevestigde persagentschappen waarbij een meerderheid van de dagbladen die landelijk of in grote oplage in België worden verspreid, zich contractueel geabonneerd hebben, een vermindering van 50% op het abonnementsgeld voor de spraaktelefoondienst en op de zonale en interzonale telefoongesprekskosten voor de aansluitingen geïnstalleerd op de zetel van de redactie en in de woning van beroepsjournalisten die aan hun dienst zijn gehecht en geen enkel ander beroep uitoefenen. Onder informatieweekblad dient te worden verstaan een weekblad dat op hetzelfde papier en in hetzelfde formaat is opgesteld als een dagblad, uitgezonderd de tijdschriften en geïllustreerde bladen.
De tariefvermindering mag niet meer bedragen dan de de minimis-steun in de zin van artikel 2 van verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun. De operator kent de vermindering pas toe wanneer hij de controle heeft uitgevoerd waarin artikel 3, lid 1, tweede alinea, van de voornoemde verordening voorziet. De onderneming die de vermindering geniet, zendt de gegevens die ze krachtens de eerste alinea van hetzelfde lid moet meedelen, toe aan de operator."
Amendement 48 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 38
De benoemingen van de de heren Callens Patric J.A., Jubary Roland A. en Lardin Claude C.J. G., die op 1 februari 1994 bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie tot technisch directeur werden benoemd, worden geldig verklaard.
Amendement 49 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 39
In de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus wordt een artikel 248quater ingevoegd, luidende:
"Art. 248quater. - §1. De onroerende goederen, eigendom van de Belgische Staat en beheerd door de Regie der Gebouwen (administratieve en logistieke gebouwen en hun terreinen), die noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de federale ambtenaren die, in uitvoering van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, naar de lokale politie worden overgeheveld, worden geheel of gedeeltelijk overgedragen aan de gemeenten of meergemeentepolitiezones waarin de betreffende onroerende goederen zijn gelegen. De gemeenten of de meergemeentepolitiezones treden in de rechten, plichten en lasten van de Regie der Gebouwen betreffende de overgedragen onroerende goederen.
De voorwaarden en de modaliteiten van de overdracht en de correctiemechanismen met het oog op een gelijke behandeling van de gemeenten en de meergemeentepolitiezones worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Deze correctiemechanismen zullen in hoofdzaak rekening houden met de oppervlakte, de ouderdom en de staat van elk gebouw.
De lijst van de over te dragen onroerende goederen wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit en bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad. Deze bekendmaking maakt de overdracht tegenstelbaar aan derden zonder enige andere formaliteit.
§2. De gemeenten en de meergemeentepolitiezones treden in de rechten, plichten en lasten van de Regie der Gebouwen die voortvloeien uit de huurovereenkomsten die de Regie heeft afgesloten in de mate dat ze gebouwen of gebouwengedeelten (administratieve en logistieke gebouwen) betreffen die federale ambtenaren huisvesten die, in uitvoering van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, aan de lokale politie worden overgedragen.
De lijst van deze gebouwen of gebouwengedeelten wordt vastgelegd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De Regie der Gebouwen wordt ertoe gemachtigd om met de eigenaars de gehele of gedeeltelijke overdracht van de huurovereenkomst te onderhandelen.
De ten laste neming van de inhuringen gebeurt overeenkomstig de principes bepaald in het koninklijk besluit vermeld in paragraaf 1, tweede lid."
