3-132

3-132

Belgische Senaat

3-132

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 10 NOVEMBER 2005 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Onderzoek van geloofsbrieven

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de Russische waardepapieren van vóór 1917» (nr. 3-1059)

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de ondertekening door België van de Conventie van 16 mei 2005 van de Raad van Europa over de preventie van terrorisme» (nr. 3-1081)

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Buitenlandse Zaken over «het Belgische voorzitterschap van de OVSE in 2006» (nr. 3-1062)

Mondelinge vragen

Wetsontwerp houdende instemming met de Wijzigingen aan de Overeenkomst inzake de Internationale Organisatie voor Satellietcommunicatie «INTELSAT», aangenomen te Washington op 17 november 2000 (Stuk 3-1259)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling tussen het Koninkrijk België en Anguilla, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Anguilla op 17 november 2004 (Stuk 3-1330)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Turks en Caicos Eilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Grand Turk op 16 december 2004 (Stuk 3-1331)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en het Overzeese Gebied Montserrat van het Verenigd Koninkrijk, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Montserrat op 7 april 2005 (Stuk 3-1332)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Britse Maagdeneilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Tortola op 11 april 2005 (Stuk 3-1333)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Cayman-Eilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Grand Cayman op 12 april 2005 (Stuk 3-1334)

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
1º Protocol tot consolidatie van het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart «Eurocontrol» van 13 december 1960, zoals meermalen gewijzigd, gedaan te Brussel op 27 juni 1997;
2º Protocol tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart «Eurocontrol» van 13 december 1960, zoals meermalen gewijzigd, en door het Protocol van 27 juni 1997 geconsolideerd, en met de Slotakte, gedaan te Brussel op 8 oktober 2002 (Stuk 3-1339)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Benin, ondertekend te Cotonou op 25 april 2002 (Stuk 3-1350)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Niger, ondertekend te Brussel op 26 maart 2003 (Stuk 3-1351)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en Burkina Faso, ondertekend te Brussel op 14 januari 2003 (Stuk 3-1354)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Mozambique, ondertekend te Brussel op 11 mei 2001 (Stuk 3-1355)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake internationale samenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Senegal, ondertekend te Dakar op 19 oktober 2001 (Stuk 3-1356)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Ontwikkelingssamenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Algerijnse Democratische Volksrepubliek, ondertekend te Brussel op 10 december 2002 (Stuk 3-1357)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko, ondertekend te Brussel op 26 juni 2002 (Stuk 3-1358)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie ten voordele van de Palestijnse Autoriteit, ondertekend te Ramallah op 12 november 2001 (Stuk 3-1359)

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Mali, ondertekend te Bamako op 28 februari 2003 (Stuk 3-1360)

Benoeming van een lid van de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Vast Comité I)

Stemmingen

Benoeming van een lid van de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Vast Comité I)

Regeling van de werkzaamheden

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van mevrouw Stéphanie Anseeuw aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de Belgische cijfers inzake eerwraak en het politionele optreden ter zake» (nr. 3-1073)

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de eer- en bloedwraak» (nr. 3-1077)

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de geplande groeimarge van ontwikkelingssamenwerking binnen de begroting van 2006» (nr. 3-1041)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de grote hoeveelheid aan drugsgeld in omloop in België» (nr. 3-1111)

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Jansegers aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de stand van zaken inzake de eentalige politiemensen in de Brusselse politiekorpsen» (nr. 3-1076)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het gerechtelijk onderzoek naar de Groupe islamique combattant marocain» (nr. 3-1112)

Mondelinge vragen

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van de heer Pierre Chevalier aan de minister van Landsverdediging over «de militaire oefeningen in het natuurgebied Ryckevelde» (nr. 3-1014)

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de minister van Landsverdediging over «het militaire kamp te Elsenborn en het grensoverschrijdende mobiliteitsplan voor de Eifel» (nr. 3-1094)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de dienstenrichtlijn voor de beoefenaars van de vrije beroepen» (nr. 3-1074)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de bijdrageplicht van politieraden ter uitvoering van de wet betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen» (nr. 3-1083)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de aanwezigheid van wapens en drugs in psychiatrische inrichtingen» (nr. 3-1035)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het gevaar van slaaptekort bij artsen» (nr. 3-1036)

Vraag om uitleg van de heer Pierre Chevalier aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het onderzoek dat gestart werd bij het Federaal Kenniscentrum rond de chirurgische behandeling van obesitas» (nr. 3-1044)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «een wettelijke regeling inzake lasertherapie» (nr. 3-1051)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de toekomst van de palliatieve dagcentra» (nr. 3-1053)

Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de ziekenfondswet» (nr. 3-1072)

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de erkenningsvoorwaarden van navelstrengbloedbanken» (nr. 3-1078)

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Mobiliteit over «het permanent laten branden van de dimlichten» (nr. 3-1080)

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen over «de milieu-inspanningen van België vergeleken bij die van de andere OESO-landen» (nr. 3-1096)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Onderzoek van geloofsbrieven

De voorzitter. - Bij de Senaat is het dossier aanhangig van de heer Josy Dubié, aangewezen als senator door de ECOLO-fractie van het Parlement van de Franse Gemeenschap, ter vervanging van de heer Marcel Cheron, die ontslag heeft genomen.

Het Bureau is zopas bijeengekomen om de geloofsbrieven van de heer Dubié te onderzoeken.

Ik stel U voor onmiddellijk het verslag van het Bureau te horen. (Instemming)

Verslag van het Bureau over het onderzoek van de geloofsbrieven van de heer Josy Dubié, aangewezen als gemeenschapssenator, ter vervanging van de heer Marcel Cheron, die ontslag heeft genomen

De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Het Bureau heeft kennis genomen van de aanwijzing die op 8 november jl. werd gedaan door de ECOLO-fractie van het Parlement van de Franse Gemeenschap, met toepassing van artikel 211, §7, van het Kieswetboek, ten einde te voorzien in de vervanging van de heer Marcel Cheron, die ontslag genomen heeft.

Het Bureau heeft vastgesteld dat de lijst die aan de griffier van de Senaat werd betekend, ondertekend is door de meerderheid van de leden van de betrokken fractie.

Wat het eigenlijke onderzoek van de geloofsbrieven betreft, acht het Bureau deze procedure overbodig omdat dit onderzoek reeds door de bevoegde Assemblee is verricht.

Bijgevolg heeft het Bureau de eer U voor te stellen de heer Josy Dubié als lid van de Senaat toe te laten.

-De besluiten van dit verslag worden eenparig aangenomen.

De voorzitter. - Ik verzoek de heer Josy Dubié de grondwettelijke eed af te leggen.

-De heer Dubié legt de grondwettelijke eed af.

De voorzitter. - Ik geef de heer Josy Dubié akte van zijn eedaflegging en verklaar hem aangesteld in zijn functie van senator. (Algemeen applaus)

Ik heet de heer Dubié persoonlijk van harte welkom. Hij is vroeger nog senator geweest en we hebben goede herinneringen aan die periode.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Marie-José Laloy aan de minister van Buitenlandse Zaken over «een eventueel verzoek van de Amerikaanse regering inzake de niet-uitlevering van Amerikaanse burgers aan het Internationaal Strafhof» (nr. 3-838)

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Het Internationaal Strafhof werd opgericht op 17 juli 1998 met de goedkeuring van het statuut van Rome op een diplomatieke conferentie. Het statuut werd van kracht op 1 juli 2002.

Aangezien geen enkele immuniteit kan worden ingeroepen, zal dat Hof ook natuurlijke personen kunnen berechten en alleen misdrijven die na 1 juli 2002 werden begaan, vallen onder zijn bevoegdheid.