Amendement 50 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Amendement 50 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 40
In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993 en 22 februari 1998 worden volgende wijzigingen aangebracht in de rubriek "31-Landbouw":
1º in subrubriek "31-1 Fonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke productie": onder de vermelding "Aard van de toegestane uitgaven" wordt volgend lid toegevoegd: "Personeels- en werkingskosten";
2º in subrubriek "31-2 Fonds voor de grondstoffen": onder de vermelding "Aard van de toegestane uitgaven" wordt volgend lid toegevoegd: "Personeels- en werkingskosten";
3º in subrubriek "31-3 Landbouwfonds": onder de vermelding "Aard van de toegewezen ontvangsten, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
- de woorden "de artikelen 2 en 3 van verordening (EEG) nr. 729/70" worden vervangen door de woorden "artikel 1, lid 2, van verordening (EG) nr. 1258/1999";
- de woorden "verordening (EEG) nr. 1723/72" worden vervangen door de woorden "artikel 7 van verordening (EG) nr. 1258/1999";
- de woorden "artikel 8 van verordening (EEG) nr. 729/70" worden vervangen door de woorden "artikel 8 van verordening (EG) nr. 1258/1999";
- de volgende ontvangsten worden toegevoegd:
Bijstand van de EU voor de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende controleregeling overeenkomstig Ver. 2847/93";
Wederbelegde middelen van de sociale solidariteitsbijdragen, bedoeld in het koninklijk besluit nr. 12 van 26 februari 1982 en het koninklijk besluit nr. 186 van 30 december 1982, tot het bedrag van de nodige variabele kredieten ingeschreven op de basisallocatie 31.52.20.21.04 en vanaf het begrotingsjaar 2002, tot het bedrag van de nationale vut-supplementen ten laste van het ministerie van Middenstand en Landbouw toegekend na 65 jaar aan de begunstigden van de wet van 23 december 1994;
onder de vermelding "Aard van de toegestane uitgaven", worden de volgende wijzigingen aangebracht:
- de woorden "verordening (EEG) nr. 729/70" worden vervangen door de woorden "verordening (EG) nr. 1258/1999";
- de volgende uitgaven worden toegevoegd:
Bezoldigingen en allerhande toelagen voor ander dan statutair personeel van het Bestuur voor het Landbouwproductiebeheer (DG 3) belast met het uitvoeren van de opdrachten van de EOGFL-Garantiebetaalorganen en van de cel voor monitoring en evaluatie van het federale programma voor plattelandsontwikkeling;
Rente-uitgaven van de prefinanciering door het Sociaal Statuut der zelfstandigen van de vervroegde pensioenen genoten door de begunstigden van de wet van 23 december 1994 en vanaf het begrotingsjaar 2002, de nationale vut-supplementen ten laste van het ministerie van Middenstand en Landbouw toegekend na 65 jaar aan de begunstigden van de wet van 23 december 1994;
Programma's voor nationale inkomenssteun in de landbouw in toepassing van de Ver. (EEG) nrs 805/68, 1527/95 en 2443/96 en van de beslissing van de Ministerraad van 10 november 1995 tengevolge van de monetaire fluctuaties;
Nationale Uitgaven voor het controlesysteem van het gemeenschappelijk visserijbeleid in uitvoering van Ver. (EG) nr. 2847/93;
Nationale Uitgaven van de federale maatregelen met betrekking tot het sectorplan visserijstructuren (Ver. (EEG) nr. 3699/93);
Nationale Uitgaven van het federale plan voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van Ver. (EG) nr. 1257/1999;
De uitgaven ten laste van het EOGFL-Garantie van de erkende federale EOGFL-Garantiebetaalorganen die door de Europese Commissie geweigerd worden in het kader van de goedkeuring van de EOGFL-Garantierekeningen overeenkomstig de verordening (EG) nr. 1258/1999;
4º in subrubriek "31-4 Fonds voor de productie en de bescherming van Planten en Plantaardige producten": onder de vermelding "Aard van de toegestane uitgaven" wordt volgend lid toegevoegd: "Personeels- en werkingskosten";
Amendement 51 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 41
§1. Er wordt een fonds voor wedergebruik van de ontvangsten voortvloeiend uit de vervreemding van overtollig geworden materieel, waren of munitie die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium en een Fonds voor wedergebruik van de ontvangsten voortvloeiend uit de vervreemding van onroerende goederen die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium opgericht, dat begrotingsfondsen vormen in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
§2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt de rubriek 16- Landsverdediging, aangevuld als volgt:
"Benaming van het organiek begrotingsfonds:
16-2. Fonds voor wedergebruik van de ontvangsten voortvloeiend uit de vervreemding van overtollig geworden materieel, waren en munitie die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium.
Aard van de toegewezen ontvangsten
Opbrengst van de vervreemding van overtollig geworden materieel, waren of munities die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium.
Aard van de toegestane uitgaven
Investeringsuitgaven en de met de vervreemdingsverrichtingen verbonden uitgaven.