De Verenigde Staten zijn tegen dat hof gekant. Zij hebben het statuut van Rome niet geratificeerd en hebben de Veiligheidsraad er in 2002 toe weten over te halen resolutie 1422 goed te keuren. Die resolutie werd in 2003 door resolutie 1487 geactualiseerd en bepaalt dat het hof een jaar lang van vervolging zal afzien tegen gewezen of actieve verantwoordelijken of personeelsleden van een Staat die al dan niet partij is bij dat statuut, voor acties waartoe beslist werd door of die plaatsvonden met instemming van de Veiligheidsraad. Het is de bedoeling om te beletten dat Amerikanen door het Internationaal Strafhof berecht worden. Ik plaats die gebeurtenissen opnieuw in hun context: de oorlog in Afghanistan woedde volop en de oorlog in Irak kwam eraan.

De Verenigde Staten voeren momenteel een campagne om Staten ertoe te bewegen een verbintenis te ondertekenen dat ze nooit Amerikaanse burgers voor het Internationale Strafhof zullen brengen.

Heeft de Amerikaanse regering een dergelijk verzoek tot de Belgische regering gericht? Zo ja, wat heeft de regering daarover beslist?

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - België is net als andere lidstaten van de Europese Unie in 2002 door de Amerikaanse regering benaderd om een akkoord te sluiten om geen Amerikaanse burgers aan het Internationaal Strafhof over te dragen.

De door de Verenigde Staten voorgestelde akkoorden waren strijdig met de verplichtingen van de Staten die partij zijn bij het statuut van het Internationaal Strafhof dat te Rome werd ondertekend. Als reactie op de Amerikaanse initiatieven hebben de lidstaten van de Europese Unie richtsnoeren opgesteld ter vrijwaring van de integriteit van het statuut van Rome van het Internationaal Strafhof. Die richtsnoeren werden ook opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt van 16 juni 2003 en in het actieplan van de Europese Unie ter bevordering van het universele karakter en de integriteit van het statuut van Rome van het Internationaal Strafhof.

Krachtens dat actieplan neemt het voorzitterschap van de Europese Unie geregeld initiatieven om de regeringen van derde landen ertoe aan te zetten het statuut van Rome te ondertekenen of te ratificeren. Via andere initiatieven geeft de Europese Unie uiting aan haar ongerustheid over akkoorden waarin bepaalde Staten zich ten aanzien van de Verenigde Staten verbinden om nooit Amerikaanse burgers over te dragen. Die akkoorden zouden inbreuk kunnen maken op de integriteit van het statuut van Rome.

België neemt samen men zijn partners van de Europese Unie actief deel aan dat actieplan.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik dank de minister voor zijn geruststellende antwoord.

Mondelinge vraag van mevrouw Christel Geerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de betaling van voorschotten door de Dienst voor Alimentatievorderingen» (nr. 3-848)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën.

Mevrouw Christel Geerts (SP.A-SPIRIT). - Vanaf oktober 2005 betaalt de Dienst voor Alimentatievorderingen (DAVO) voorschotten op onderhoudsgeld voor kinderen. Dat is ontegensprekelijk een belangrijke stap vooruit in de uitbouw van een volwaardige dienst voor alimentatievorderingen.

Bij zijn start in oktober is de Dienst voor Alimentatievorderingen er evenwel niet in geslaagd aan alle rechthebbenden een voorschot op het onderhoudsgeld uit te betalen. Daardoor kloppen onderhoudsgerechtigden opnieuw aan bij de OCMW's om daar een voorschot op een voorschot te krijgen! Die toestand is onaanvaardbaar. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vroeg aan de DAVO ondertussen duidelijke garanties én een procedure voor die OCMW's die hun ex-klanten willen helpen met een voorschot op het DAVO-voorschot. Dat geld moet immers zo vlot en zo snel mogelijk aan de OCMW's worden teruggestort.

Aan hoeveel onderhoudsgerechtigden werd door DAVO in oktober een voorschot uitbetaald?

Hoeveel onderhoudsgerechtigden ontvingen geen voorschot hoewel ze daar recht op hadden?

Welke stappen worden gedaan om de wantoestand te verhelpen? Hoe zal de achterstand van oktober worden weggewerkt? Hoe zullen de OCMW's de door hen uitgekeerde voorschotten kunnen recupereren?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De DAVO heeft in oktober 671.296,55 euro als voorschot op onderhoudsgeld voor de maand oktober betaald aan ongeveer 6.300 onderhoudsgerechtigde kinderen. 401.206,65 euro werd overgeschreven op een bankrekeningnummer en 270.089,90 euro werd betaald door middel van een cheque. Ongeveer 2.004 onderhoudsgerechtigden hebben in oktober nog geen voorschot ontvangen hoewel ze voldoen aan de voorwaarden. De overgrote meerderheid van die 2.004 onderhoudsgerechtigden krijgen in november het voorschot van november uitbetaald. Het voorschot van oktober wordt later betaald. In de meeste gevallen zal die betaling samenvallen met de betaling van het voorschot van de maand november. De DAVO heeft op 8 oktober een betalingsopdracht gegeven, zodat in november 1.082.501,40 euro als voorschot op onderhoudsgeld voor de maand november wordt betaald aan 10.229 onderhoudsgerechtigde kinderen. Daarnaast wordt de situatie van 2.250 onderhoudsgerechtigden geregulariseerd. 410.264,40 euro zal worden betaald als voorschot voor de maand oktober. Die sommen zullen rond 20 november 2005 effectief zijn betaald. De DAVO heeft als normale betalingsdatum de vijftiende van de maand vooropgesteld. Dat is ongeveer 14 dagen na het afsluiten van de boekhouding. Veertien dagen is immers de normale termijn tussen de betalingsopdracht en de effectieve betaling.

Zowel de datum van de afsluiting van de boekhouding als de datum van de effectieve betaling kunnen variëren naargelang die data samenvallen met een weekend of met een feestdag. In de maanden oktober en november werd de vooropgestelde datum niet gehaald aangezien de boekhouding op een later tijdstip werd afgesloten. De laattijdig ontvangen dossiers konden niet worden verwerkt en er konden geen bijkomende correcties worden doorgevoerd.

Volgens de informatie van de minister van Financiën hebben sommige OCMW's inderdaad een voorschot op het voorschot op onderhoudsgeld uitbetaald. Dat is een noodoplossing die slechts voor een beperkte periode zal gelden. Wat betreft het bedrag en de modaliteiten volgen de OCMW's hun eigen regelgeving.

Om de gevolgen van die noodoplossing te beperken heeft de DAVO op 7 november een brief verstuurd naar alle OCMW's om hen ervan te verwittigen dat het grootste deel van de dossiers in november zal worden geregulariseerd. Om te vermijden dat onderhoudsgerechtigden een voorschot van zowel het OCMW als van de DAVO zouden ontvangen, wordt aan de OCMW's gevraagd om vanaf 9 november voorafgaandelijk aan de beslissing tot toekenning van een voorschot op een voorschot contact op te nemen met het plaatselijke DAVO-kantoor, dat de stand van het dossier zal meedelen.

Wat betreft de terugbetaling van de door het OCMW toegekende voorschotten op voorschotten vermeldt de brief dat een procedure wordt uitgewerkt zodat de DAVO het bedrag rechtstreeks aan het OCMW kan storten zonder tussenkomst van de onderhoudsgerechtigden. Het klopt dus niet dat de OCMW's die betalingen op zich moeten nemen of dat de DAVO niet akkoord is gegaan met de stortingen aan de verschillende OCMW's.

Mevrouw Christel Geerts (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor het uitvoerige antwoord. Er zijn wellicht een aantal administratieve oorzaken, maar de realiteit kan dramatisch zijn voor de kwetsbare groep die moet leven van voorschotten op alimentatiegeld. Ik hoop echt dat het om een kinderziekte gaat en dat er vanaf volgende maand een tweede en goede start wordt genomen.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de Russische waardepapieren van vóór 1917» (nr. 3-1059)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - In een perscommuniqué van 10 juni 2000 kondigde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken een regeling aan voor de schadeloosstelling van houders van Russische waardepapieren daterend van vóór 1917. Er zouden gesprekken gevoerd worden met de Russische autoriteiten met het oog op de eventuele wederinkoop van niet-terugbetaalde obligaties uitgegeven vóór 1917 en de eventuele vergoeding van in dezelfde periode onteigende goederen.

Alle Belgische onderdanen die in het bezit zijn van dergelijke Russische overheidsobligaties, van aandelen van toenmalige Russische vennootschappen en zij die menen rechten te kunnen doen gelden op een vergoeding voor onteigende woningen en investeringen, werden verzocht zich kenbaar te maken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Dienst investeringen - Internationale Financiële Aangelegenheden. Het doel van die oproep was een inventaris te maken op basis waarvan dan met de Russische autoriteiten zou kunnen worden onderhandeld. De voorlopige inventaris werd afgesloten op 30 september 2000.

Inmiddels hebben Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk dienaangaande met de Russische Federatie een akkoord bereikt.

In het antwoord op mijn vraag om uitleg van 13 maart 2003 antwoordde de bevoegde minister: `Op dit ogenblik trachten we met de Russen bilaterale onderhandelingen te programmeren omtrent de mogelijke vergoeding van de Russische waardepapieren uitgegeven vóór de revolutie van 1917. We pogen dergelijke onderhandelingsverbintenis te bekomen via herhaalde demarches en door aan te dringen dit punt op te nemen in het actieplan België-Rusland 2003-2004, dat op dit ogenblik in samenspraak met de Russische zijde wordt opgesteld.'

In mijn vraag om uitleg van 5 december 2003 bracht ik het dossier opnieuw ter sprake. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken antwoordde onder meer: `Op het ogenblik is het onmogelijk een datum voorop te stellen waarop dit dossier definitief zal geregeld zijn. De minister zal zich onverdroten blijven inspannen om zo vlug mogelijk een oplossing te vinden.'

Ik neem Europalia Rusland en de huidige aandacht voor Rusland te baat om aan te dringen op een spoedige regeling van het probleem van de vergoedingen.

Wat is de huidige stand van zaken in het dossier over de Russische waardepapieren?

Welke nieuwe stappen heeft de huidige minister van Buitenlandse Zaken in dit dossier gedaan?

Wanneer kan een definitieve regeling in verband met de Russische waardepapieren worden verwacht?

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - De eerste minister en ikzelf hebben het dossier een paar weken geleden opnieuw met president Poetin besproken tijdens zijn bezoek naar aanleiding van de opening van Europalia.

De president van de Russische Federatie heeft de vraag om onderhandelingen over een eventuele schadevergoeding aan te vatten, opnieuw afgewezen. Hij stelde dat Rusland zich wel als erfgenaam van de USSR, maar niet van het tsarenimperium beschouwt. De USSR heeft nooit verplichtingen aangegaan in verband met waardepapieren uitgegeven tijdens het tsaristische regime. De president wees er ook op dat het dossier van de andere landen handelde over buitenlandse leningen en niet over een aandeelhouderschap van buitenlandse particulieren. Rusland is duidelijk beducht voor precedenten.

De president wilde echter wel laten onderzoeken of er mogelijkheden bestaan om in dit dossier vooruitgang te boeken. Indien er elementen aanwezig zijn om onderhandelingen met België te beginnen, zou hij daartoe willen overgaan.

Mochten de bevoegde Russische instanties echter een negatief advies verlenen, dan moet volgens president Poetin de zaak als definitief gesloten worden beschouwd.

Ik heb de indruk dat de Russen bereid zijn om een regeling uit te werken, op voorwaarde dat geen precedent tegenover derde landen wordt gecreëerd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het antwoord van minister De Gucht heeft een juridische en een politieke connotatie.

Juridisch gezien is de argumentatie van de heer Poetin dat Rusland niet de erfgenaam van het tsarenrijk is, weinig overtuigend. Het zijn niet de regimes die de identiteit van een land bepalen. Bovendien heeft de USSR destijds onteigend zonder enige vergoeding toe te kennen. De opvolger van de USSR kan hierop dan ook worden aangesproken. De Sovjet-Unie heeft een daad gesteld die inging tegen de bepaling van internationaal publiek recht dat de staat die buitenlanders onteigent, een vergoeding moet betalen. Die bepaling bestond reeds in 1917. Ik ben er mij echter terdege van bewust dat de heer Poetin niet vatbaar is voor juridische nuances.

De Belgische regering moet nagaan wat op politiek vlak mogelijk is. Rusland heeft met Frankrijk en Duitsland akkoorden gesloten. Ik dring erop aan dat voor België een zelfde regeling wordt uitgewerkt.

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - De heer Vandenberghe en ik zouden het over het juridische aspect van dit dossier ongetwijfeld snel eens zijn. De vraag is echter hoe we op politiek vlak een opening kunnen creëren. President Poetin is bereid een regeling uit te werken als kan worden aangetoond dat het Belgische dossier elementen bevat die vergelijkbaar zijn met die in het Franse dossier. Dat wil de administratie de komende weken onderzoeken.

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de ondertekening door België van de Conventie van 16 mei 2005 van de Raad van Europa over de preventie van terrorisme» (nr. 3-1081)

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Op 16 mei 2005 ondertekenden twintig lidstaten van de Raad van Europa het Verdrag van de Raad van Europa tot bestrijding van het terrorisme. Van bij de eerste ontwerpteksten heeft een groot aantal mensenrechtenorganisaties gewezen op de gevaren van dat verdrag. In de eindversie werd geen rekening gehouden met die waarschuwingen, want op geen enkel ogenblik heeft men de organisaties die opkomen voor de eerbiediging van de individuele vrijheden, geraadpleegd.

Het Verdrag bevat nieuwe strafbare feiten, met name voor gedragingen die aan de terreurdaad voorafgaan - dat wil zeggen de rekrutering en de opleiding van terroristen, of het openlijk aanzetten tot terreurdaden -, en het bevat ook nieuwe procedures tussen de Staten om daders te vervolgen; de inhoud ervan blijkt dus a priori overwegend repressief.

Bovendien geeft het Verdrag geen juridische definitie van wat terrorisme is, maar verwijst het daarvoor naar de definitie in het kaderbesluit van de Europese Raad van juni 2002, een definitie die gebaseerd is op een `terroristisch oogmerk' dat in vage bewoordingen wordt beschreven. Die discussie over de definitie van het terrorisme verwijst naar de besprekingen die volgden op de verslagen van de secretaris-generaal bij de Verenigde Naties, en naar de besprekingen op de top van september 2005.

Ten slotte werden de mogelijkheden tot uitlevering uitgebreid en dit ten nadele van de rechten van de personen die worden uitgeleverd.

Tot op vandaag heeft België dat Verdrag niet ondertekend. Ik zou bijgevolg graag weten hoe de minister die tekst juridisch analyseert en politiek waardeert, meer bepaald wat betreft de reikwijdte van de Verdragsbepalingen inzake de vrijwaring van de individuele vrijheden. Ik zou ook graag weten of België voornemens is om in te stemmen met dat Verdrag. Tot slot: hoe helpt België het Handvest tegen het terrorisme opstellen bij de Verenigde Naties en welke precieze definitie van terrorisme verdedigt ons land hierbij?

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - De Belgische standpunten voor de onderhandelingen over het Verdrag van de Raad van Europa tot bestrijding van het terrorisme werden bepaald in gezamenlijk overleg met de Federale Overheidsdienst Justitie. Ik herinner terloops aan de recente resolutie 1624 van de VN-Veiligheidsraad die de VN-lidstaten uitnodigt om passende maatregelen te nemen tegen de uitlokking van terrorisme.

Dat Verdrag komt tegemoet aan een duidelijke en voor de hand liggende nood. Het is echter waar dat bepaalde termen niet altijd klaar gedefinieerd zijn en bijgevolg wel eens een inbreuk zouden kunnen zijn op de vrijheid van meningsuiting, zoals de heer Roelants du Vivier heeft aangegeven. Bij de onderhandelingen heeft België ervoor geijverd om in artikel 5 van het Verdrag op te nemen dat het terrorisme `willens en wetens' moet zijn uitgelokt. Anders zou zelfs waarschuwen voor een mogelijke aanslag tot strafvervolging kunnen leiden. Zoals u weet, werden wij op dat punt niet gevolgd. Voor ons land blijft het `willens en wetens' begaan van het misdrijf een sleutelelement in de definitie van terreurdaden, of het nu de definitie van de Europese Unie betreft of de definitie die werd opgenomen in het verslag van de secretaris-generaal van de VN bij het begin van dit jaar.