Benaming van het organiek begrotingsfonds:
16-3. Fonds voor wedergebruik van de ontvangsten voortvloeiend uit de vervreemding van onroerende goederen die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium.
Aard van de toegewezen ontvangsten
Opbrengst van de vervreemding van onroerende goederen die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium.
Aard van de toegestane uitgaven
Investeringsuitgaven voor infrastructuurwerken en de met de vervreemdingsverrichtingen verbonden uitgaven."
§3. De ontvangsten voortvloeiend uit de vervreemding van onroerende goederen die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde onroerend patrimonium conform het artikel 150 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen worden op het daarvoor opgerichte begrotingsfonds gestort.
§4. In afwijking van artikel 143 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt de minister van Landsverdediging of de door hem gedelegeerde ordonnateur gemachtigd om, onder voorwaarde dat de wetgeving inzake overheidsopdrachten wordt nageleefd, overtollig geworden materieel, waren en munitie die deel uitmaken van het aan het beheer van de minister van Landsverdediging toevertrouwde patrimonium te vervreemden.
Deze vervreemding zal de volgende juridische vormen kunnen aannemen:
- de verkoopscontracten;
- de overeenkomsten met betrekking tot dienstverlening uit te voeren door derden als compensatie van de totale of gedeeltelijke overdracht aan deze laatsten van producten en onderdelen voortvloeiend uit deze prestaties;
- de overeenkomsten tot wederzijdse overdracht en ruil met andere departementen, Belgische of vreemde firma's en derde landen;
- het kosteloos afstaan aan derde landen en humanitaire instellingen.
Het gebeurlijk saldo van de verrichtingen vermeld in de overeenkomsten tot regeling van deze vervreemdingen zal worden aangerekend ofwel op de begroting van Landsverdediging ofwel op het daarvoor opgerichte begrotingsfonds.
Amendement 52 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 42
De minister van Landsverdediging is er toe gemachtigd, voor wat betreft het personeel dat zich in het buitenland bevindt voor een periode van tenminste twee weken, in het kader van hulpverlening en operationele inzet of van oefeningen, gedeeltelijk de kosten voor communicatie voor privé doeleinden en de totaliteit van de kosten voor postzendingen voor privé doeleinden ten laste te nemen van de begroting.
De minister van Landsverdediging is gelast met de uitvoeringsmodaliteiten van deze tenlasteneming in functie van de eigenheid van de omstandigheden van elke operatie.
Amendement 53 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 43
De minister van Landsverdediging is er toe gemachtigd de militaire en burgerlijke personeelsleden te verzekeren, door een verzekeringscontract, voor risico's van overlijden en blijvende invaliditeit die zij lopen wanneer zij hun functie in het buitenland uitvoeren, in het kader van operationele inzet van de Krijgsmacht of van hulpverlening. De verzekeringspremie wordt volledig ten laste genomen van de begroting van Landsverdediging.
Amendement 54 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 44
De minister van Landsverdediging is er toe gemachtigd de hospitalisatie van de burgerlijke en militaire personeelsleden en hun gezinsleden te dekken door een hospitalisatieverzekering, conform de regeling van toepassing voor de ambtenaren van de federale departementen.
Amendement 55 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 45
In het kader van de internationale samenwerking is de minister van Landsverdediging er toe gemachtigd, voor wat betreft de buitenlandse stagiairs, de kosten voor voeding, logement en dagelijkse kleine uitgaven, of de financiële tegenwaarde ervan ter beschikking gesteld van de stagiairs, ten laste te nemen van de begroting. De minister van Landsverdediging is gelast met de uitvoeringsmodaliteiten terzake in functie van de specificiteiten van de stage.
Amendement 56 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 46
Artikel 12, §1, van de wet van 8 juni 1976 tot oprichting van het Nationaal Geografisch Instituut, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 234 van 22 december 1983, wordt vervangen als volgt:
"§1. De financiële middelen van het Instituut worden geleverd met name door:
1. een jaarlijkse subsidie die door de regering wordt vastgelegd en die op de begroting van het ministerie van Landsverdediging wordt uitgetrokken;
2. leningen die het onder staatswaarborg mag uitgeven;
3. het product van alle verwezenlijkte verrichtingen;
4. giften en legaten;
5. de huurgelden en verschuldigde sommen die het ontvangt;
6. de opbrengsten van zijn vermogen."