Omdat België zich ervan bewust is dat een multilateraal instrument absoluut nodig is om de strijd aan te binden tegen de uitlokking van terreur en tegen de rekrutering en de opleiding van terroristen, zal het dit Verdrag ondertekenen. Wij onderzoeken echter of we met betrekking tot de bewuste passages in het Verdrag geen uitleggende verklaringen kunnen laten goedkeuren. Tijdens de onderhandelingen in de algemene vergadering van de VN steunt België ten volle de inspanningen om een aanvaardbare consensus te bereiken en om het Algemeen Verdrag tegen Terrorisme af te werken. Sommige VN-lidstaten zijn nochtans van oordeel dat de strijd voor het recht op zelfbeschikking in al zijn vormen buiten het toepassingsgebied van het Ontwerp van VN-Verdrag zou moeten vallen. De jongste weken heeft België verschillende compromisvoorstellen besproken, maar zoals de meeste VN-lidstaten weigert België een formulering te aanvaarden die de draagwijdte van het Algemeen Verdrag tegen Terrorisme zou afzwakken.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Als België het Verdrag ondertekent, zal de regering zich denkelijk laten inspireren door de uitleggende verklaringen. Ik zou dus op de hoogte gehouden willen worden van de inhoud van die verklaringen.

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Buitenlandse Zaken over «het Belgische voorzitterschap van de OVSE in 2006» (nr. 3-1062)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Op de Ministerraad in Maastricht heeft België de opdracht gekregen het voorzitterschap van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa voor 2006 op zich te nemen. Dit voorzitterschap is van zeer groot belang, omdat het de politieke leiding heeft van de OVSE en uitvoering geeft aan de besluiten.

Al eerder heeft België getoond dat het een belangrijke rol opneemt binnen de OVSE. Zo was België in 2003 covoorzitter van de werkgroep bestrijding van de mensenhandel en heeft ons land in deze functie mee een actieplan tegen de mensenhandel uitgewerkt. Op 13 en 14 september 2004 organiseerde België in Brussel de OVSE-conferentie over verdraagzaamheid en de strijd tegen racisme, xenofobie en discriminatie.

Gelet op onze actieve rol binnen de OVSE op het vlak van mensenhandel en racismebestrijding lijken deze onderwerpen grote prioriteiten voor het voorzitterschap in 2006 te zijn.

Het OVSE-voorzitterschap gaat over bijna twee maanden van start. Wat heeft de Belgische regering reeds gerealiseerd om dat voorzitterschap voor te bereiden? Welke invulling zal het eraan geven? Wat zal België ondernemen om mensenhandel en racismebestrijding hoog op de agenda te plaatsen?

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Het voorzitterschap van de OVSE wordt waargenomen door de minister van Buitenlandse Zaken. Daarnaast heeft de regering de heer Pierre Chevalier aangeduid als bijzonder gezant voor het OVSE-voorzitterschap. Hij zal me vergezellen of vervangen bij bezoeken en bijeenkomsten waaraan de waarnemend voorzitter moet deelnemen.

Binnen de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken werd een cel OVSE-voorzitterschap opgericht. Die beschikt over zeventien personeelsleden: diplomaten, ambtenaren en contractuele personeelsleden. Daarenboven werd onze permanente vertegenwoordiging bij de OVSE versterkt.

In voorbereiding op ons voorzitterschap hebben de heer Chevalier en ikzelf de voorbije maanden zowel in Brussel als in het buitenland talrijke contacten op hoog niveau gehad met ministers en vertegenwoordigers van vele andere OVSE-landen, met de secretaris-generaal van de OVSE, met verantwoordelijken van andere OVSE-organen en -instellingen en met de bijzondere vertegenwoordigers van de OVSE. De contacten betroffen onder meer de problematiek van tolerantie en mensenhandel. Ook met andere internationale instellingen en organisaties, zoals de Europese Unie, de Verenigde Naties en de Raad van Europa, hebben we contacten gelegd.

Inhoudelijk werken we aan een nota voor de Belgische Ministerraad die de krachtlijnen van ons voorzitterschap uiteenzet. Naargelang van de besluiten en mogelijke opdrachten die de Ministerraad in Ljubljana op 5 en 6 december ons zal geven, zullen we onze beleidsnota verder finaliseren. Ik zal die nota eveneens voorstellen aan het Parlement. De bespreking ervan zou kunnen gebeuren in een gemeenschappelijke vergadering van Kamer en Senaat, onmiddellijk na de behandeling in de regering, zodat we over het programma uitvoerig van gedachten kunnen wisselen.

Daarnaast zullen we ook de dialoog met de civiele maatschappij en de NGO's aangaan. Aan de koepelorganisaties zal ik een subsidie verlenen voor een OVSE-conferentie in 2006.

Momenteel werken we aan de `aankleding' van ons voorzitterschap, onder meer met het ontwerpen van een logo en een specifieke webstek over het voorzitterschap. Er is ook al voorbereidend werk gestart voor de organisatie van de ministeriële slotbijeenkomst in december 2006 en van andere conferenties en seminaries die tijdens ons voorzitterschap zullen plaatsvinden.

In de beleidsnota zal uiteraard de invulling van het voorzitterschap uitvoerig worden beschreven, maar ik wil nu al enkele prioriteiten en accenten van ons voorzitterschap overlopen.

Ik zie drie grote invalshoeken. Ten eerste zullen we een actieve rol op ons moeten nemen in de institutionele hervorming van de OVSE en wellicht ook in de actualisering van het mandaat van de organisatie.

Ten tweede zullen we, in het kader van een beter evenwicht tussen de korven, onze aandacht richten op een versterking van de economische dimensie. We streven ernaar om het samenwerkingsmechanisme van het Stabiliteitspact van de Balkan in de OVSE ingang te doen vinden, vooral dan in de transportsector. De benoeming van onze landgenoot Bernard Snoy et d'Oppuers aan het hoofd van het economische onderdeel van de OVSE vormt daarbij een belangrijke troef.

Ten derde zal de strijd tegen de internationale criminaliteit en de bevordering van de `rule of law' een centraal thema van ons voorzitterschap zijn. De mensenhandel maakt daarvan uiteraard deel uit. Het is bovendien een thema dat ook de gewone burger interesseert. Vanzelfsprekend zullen we daarbij met andere departementen samenwerken, in de eerste plaats met Binnenlandse Zaken en Justitie.

Tot slot wil ons land als `Chairman-in-Office' constructief bijdragen aan de inspanningen van de internationale gemeenschap met betrekking tot Kosovo en de zogenaamde `frozen conflicts' in Moldavië, de Kaukasus, Zuid-Ossetië, Abchazië en natuurlijk Nagorno-Karabach.

Het klopt dat we in het verleden de strijd tegen mensenhandel en racisme altijd hoog in het vaandel hebben gevoerd. Mevrouw Thijs heeft daar terecht naar verwezen. We zullen dat blijven doen.

Racismebestrijding maakt deel uit van de tolerantiethematiek in de OVSE die kan worden omschreven als de bestrijding van alle vormen van racisme, xenofobie, antisemitisme en discriminatie. De OVSE beschikt daarvoor over instrumenten: het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten, beter bekend onder de Engelse afkorting ODIHR, drie persoonlijke vertegenwoordigers van het voorzitterschap, onder wie mevrouw Crickley als vertegenwoordiger voor de strijd tegen racisme, xenofobie en discriminatie, en specifieke conferenties over het thema. Het mandaat van de drie speciale vertegenwoordigers, die sinds een jaar actief zijn, loopt eind dit jaar af, maar ons voorzitterschap zal het verlengen.