Amendement 57 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 47
§1. De diensten van het ministerie van Landsverdediging, belast met HORECA-activiteiten, vormen een Staatsdienst met afzonderlijk beheer zoals bepaald in artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
§2. In het ministerie van Landsverdediging mogen bijzondere diensten opgericht worden, volgens regels door de Koning bepaald, met als doel het uitvoeren van activiteiten met een sociaal, cultureel, opvoedend of sportief karakter of wat de publieke relaties betreft.
Amendement 58 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 48
Onverminderd de kosteloze gezondheidszorg waarvan de invalide militair van oorlogstijd of gelijkgesteld geniet ten laste van het Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers (NIOOO) en onverminderd de vergoedingen bedoeld in de wet van 3 juli 1967 houdende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidsector, is de minister van Landsverdediging ertoe gemachtigd de middelen van de Medische Dienst van de Krijgsmacht aan te wenden, ten kosteloze titel, ten voordele van alle personeelsleden van het departement van Landsverdediging en ten voordele van de gezinsleden van de personeelsleden van het departement van Landsverdediging die hun administratieve standplaats in het buitenland hebben, wanneer ze door de medische dienst van de Krijgsmacht of op het initiatief van deze verzorgd worden.
De voorwaarden en de nadere regels inzake de kostenloosheid van de gezondheidszorg, worden door middel van een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaald.
Amendement 59 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 49
In artikel 3, §4, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, toegevoegd bij de wet van 12 augustus 2000, worden tussen de woorden "in het kader van een internationale samenwerking" en de woorden "die voor het merendeel" de woorden "van welke aard ze ook is" ingevoegd.
Amendement 60 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 50
Artikel 6, tweede lid, van dezelfde wet, toegevoegd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt opgeheven.
Amendement 61 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 51
Binnen de federale overheidsdienst "Kanselarij en Algemene Diensten" wordt voor de uitbating van het Internationaal Perscentrum een staatsdienst met afzonderlijk beheer, zoals bepaald in artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, opgericht.
De nadere bepalingen worden vastgesteld door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Amendement 62 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 52
De Koning kan, in het kader van de oprichting van de federale overheidsdiensten, bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad maatregelen nemen om:
1º de terminologie van de wettelijke bepalingen aan te passen;
2º de activiteiten en de organisatie te wijzigen en de overdracht van goederen en middelen met inbegrip van het personeel te regelen van of naar de instellingen van openbaar nut.
Deze delegatie geldt tot en met 31 december 2002.
Amendement 63 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 53
Een fonds voor de "Levering van kledij en uitrusting tegen betaling aan het personeel van de politiediensten" wordt opgericht. Het vormt een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
In de tabel, gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt daartoe "Deel 17 - Rijkswacht" aangevuld met de volgende bepalingen:
Benaming van het organiek begrotingsfonds:
17-2. Fonds voor de levering van kledij en uitrusting tegen betaling aan het personeel van de politiediensten
Aard van de toegewezen ontvangsten:
Opbrengst van de betalingen uitgevoerd door:
- de leden van de federale en de lokale politie voor de leveringen die de hen toegekende basisdotatie overschrijden;
- de meergemeentepolitiezones of de gemeenten voor de leveringen aan de leden van de lokale politie binnen de toegekende basisdotatie.
Aard van de toegestane uitgaven:
De uitgaven voor de aankopen die noodzakelijk zijn om de ingevolge deze leveringen aangesproken voorraden aan kledij en uitrusting terug aan te vullen.
Amendement 64 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 54
De minister van Binnenlandse Zaken wordt gemachtigd om de betalingen in ontvangst te nemen en te affecteren die de meergemeentepolitiezones of de gemeenten verrichten voor de van de federale politie op hun aanvraag ontvangen administratieve en logistieke steun.
Deze betalingen zullen daartoe gestort worden op de Rijksmiddelenbegroting met bestemming het organiek begrotingsfonds 17-1. "Fonds voor prestaties tegen betaling".