De afgelopen jaren vond telkens een ministeriële tolerantieconferentie plaats. De laatste had plaats in Córdoba in juni 2005 en in september 2004 was er een in Brussel. In de OVSE wordt momenteel de vraag gesteld of de regelmaat van een jaarlijkse conferentie op ministerieel niveau moet worden behouden. Zou het niet beter zijn tussentijdse opvolgingsconferenties te houden op het niveau van de uitvoerende beleidsverantwoordelijken? Grote conferenties hebben hun zin en doel, maar kunnen dit doel niet waarmaken als de opvolging en uitvoering niet gewaarborgd is. Daarom wensen vele OVSE-partners tijd vrij te maken voor toetsing, opvolging en uitvoering. Wat dit voor ons voorzitterschap betekent - wordt het een ministeriële dan wel een andere tolerantieconferentie? - zal wellicht op de ministeriële bijeenkomst in Ljubljana van 5 en 6 december worden beslist. Als voorzitter moeten we beschikbaar zijn om de consensus onder de OVSE-leden uit te voeren en we zullen dat ook doen. Reële doelmatigheid van onze actie is hierbij van groter belang dan diplomatiek prestige.

Strijd tegen de mensenhandel is een prioriteit voor de OVSE en zal tijdens ons voorzitterschap een prioriteit blijven. De OVSE treedt op tegen de verschillende aspecten van mensenhandel, met aandacht voor slachtoffers én vervolging. Dit vindt zijn vertaling in activiteiten van zowel het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten, de strategische politie-eenheid SPMU in het Secretariaat-generaal van de OVSE, een bijzondere OVSE-cel voor bijstand in de strijd tegen de mensenhandel en de bijzondere vertegenwoordiger van het voorzitterschap, een functie die momenteel door mevrouw Konrad wordt uitgeoefend. België zal in 2006 voortbouwen op de belangrijke activiteit die de OVSE reeds ontplooit in de strijd tegen de mensenhandel, met specifieke aandacht voor kinderhandel, mensenhandel voor economische exploitatie en de aanpak van de opbrengsten van mensenhandel.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik dank de minister voor het omstandig antwoord. Het zou goed zijn dat ook het parlement hieraan de nodige aandacht besteedt.

Misschien zou de Senaat volgend jaar iets rond het OVSE-voorzitterschap kunnen organiseren. Er zijn daarvoor voldoende actuele thema's voorhanden, onder meer de internationale criminaliteit en de racismebestrijding.

De voorzitter. - Er hebben al twee vergaderingen plaatsgevonden over onze samenwerking rond dat voorzitterschap, waarvan één samen met de heer De Croo, en één met de OVSE-delegatie, waarvan ik voorzitter ben. Van 2 tot 7 juli is er een werkweek van de OVSE in het Europees Parlement. Tijdens die week zal een avondbijeenkomst worden georganiseerd in Laken. Op woensdagavond is er een bijeenkomst in Kamer en Senaat. Ik zelf ben verslaggever van de werkgroep mensenrechten. We kunnen bovendien een vergadering beleggen met de minister van Buitenlandse Zaken en met de heer De Croo. De leden van de OVSE-delegatie, de heer Chevalier en de geïnteresseerde leden van de commissies voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging kunnen daaraan deelnemen.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetaling van Herceptin» (nr. 3-837)

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Mijn vraag betreft de terugbetaling van Herceptin, een geneesmiddel dat zeer doeltreffend is in de behandeling van borstkanker.

Borstkanker blijft een zorgwekkend probleem voor de volksgezondheid, want in Europa krijgt om de twee minuten een vrouw te horen dat ze borstkanker heeft. In België worden jaarlijks 7.000 nieuwe gevallen gedetecteerd en ieder jaar overlijden meer dan 2.500 vrouwen aan de ziekte.

De klinische research heeft altijd al een essentiële rol gespeeld in de behandeling van borstkanker en leidde ertoe dat heel wat vrouwen gespaard bleven van bijzonder verminkende operaties. In de toekomst zal de duur van de radiotherapie misschien ook aanzienlijk kunnen worden ingekort.

Onlangs werd een uitgebreid gerandomiseerd onderzoek, HERA, uitgevoerd bij patiënten met een uitzaaiende borstkanker in een vroeg stadium, nadat ze al een heelkundige ingreep, chemotherapie en radiotherapie hadden ondergaan. Die recente klinische proeven hadden verbazingwekkende resultaten, dankzij Herceptin, een biologische therapie. Volgens professor Piccart, die de studie in Europa leidde, stelde men na een jaar vast dat het risico op recidive met 46% gedaald was en een jaar na het stopzetten van de behandeling vertoonde 86% van de vrouwen geen relaps, tegenover 77% bij de patiënten die een optimale behandeling zonder Herceptin hadden gekregen.

Gelet op de resultaten van die onverwachte wetenschappelijke vooruitgang, hebben Frankrijk en Nederland nu al toestemming gegeven om dat revolutionaire product - om de termen van professor Piccart te gebruiken - terug te betalen. Het geneesmiddel kost ongeveer 36.000 euro per patiënt. Volgens de specialisten zou het in België gaan om 1000 vrouwen. Het geneesmiddel wordt bij ons echter nog niet terugbetaald en is nog altijd niet geregistreerd. De hele procedure moet nog worden doorlopen bij de Amerikaanse Food and Drug Administration en het Europees Bureau voor Geneesmiddelenbeoordeling. De betrokken vrouwen zouden de veelbelovende behandeling in het beste geval pas vanaf midden 2007 kunnen krijgen.

Ik weet dat er mogelijkheden zijn. U hebt onder meer professor Piccart ontmoet. Er is de procedure van Hoofdstuk IV die u al aangewend hebt voor het griepvaccin en waarbij de adviserende geneesheer toestemming kan geven voor de terugbetaling van een geneesmiddel van die categorie. Voor Herceptin heeft hij die mogelijkheid echter nog niet.

Op welke manier denkt u Herceptin te kunnen terugbetalen? Zult u structurele maatregelen nemen om, naar het voorbeeld van Frankrijk, een budgettaire reserve aan te leggen voor vernieuwende geneesmiddelen zodat de betrokken patiënten snel kunnen profiteren van de opzienbarende en onverwachte wetenschappelijke vooruitgang? Ik meen dat u in de begroting 2006 beschikt over een reserve van ongeveer 141 miljoen euro. Die reserve, of een deel ervan, zou misschien kunnen dienen voor de terugbetaling van Herceptin.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik ken het probleem van de terugbetaling van Herceptin voor de `adjuvanstherapie voor borstkanker'.

Professor Piccart is samen met enkele collega's bij mij geweest om mijn aandacht te vestigen op de voordelen van deze molecule voor de vermelde indicatie.

De resultaten van de klinische studie HERA zijn van uitzonderlijk belang voor de patiënten die getroffen zijn door bepaalde vormen van borstkanker. Zoals ik professor Piccart gezegd heb, heeft de firma Roche nog geen aanvraag tot registratie van deze nieuwe indicatie ingediend.

Het gebeurt immers dat een geneesmiddel voor sommige indicaties geregistreerd wordt, maar dat na verloop van tijd blijkt dat het ook voor andere indicaties doeltreffend is. De HERA-studie bewijst dat het geneesmiddel ook een remmende werking heeft bij bepaalde borstkankers.

Het Europees Bureau voor Geneesmiddelenbeoordeling signaleert dat het al met gelijksoortige situaties geconfronteerd werd en dat het in staat is om op zeer korte termijn, namelijk twee tot drie maanden, geavanceerde en significante klinische studies te evalueren. Herceptin wordt al terugbetaald voor de indicaties waarvoor het geregistreerd is. Mijn diensten voeren, in samenwerking met het RIZIV, de FOD Volksgezondheid en de firma Roche, een dringend onderzoek uit naar de verschillende mogelijkheden om de patiënten toegang te kunnen verlenen tot deze behandeling zonder te moeten wachten op de registratie en het afronden van de demarches voor het bekomen van de toestemming tot terugbetaling van het geneesmiddel.

Ik voeg eraan toe dat het dossier, dat me na aan het hart ligt, een reeks problemen zal veroorzaken.

Het eerste betreft de extreme versnelling van de procedures, het tweede is van budgettaire aard.