Amendement 65 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 55
In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993 en bij de wet van 12 augustus 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht aan de rubriek 33 - Verkeer en Infrastructuur:
1º wordt de benaming van het organiek begrotingsfonds: 33-3. Fonds voor de Verbetering van de Controle- en Inspectiemiddelen van de Luchtvaart (FVCIML), vervangen door "Fonds voor de Financiering en de Verbetering van de Controle-, Inspectie- en Onderzoeksmiddelen en van de Preventieprogramma's van de Luchtvaart".
2º De rubriek "Aard van de toegewezen inkomsten" wordt aangevuld als volgt:
Inkomsten voortspruitend uit de toepassing van artikel 14 van het koninklijk besluit van 14 februari 2001 tot vaststelling van de vergoedingen waaraan het gebruik van openbare diensten betreffende de luchtvaart is onderworpen.
3º De rubriek "Aard van de toegelaten uitgaven" wordt aangevuld als volgt:
Kosten met betrekking tot onderzoeken uitgevoerd in geval van vliegongeval of -incident en teneinde preventieprogramma's met betrekking tot de luchtvaartveiligheid te bevorderen.
Amendement 66 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 56
§1. Er wordt een fonds opgericht voor de inrichting van het Gewestelijk Expres Net - GEN - in en rond Brussel, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
§2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993, wordt de rubriek 33 - Verkeer en Infrastructuur, aangevuld als volgt:
"Benaming van het organiek begrotingsfonds:
33-5. Fonds voor de inrichting van het Gewestelijk Expres Net in en rond Brussel (GEN Fonds).
Aard van de toegestane uitgaven:
Het fonds dient in de eerste plaats voor de investeringsuitgaven in spoorweginfrastructuur, die noodzakelijk zijn voor de behoeften van het Gewestelijk Expres Net in en rond Brussel.
Voor zover deze uitgaven ten laste zijn van de federale Staat, kan het fonds bijkomend ook uitgaven ten laste nemen voor studies inherent aan de inplanting van het GEN en voor uitgaven voor de structuur opgericht binnen de administratie om een werkelijk en optimaal gebruik van de aan het fonds toegekende middelen te waarborgen, met name in functie van de vorderingen van de werken.
Aard van de toegewezen ontvangsten:
Financiële middelen gestort door de Federale Participatie Maatschappij en andere ontvangsten die door de wet aan het fonds kunnen worden toegewezen.
Amendement 67 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Subamendement 68 van de heren Caluwé en Vandenberghe op amendement 67 (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 57
In artikel 16, §3bis, eerste lid, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, bij het koninklijk besluit van 5 juli 1998 en bij de wet van 25 januari 1999, vervallen de woorden "indien op dat ogenblik de beslissing tot terugvordering aan betrokkene nog niet werd betekend".
Amendement 69 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 58
In artikel 28 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 30 december 1992 en 12 augustus 2000, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgend lid ingevoegd:
"Wat de verjaring van de terugvordering van de in het tweede lid bedoelde tegemoetkomingen betreft die ten onrechte werden betaald, is artikel 16 van deze wet van toepassing."
Amendement 70 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 59
Voor het beheer van de sportinfrastructuur van het opvangcentrum voor asielzoekers te Westende wordt een staatsdienst met afzonderlijk beheer, zoals bepaald in artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, opgericht.
De Koning bepaalt de benaming van deze Staatsdienst en de bedragen van de retributies verbonden aan het gebruik van de infrastructuur.
Amendement 71 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 60
Er wordt, bij de minister die de opvang van asielzoekers onder zijn bevoegdheid heeft, onder de benaming `Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers', hierna Agentschap genoemd, een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht, ingedeeld in categorie A als bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
Amendement 2 van de heer Dallemagne (Stuk 2-800/2)
Dit artikel doen vervallen.
Amendement 72 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 61
In artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, wordt de categorie A aangevuld met de woorden: "Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers", in te voegen in de alfabetische rangorde.
Amendement 3 van de heer Dallemagne (Stuk 2-800/2)
Dit artikel doen vervallen.
Amendement 73 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 62
§1. Het Agentschap heeft tot doel de organisatie en het beheer te verzekeren van de verschillende modaliteiten inzake onthaal en opvang van asielzoekers, alsook de coördinatie van de vrijwillige terugkeer en conventies met derden voor met opvang van asielzoekers gelieerde dienstverlening.
§2. Het Agentschap wordt eveneens belast met de controle op en de bewaking van de kwaliteit van de opvang in alle onthaalmodi.