Het is ongetwijfeld waar - de geneesheren weten dat beter dan ik - dat deze molecule bepaalde vormen van borstkanker drastisch kan terugdringen, maar het is niet minder waar dat de huidige kostprijs per patiënt extreem hoog ligt, namelijk ongeveer 10.000 euro per jaar.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - De kostprijs bedraagt 36.000 euro per jaar.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - We hebben te maken met een pathologie die enkele duizenden patiënten treft. Ik zal niet alleen een technische, maar ook een budgettaire oplossing proberen te vinden. Dat is echter een moeilijke oefening, gelet op mijn huidige zoektocht naar financiële middelen voor de gezondheidszorg.

Ik ben u dankbaar voor deze vraag, waarmee we de patiënten die op de behandeling wachten toch weer een beetje hoop kunnen geven.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik dank de minister voor zijn antwoord en zijn engagement in dit dossier.

Ik herinner hem eraan dat het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk al een oplossing gevonden hebben. Ik hoop dat de minister hun voorbeeld zal volgen.

Mondelinge vraag van de heer Jacques Germeaux aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de enorme inkomenskloof tussen huisartsen en specialisten» (nr. 3-844)

De heer Jacques Germeaux (VLD). - Het rapport van de vergelijkende studie Health at a Glance, uitgevoerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat op 8 november jongstleden verscheen, bevestigt wat in de huisartsenwereld reeds lang bekend is, namelijk dat België voor huisartsen allerminst een financieel paradijs is. Tal van collega's verlaten Vlaanderen voor Nederland.

De Belgische specialisten daarentegen verdienen ruim driemaal meer dan de huisartsen en moeten qua inkomen enkel de Amerikaanse en Nederlandse artsen-specialisten laten voorgaan.

De Belgische huisartsen staan eveneens in de top drie, maar dan van de minst gefortuneerden. Enkel de Tsjechische en Hongaarse huisartsen verdienen nog minder.

Sinds 1999 werden wel reeds inspanningen gedaan om het loon van de huisartsen aan te passen, maar een inkrimping van de heersende weddenkloof tussen de eerste- en tweedelijnszorg hebben de genomen maatregelen blijkbaar nog niet teweeggebracht.

Hoe staat de minister tegenover de vaststellingen van de OESO?

Plant hij op korte termijn concrete maatregelen om het loon van de Belgische huisartsen te verhogen en/of om de inkomenskloof met de specialisten te verkleinen?

Wat denkt hij over een opwaardering van het loon van de huisartsen via het verlenen van financiële stimulansen, zoals dat in het Nieuw-Zeelandse kiwimodel het geval is, zonder daarom aan het totale budget van de ziekteverzekering te moeten komen?

Welke andere maatregelen kunnen volgens hem nog bijdragen aan een versterking van de eerstelijnszorg en een betere gezondheidszorg?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Alvorens een definitief oordeel te vellen wil ik de conclusies van de studie van de OESO meer in detail bekijken. Sommige beweringen hebben mij alvast verbaasd. Zo wordt bijvoorbeeld gezegd dat de Belgische huisartsen in de top drie staan van de slechtst betaalde artsen van de OESO-lidstaten, nog voor hun collega's uit Turkije, Slowakije of Portugal. Ik spreek hiermee geen enkel waardeoordeel over die landen uit, maar baseer mij op de eenvoudige vaststelling dat het inkomen per inwoner in die landen beduidend lager ligt dan bij ons. Dat is de reden waarom ik enigszins scepsis sta tegenover deze studie.

Desalniettemin realiseer ik mij dat de kwestie van het inkomen van de huisartsen de voorbije jaren bijzonder prangend is geworden.

Deze kwestie moet niet worden bekeken vanuit de tegenstelling tussen huisartsen en specialisten. Onder de specialisten zijn er ook categorieën met een lager inkomen. Er zijn met andere woorden ook grote verschillen tussen specialisten onderling. Deze kwestie moet dus in de meer globale context van een herwaardering van de intellectuele prestaties worden bekeken.

Voor de huisartsen werden er reeds een aantal initiatieven genomen, zoals de overgang naar 20/30 die de komende weken definitief zal worden doorgevoerd. Dat is een belangrijke stap in de richting van een betere waardering van de intellectuele prestatie van de huisarts.

De regering heeft in het kader van de begroting 2006 een plan goedgekeurd dat een verbetering inhoudt van het statuut van de huisarts. Op het vlak van de inkomens voorziet dit plan in verschillende maatregelen: een herwaardering van het globaal medisch dossier (GMD); de oprichting van een impulsfonds voor de financiering van de kosten die verbonden zijn aan de vestiging van huisartsen; een betere waardering van de nacht- en weekendprestaties in het kader van de wachtdienst van de huisartsengeneeskunde.

Alle organisaties die de huisartsengeneeskunde vertegenwoordigen hebben geoordeeld dat dit plan bijdraagt aan de herwaardering van de huisartsen. Als dat plan juist wordt uitgevoerd, komt de regering grotendeels tegemoet aan de legitieme bezorgdheid van de sector. Via dat plan zal de regering ook bijdragen aan de versterking van de eerstelijnszorg.

Dit debat is zeer belangrijk en we zijn steeds bereid om naar andere voorstellen te luisteren.

De heer Jacques Germeaux (VLD). - Ik dank de minister voor zijn bezorgdheid voor het loon van de huisartsen en voor de financiering van de eerstelijnsgezondheidszorg.

De idee van een uniek huisartsensyndicaat is in het kader van de herwaardering van de huisartsen een belangrijk gegeven. Ik vraag niet om het totaal budget te verhogen, maar er moet een logischere verdeling komen van de vergoedingen tussen de artsen onderling. Als de minister nu de gepaste maatregelen neemt voor de huisartsen, zal er binnen enkele jaren een evenwichtiger verdeling zijn.

Mondelinge vraag van de heer Frank Creyelman aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het advies van het Wetenschappelijk Comité van het FAVV inzake de thuisslachting van schapen en geiten» (nr. 3-847)

De heer Frank Creyelman (VL. BELANG). - Op 9 september 2005 heeft het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen een omstandig en grondig gedocumenteerd advies afgegeven met betrekking tot het thuisslachten en de verplichte keuring van schapen en geiten voor de behoeften van de eigenaar en zijn gezin.

Het Wetenschappelijk Comité maakt zich vooral zorgen over de eventuele risico's op BSE en scrapie, die ook bij deze dieren zouden kunnen optreden, en heeft vastgesteld dat de thuisslachting en de keuring van vlees van geslachte schapen en geiten voor eigen behoeften momenteel in verschillende opzichten ernstige gebreken vertoont.

Ten eerste rijst er een probleem van dierenbescherming, want gelegenheidsslachters zijn niet opgeleid om dieren te bedwelmen, met alle gevolgen van dien voor het lijden van die dieren.

Ten tweede worden er verschillende bezwaren geopperd tegen de gebrekkige bewaking van de gezondheid van zowel mensen als van dieren. Zo grijpt er momenteel geen onderzoek ante mortem plaats. Het vlees van schapen en geiten die voor eigen behoefte worden geslacht, wordt niet gekeurd. Gespecificeerd risicomateriaal van karkassen wordt noch verwijderd, noch afgevoerd voor vernietiging. Dierlijke bijproducten worden zonder enig toezicht afgevoerd. De dieren worden niet geïdentificeerd en de slachting niet geregistreerd en er is geen toezicht op het verkeer van de dieren en het vlees. Ten slotte is er een gebrekkige controle op illegale verhandeling van vlees.

Ten derde wijst het Wetenschappelijk Comité op de risico's van het uitdelen van vlees van dergelijke slachtingen zonder dat daarop enig controle plaatsvindt.

Ten vierde zijn er ook nog bezwaren tegen de onaangepaste hygiënische omstandigheden waarin deze slachtingen plaatsgrijpen, waardoor er gevaar op besmetting van mens en milieu ontstaat.

Het Wetenschappelijk Comité komt dan ook tot duidelijke besluiten en doet grosso modo drie aanbevelingen.