§3. Het Agentschap staat onder toezicht van de minister, en staat op last van de minister in voor de beleidsvoorbereiding, -conceptie en -uitvoering.
Amendement 4 van de heer Dallemagne (Stuk 2-800/2)
Dit artikel doen vervallen.
Amendement 74 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 63
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de structuur, de organisatie en de werking van het Agentschap.
Het Agentschap kan, voor al haar personeelsbehoeften voor de haar toegekende opdrachten, personeel bij arbeidsovereenkomst aanwerven.
Amendement 5 van de heer Dallemagne (Stuk 2-800/2)
Dit artikel doen vervallen.
Subsidiair amendement 6 van de heer Dallemagne op amendement 5 (Stuk 2-800/2)
Dit artikel doen vervallen.
Subsidiair amendement 7 van de heer Dallemagne op amendement 5 (Stuk 2-800/2)
Dit artikel doen vervallen.
Amendement 75 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 64
De personeelsleden, instellingen, diensten en organen, alsmede de roerende en onroerende goederen die kaderen in de in artikel 63 omschreven opdrachten van het Agentschap, alsmede de daarmee verbonden rechten en plichten, kunnen naar het Agentschap worden overgeheveld, onder de voorwaarden en op de wijze te bepalen door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Amendement 8 van de heer Dallemagne (Stuk 2-800/2)
Dit artikel doen vervallen.
Amendement 76 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 65
§1. Er wordt een Europees vluchtelingenfonds opgericht, dat een Begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
§2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt rubriek 26 - Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, aangevuld als volgt:
"Benaming van het fonds: 26-7 Europees Vluchtelingenfonds".
Aard van de toegewezen ontvangsten
Bedragen uitbetaald door de Europese Commissie die bestemd zijn om de inspanningen van de Lidstaten te bevorderen inzake de opvang van asielzoekers in procedure en ontheemden, de vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerden naar hun land van herkomst en de integratie van erkende vluchtelingen.
Aard van de toegestane uitgaven
De uitgaven voor de uitvoering van "projecten en initiatieven" in het kader van het Europees vluchtelingenfonds met betrekking tot de opvang van asielzoekers in procedure en ontheemden, de vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerden naar hun land van herkomst en de integratie van erkende vluchtelingen. Deze projecten worden medegefinancierd door de Europese Commissie.
Amendement 77 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 66
In artikel 150 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, worden het tweede en het derde lid opgeheven.
Amendement 78 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
Artikel 67
Deze wet treedt in werking op de datum waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van:
- de artikelen 5 en 6, die uitwerking hebben op 1 mei 2001;
- artikel 8, 2º, dat uitwerking heeft met ingang van de eerste dag van het trimester dat drie jaar voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van deze wet;
- artikel 10, dat in werking treedt op de datum bepaald door de Koning;
- de artikelen 13 en 14, die in werking treden op dezelfde datum als het koninklijk besluit tot oprichting van de federale overheidsdienst informatie- en communicatietechnologie en uiterlijk op de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt;
- artikel 29, dat uitwerking heeft op 1 januari 2001;
- artikel 41, dat in werking treedt op 1 januari 2002;
- artikel 47, dat in werking treedt op de datum bepaald door de Koning;
- artikel 52, dat in werking treedt op dezelfde datum als het koninklijk besluit waarmee de eerste federale overheidsdienst wordt opgericht en uiterlijk op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd;
- artikel 59, dat in werking treedt op de datum bepaald door de Koning;
- de artikelen 60, 61, 62, 63, tweede lid en 64, die in werking treden op dezelfde datum als het koninklijk besluit bedoeld in artikel 63, eerste lid;
- artikel 65, dat uitwerking heeft op 1 januari 2001.
Amendement 79 van de heer Vandenberghe (Stuk 2-800/9)
Dit artikel doen vervallen.
De volgende voorstellen werden ingediend:
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van de uitvoeringsmaatregelen inzake de sociale identiteitskaart (van de heren Francis Poty en Jean Cornil; Stuk 2-810/1).
Wetsvoorstel tot invoering van een basisdienstverlening door banken op grond waarvan elke burger het recht op een bankrekening gewaarborgd wordt (van de heer Francis Poty; Stuk 2-811/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, wat betreft de bevoegdheden van de districtsraden en de voorzitters van de districtsbureaus (van de heer Wim Verreycken; Stuk 2-812/1).
Wetsvoorstel tot wijziging, wat de verplichte keuring voor motorfietsen betreft, van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende het algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen (van de heer Didier Ramoudt; Stuk 2-813/1).
Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 43ter in het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, met betrekking tot de motorrijders in groep (van de heer Didier Ramoudt; Stuk 2-814/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, wat de burgerrechterlijke aansprakelijkheid van gemeenteambtenaren betreft (van de heer Johan Malcorps; Stuk 2-815/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 36 en 38 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, wat de vergoeding van slachtoffers van opzettelijke gewelddaden betreft (van de heer Jean-Pierre Malmendier; Stuk 2-816/1).
Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 134quinquies in de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot de politionele bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de strijd tegen netwerken van mensenhandel (van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen c.s.; Stuk 2-817/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met betrekking tot de sociale reïntegratie van prostituees (van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen c.s.; Stuk 2-818/1).
Wetsvoorstel betreffende de derdewereldbevek (van de heer Jan Steverlynck; Stuk 2-819/1).
Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 233bis in het Burgerlijk Wetboek en tot wijziging van artikel 1 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste een van de echtegenoten een vreemdeling is (van mevrouw Anne-Marie Lizin c.s.; Stuk 2-820/1).
Wetsvoorstel betreffende het sociaal statuut van de zeevisser (van de heren Didier Ramoudt en Michiel Maertens; Stuk 2-821/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van de regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen (van de heer Didier Ramoudt; Stuk 2-822/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (van de heer Josy Dubié c.s.; Stuk 2-823/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 14 augustus 1974 betreffende het statuut in België van de Noord-Atlantische Vergadering (van mevrouw Christine Cornet d'Elzius c.s.; Stuk 2-843/1).
Wetsvoorstel betreffende de markering en de registratie van lichte en kleine wapens, munitiën en explosieven. (van de heer Josy Dubié c.s.; Stuk 2-846/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 104 en 110 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot de aftrekbare bestedingen voor kinderopvang (van mevrouw Anne-Marie Lizin en mevrouw Marie Nagy; Stuk 2-847/1).
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 383bis van het Strafwetboek en tot invoering van een artikel 272bis in het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten. (van mevrouw Anne-Marie Lizin; Stuk 2-848/1).
-Deze voorstellen zullen worden vertaald, gedrukt en rondgedeeld.
-Er zal later over de inoverwegingneming worden beslist.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie inzake een minimumsalaris voor niet-Europese profvoetballers om een einde te maken aan de mensenhandel in de sport (van de heer Jean-Marie Dedecker c.s.; Stuk 2-806/1).
Voorstel van resolutie betreffende de invoering van een deontologische en ethische gedragscode voor de Belgische regering inzake het buitenlands beleid en de wapenhandel (van de heren Josy Dubié en Michiel Maertens; Stuk 2-807/1).
Voorstel van resolutie om de verenigingen die hulp verlenen aan de slachtoffers van mensenhandel een structurele financiering toe te kennen (Stuk 2-834/1).
Voorstel van resolutie over de huidige toestand in Algerije. (van mevrouw Marie Nagy c.s.; Stuk 2-844/1).
Voorstel van resolutie over de ruimte voor rokers in de treinen van de NMBS. (van de heer Francis Poty c.s.; Stuk 2-845/1).
-Deze voorstellen zullen worden vertaald, gedrukt en rondgedeeld.
-Er zal later over de inoverwegingneming worden beslist.
Voorstel tot herziening van het Reglement
Voorstel tot wijziging van de artikelen 23 en 27 van het Reglement van de Senaat (van de heer Hugo Vandenberghe c.s.; Stuk 2-829/1).
-Dit voorstel zal worden vertaald, gedrukt en rondgedeeld.