Ten eerste vindt het Wetenschappelijk Comité het niet langer gerechtvaardigd om nog thuisslachtingen van geiten en schapen toe te staan. Met andere woorden, het Comité wil een volledig verbod op thuisslachtingen, of het nu om rituele slachtingen gaat of om slachtingen door particulieren die geen religieuze redenen inroepen.

Ten tweede wil het Wetenschappelijk Comité dat alle kleine herkauwers voortaan worden geïdentificeerd en geregistreerd met het oog op een gepaste bewaking van de gezondheid van zowel mens als dier.

Ten derde wil het Wetenschappelijk Comité dat de veterinaire controle wordt verscherpt, met name door de invoering van een onderzoek ante en post mortem van de dieren en de karkassen.

Graag vernam ik van de minister welk gevolg hij geeft aan die aanbevelingen. Gaat hij thuisslachtingen effectief verbieden, een algemene identificatie- en registratieplicht voor die dieren invoeren en de veterinaire controle erop verscherpen?

Zo ja, binnen welke termijn mogen wij die wijzigingen verwachten en wanneer zullen ze uitvoerbaar zijn?

Tot op heden was het handhavingsbeleid eigenlijk een lachertje. Overweegt de minister om het nu toch te verstrengen?

Zo niet, waarom volgt de minister het grondig gemotiveerde advies van de wetenschappers niet?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Om de voedselveiligheid van de consument te verzekeren heb ik in juni jongstleden inderdaad het advies ingewonnen van het Wetenschappelijk Comité van het FAVV inzake de thuisslachting van schapen en geiten.

Om dat advies uit te voeren moet de wet worden gewijzigd. De Senaat bespreekt op het ogenblik een wetsvoorstel ter zake van Jean-Marie Dedecker. Dit wetsvoorstel voorziet in een verbod op de thuisslachting van kleine herkauwers. Ik heb de senator dan ook op de hoogte gebracht van bovengenoemd advies, zodat er bij het wetgevend werk rekening mee kan worden gehouden.

Mondelinge vraag van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetaling van de traagwerkende ADHD-medicatie» (nr. 3-841)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Sinds 1 november 2005 wordt langwerkende Rilatine door de ziekteverzekering terugbetaald.

Voor jongeren met ADHD die in hun doen en laten ernstig gehinderd worden door het gebruik van de kortwerkende Rilatine, die vaak driemaal per dag moet worden ingenomen, betekent de recente maatregel een betaalbare overstap. Rilatine met verlengde afgifte is immers gemakkelijker in het gebruik.

De overstap moet echter verantwoord zijn, anders komt de maatregel alleen de producent ten goede. Rilatine is een bijzonder duur geneesmiddel. Het goedkoper maken van de langwerkende en gebruiksvriendelijke Rilatine mag het risico op misbruik, een belangrijke factor in de ADHD-problematiek, niet verhogen.

Zal de minister strengere voorwaarden koppelen aan de terugbetaling van Rilatine met verlengde afgifte?

Normaal gezien moet een neuroloog of psychiater de diagnose stellen, de overstap van het snelwerkende naar het langwerkende geneesmiddel aanbevelen en de jongere tijdens de medicatie begeleiden. Betekent dit dat Rilatine met verlengde afgifte niet wordt terugbetaald als de huisarts het medicament voorschrijft?

Op mijn vraag om een studie te laten maken over het gebruik van Rilatine in België antwoordde de minister destijds positief. Heeft hij al resultaten?

Zal de minister een sensibiliseringscampagne starten om het gebruik van Rilatine te ontraden?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik heb in Kamer en Senaat al tal van vragen gekregen over het gebruik en de terugbetaling van Rilatine.

Op de vraag of langwerkende Rilatine misbruik in de hand zou kunnen werken, kan ik het volgende zeggen.

De vergoedingsvoorwaarden voor kort- en langwerkende toedieningsvormen van Rilatine zijn identiek. De diagnose moet worden gesteld door een neuroloog of psychiater, met het oog op het bekomen van een machtiging, nodig voor het toepassen van de derdebetalersregeling bij aankoop van het geneesmiddel.

Het voorschrift moet niet noodzakelijk door een specialist worden opgesteld. Ook een huisarts kan dus het geneesmiddel voorschrijven.

De voorschrijvende arts maakt de keuze tussen de kort- of langwerkende toedieningsvorm van Rilatine, eventueel in samenspraak met de betrokken patiënt.

In een wijziging van de vergoedingsvoorwaarden is niet voorzien.

Ik heb geen weet van een studie naar het gebruik van Rilatine, die eventueel de basis zou kunnen zijn voor een campagne die het gebruik van Rilatine zou moeten ontraden.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Gelet op de vele vragen rond het gebruik van Rilatine, lijkt het me wenselijk dat de minister opdracht voor een onderzoek zou geven.

Ik verneem van leerkrachten dat onvoorstelbaar veel kinderen Rilatine gebruiken. Tien jaar geleden waren er dat veel minder. Is de situatie dan zo verergerd?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik zou natuurlijk een studie kunnen bestellen. De vraag is of dat echt een beleidsprioriteit moet zijn. Er worden in de gezondheidszorg zoveel studies gevraagd, dat ik een selectie moet maken.

Ten gronde heeft mevrouw Thijs wel gelijk. Om het even welke kwaal wordt vandaag met medicatie behandeld. Dat is een nefaste tendens. Ik zal dan ook laten nagaan of er internationale studies bestaan waarin bewezen wordt dat het gebruik van Rilatine gevaren inhoudt. Uit de debatten in commissie in Kamer en Senaat leid ik overigens af dat er een grote eensgezindheid bestaat over het overdreven voorschrijven van geneesmiddelen.

Mondelinge vraag van de heer Stefaan Noreilde aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het vergelijkend examen voor kinesitherapeuten» (nr. 3-849)

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - We hebben in het voorjaar ook al van gedachten gewisseld over het geplande examen voor kinesitherapeuten. Ik was het toen niet eens met het voornemen om dat examen te organiseren. Ik heb ook gevraagd dat, indien de minister bij zijn voornemen zou blijven, het examen op zijn minst zou worden uitgesteld omdat er praktische bezwaren bestonden in verband met de organisatie ervan.

Het vergelijkend examen zal nu toch komende maandag plaatsvinden bij Selor. De afgestudeerde studenten kinesitherapie hebben een actie gepland omdat ze nog enkele vragen hebben, onder meer over de inhoud van het examen. Hoe zal namelijk bij studenten die een universitair diploma hebben behaald, worden nagegaan of ze de managementvaardigheden hebben om het beroep van zelfstandig kinesitherapeut uit te oefenen? De studenten zullen ook worden ondervraagd over de geschiedenis van de sociale zekerheid. Is dat nodig om te evolueren naar een meer kwalitatieve gezondheidszorg?

Waarom werd het examenreglement nog steeds niet bekendgemaakt? Uit mijn contacten met studenten blijkt dat ze nog niet over dat reglement beschikken en dat ze niet weten hoe het examen is opgevat. Kan het reglement nog vóór het weekend worden gepubliceerd op de website van Selor, aangezien het volgende maandag al plaats vindt?

Wanneer worden de examenresultaten juist bekendgemaakt? Dat is immers zeer belangrijk omdat de voorlopige erkenning die de studenten enkele maanden geleden gekregen hebben, vervalt op de dag van die bekendmaking.

De jongste dagen wordt gezegd dat kinesitherapeuten die niet slagen voor de proef toch een nieuw RIZIV-nummer krijgen. Daarover bestaat echter onduidelijkheid. Wat houdt dat RIZIV-nummer in? Kunnen de bedoelde kinesitherapeuten met dit nummer in loondienst werken bij ziekenhuizen en RVT's en er zowel gehospitaliseerde als ambulante patiënten behandelen? Wat is de rechtsbasis van dat nummer en wanneer zorgt de minister voor duidelijkheid en rechtszekerheid?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De geschiedenis en de organisatie van de sociale zekerheid en meer in het bijzonder van de gezondheidszorg, lijken mij belangrijke elementen waarvan zeker mag worden verwacht dat ze gekend zijn door de zorgverstrekkers die hier een groot deel van hun inkomen uit zullen halen. Wil men de responsabilisering van de actoren van onze gezondheidszorg bevorderen, dan moeten deze actoren een minimumkennis hebben van het systeem.