-Er zal later over de inoverwegingneming worden beslist.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 53 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten (van de heer René Thissen; Stuk 2-757/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot invoering van een basisdienstverlening door banken op grond waarvan elke burger het recht op een bankrekening gewaarborgd wordt (van de heer Francis Poty; Stuk 2-811/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
van de heer Paul Wille aan de minister van Financiën over "de gevolgen voor het vigerend BTW-regime voor huishoudelijk afvalbeheer bij invoering en uitbating van systemen voor gedifferentieerde tarificatie" (nr. 2-542)
van de heer Vincent Van Quickenborne aan de minister van Financiën over "de fiscale amnestie naar aanleiding van de euro-operatie" (nr. 2-543)
van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over "de toename van het gebruik van antidepressiva in België" (nr. 2-544)
van de heer Hugo Vandenberghe aan de eerste minister over "het verschuiven van bevoegdheden in de federale regering tijdens het Belgische voorzitterschap" (nr. 2-545)
van de heer Josy Dubié aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de toestand in Tsjetsjenië" (nr. 2-546)
van de heer Hugo Vandenberghe aan de eerste minister over "de protocollaire rangorde voor het Te Deum" (nr. 2-547)
van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Financiën over "het ontbreken van middelen om het plan tegen BTW-carrousels uit te voeren" (nr. 2-548)
van de heer Ludwig Caluwé aan de eerste minister over "de besluitvorming van de federale regering omtrent het investeringsplan voor de NMBS" (nr. 2-549)
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
De Senaat heeft bij boodschappen van 5 juli 2001 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:
Wetsontwerp tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Stuk 2-830/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsontwerp betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Stuk 2-831/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsontwerp houdende hervorming van de personenbelasting (Stuk 2-832/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Bij boodschap van 11 juli 2001 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de koninklijke bekrachtiging, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:
Wetsontwerp tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot vaststelling van de bijdrage in de werkings-, personeels- en oprichtingskosten van de kansspelcommissie verschuldigd door de houders van de vergunningen A, B, C en E (Stuk 2-837/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij boodschappen van 5 juli 2001 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsontwerp ter vergemakkelijking van de uitoefening van het beroep van advocaat en van de vestiging in België van advocaten die onderdaan zijn van een andere lidstaat van de Europese Unie (Stuk 2-836/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Artikel 78 van de Grondwet
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip en van een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid (Stuk 2-833/1).
-Het wetsontwerp werd ontvangen op 5 juli 2001; de uiterste datum voor evocatie is vrijdag 20 juli 2001.
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 53octies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (Stuk 2-835/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 5 juli 2001; de uiterste datum voor evocatie is vrijdag 20 juli 2001.
Artikel 80 van de Grondwet
Wetsontwerp tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers (Stuk 2-830/1).
-Het wetsontwerp werd ontvangen op 5 juli 2001; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 10 juli 2001.
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsontwerp betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Stuk 2-831/1).
-Het wetsontwerp werd ontvangen op 5 juli 2001; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 10 juli 2001.
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsontwerp houdende hervorming van de personenbelasting (Stuk 2-832/1).
-Het wetsontwerp werd ontvangen op 5 juli 2001; de uiterste datum voor evocatie is vrijdag 20 juli 2001.
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsontwerp tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot vaststelling van de bijdrage in de werkings-, personeels- en oprichtingskosten van de kansspelcommissie verschuldigd door de houders van de vergunningen A, B, C en E (Stuk 2-837/1).
-Het wetsontwerp werd ontvangen op 5 juli 2001; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 10 juli 2001.
De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:
Wetsontwerp houdende instemming met het herziene Europees Sociaal Handvest en met de Bijlage, gedaan te Straatsburg op 3 mei 1996 (Stuk 2-838/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsontwerp houdende instemming met het Zetelakkoord tussen het Koninkrijk België en het Internationaal Comité van het Rode Kruis, ondertekend te Brussel op 19 april 1999 (Stuk 2-839/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Bij brief van 10 juli 2001 heeft de eerste minister een afschrift overgezonden van het koninklijk besluit van dezelfde datum houdende ontslag van de heer Jacques Gabriëls, minister van Landbouw en Middenstand, en benoeming van mevrouw Anne-Marie Neyts-Uyttebroeck tot minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Zij wordt bovendien belast met Landbouw.
De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, wordt bovendien belast met Middenstand.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 3 juli 2001 heeft de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, overeenkomstig artikel 14 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie, aan de Senaat overgezonden, het verslag over de toepassing van voormelde wet voor het jaar 2000.
-Neergelegd ter Griffie.