Het reglement van het vergelijkend examen werd op 1 september 2005 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Sinds deze datum is het zowel op de website van Selor als op die van het RIZIV beschikbaar.

De resultaten zullen zo snel mogelijk bekend worden gemaakt. Ik verwacht dat dit voor begin december zal gebeuren. Alle kinesitherapeuten die ingeschreven zijn voor het examen en die het voorlopige nummer zouden aangevraagd hebben, kunnen tot de datum van bekendmaking van deze resultaten hun activiteiten uitoefenen.

Het RIZIV-nummer dat verkregen wordt na het slagen in het examen is geldig voor alle prestaties geleverd binnen de kinesitherapienomenclatuur. Kinesisten die werken in rust- en verzorgingstehuizen of in ziekenhuizen in het kader van de fysiotherapie- of revalidatiediensten, vallen niet onder de doelgroep van deze restrictie aangezien zij buiten de kinesitherapienomenclatuur werken. Er bestaat dus geen enkele juridische onzekerheid over dit punt.

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Na het examen moet er zeker een evaluatie komen.

Wat mijn laatste vraag betreft, weet ik dat de studenten bij de minister geweest zijn. Als ze niet slagen in het examen zullen ze toch problemen krijgen omdat ziekenhuizen en RVT hen niet zullen aannemen. De minister wenst daar momenteel niet op in te gaan. Ik zal dus de resultaten van het examen afwachten en hier later op terugkomen.

Mondelinge vraag van de heer Lionel Vandenberghe aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de regionalisering van ontwikkelingssamenwerking» (nr. 3-845)

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Op een persconferentie van 26 oktober heeft de minister naar voren gebracht dat de regionalisering van ontwikkelingssamenwerking ondenkbaar is en onverstandig zou zijn. Ook in het veelgelezen maandblad MO*, een goed tijdschrift over ontwikkelingssamenwerking, zegt de minister dat de ontwikkelingssamenwerking nooit aan de gewesten toegewezen zal worden. Hij maakte daarbij zelfs reclame voor mijn partij, waarvoor dank.

De gedeeltelijke regionalisering van ontwikkelingssamenwerking is nochtans een weloverwogen beslissing die in 2001 werd goedgekeurd.

Het Lambermont-akkoord stelt dat de bevoegdheden van ontwikkelingssamenwerking vanaf 2004 zullen worden overgeheveld in zoverre ze betrekking hebben op de gewest- en gemeenschapsbevoegdheden. Ook de middelen van het federale ontwikkelingsbudget worden, conform de bevoegdheden, overgedragen.

Dit politieke akkoord werd omgezet in de bijzondere wet van 13 juli 2001, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 3 augustus 2001. Hierin staat ook dat er een bijzondere werkgroep zal opgericht worden, die tegen december 2002 een lijst moet opstellen van die onderdelen van ontwikkelingssamenwerking die betrekking hebben op de bevoegdheden van gewesten en gemeenschappen. In het regeerakkoord van de federale regering van 2003 wordt de uitvoering van de bijzondere wet vooropgesteld.

Het Lambermont-akkoord, de bijzondere wet van 2001 en het regeerakkoord van 2003 zijn drie momenten waarop een democratische beslissing is genomen. De minister die pleit voor democratie, voor de rechtsstaat, voor goed bestuur in de derdewereldlanden, past dat niet toe in eigen land.

Ik weet dat de regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking niet de persoonlijke overtuiging van de minister is. Een minister moet niettemin het regeerakkoord helpen uitvoeren. Waarschijnlijk was hij zelf niet betrokken bij de Lambermont-akkoorden, noch bij de onderhandelingen over het jongste federale regeerakkoord. We verwachten evenwel van elke minister dat hij of zij het regeerakkoord loyaal uitvoert.

Hoe ver staan we met de regionalisering van ontwikkelingssamenwerking?

Welke conclusies zijn er voortgekomen uit de vergaderingen van de bijzondere werkgroep?

Zullen de budgetten voor ontwikkelingssamenwerking samen met de bevoegdheden overgedragen worden naar de gewesten en gemeenschappen?

Wat zal de minister in de tweede helft van de regeerperiode ondernemen om de gedeeltelijke regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking uit te voeren, zoals in het regeerakkoord geschreven staat?

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - De vraag biedt me de gelegenheid de stand van zaken toe te lichten.

De bijzondere wet van 13 juli 2001 bepaalt: `Onderdelen van de ontwikkelingssamenwerking worden vanaf 1 januari 2004 overgeheveld in zoverre ze betrekking hebben op de gemeenschaps- en gewestbevoegdheden. Een bijzondere werkgroep wordt opgericht die tot taak heeft om in overleg met de sector en uiterlijk tegen 31 december 2002 een lijst voor te stellen van de aangelegenheden die betrekking hebben op de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten inzake ontwikkelingssamenwerking.'

Uit de dossiers die door mijn voorgangers werden overgedragen, blijkt dat een speciale werkgroep in 2002 herhaaldelijk is bijeengekomen, maar tot geen enkel besluit is gekomen over een lijst van onderwerpen.

In die wet staat ook dat bepaalde onderdelen van de internationale samenwerking vanaf 1 januari 2004 zullen worden overgedragen. Toen ik op 20 juli 2004 aantrad als minister van Ontwikkelingssamenwerking, was echter nog geen enkel initiatief genomen om de bepalingen van de bijzondere wet ten uitvoer te leggen. Wel heb ik vastgesteld dat de betrokken sector, en vooral de NGO's en de vakbonden, ervoor pleit om ontwikkelingssamenwerking federaal te houden.

Toenmalig minister van Institutionele Hervorming, de heer Vande Lanotte, antwoordde in maart 2005 op een vraag in de Kamer dat artikel 6 van de wet houdende de institutionele hervormingen in zijn oorspronkelijke staat onuitvoerbaar was. De minister stelde: `Het dossier zal echter pas effectief kunnen worden gedeblokkeerd wanneer in plaats van de huidige vage en procedurele opname in de wet een duidelijkere, zij het misschien niet volledige bepaling in de wet komt. Zonder dat zie ik het project in grote mate stranden op heel veel onenigheid, zelfs los van meerderheid en oppositie.'

Ik heb mij op 26 oktober over dit onderwerp uitgesproken omdat de OESO naar aanleiding van de peer review van België uiting gaf aan haar bezorgdheid over de komende of de mogelijke regionalisering, die een versnippering van de middelen en een verlies van doeltreffendheid en coherentie met zich mee zou brengen. De Raad van State heeft trouwens onderstreept dat ontwikkelingssamenwerking een federale bevoegdheid is.

Natuurlijk houdt niets de gemeenschappen en gewesten tegen om in het verlengde van hun bevoegdheden projecten inzake ontwikkelingssamenwerking op te starten.

Het regeerakkoord zegt ook dat er een overlegmechanisme moet komen om erop toe te zien dat het beleid en de acties inzake ontwikkelingssamenwerking coherent blijven. Ik stel dan ook voor om een federale raad van de ontwikkelingssamenwerking op te richten die met die opdracht wordt belast.

België kan onmogelijk een buitenlands of een Afrika-beleid voeren als ontwikkelingssamenwerking echt wordt geregionaliseerd.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Ik blijf erbij dat de betrokken bepalingen van de bijzondere wet ten uitvoer moeten worden gelegd. Minister De Decker verwijst naar enkele bijeenkomsten die met een sisser zijn afgelopen. Misschien moet hij een nieuw initiatief nemen.

Tegenstand van de NGO's en de vakbonden is geen nieuw fenomeen. Heel wat NGO's houden er een meer genuanceerd standpunt op na dan ze in een vriendschappelijk gesprek met de minister laten uitschijnen.

We moeten luisteren naar het middenveld, maar de politiek beslist.

Ik ben het er niet mee eens dat een Afrika-beleid na een regionalisering niet mogelijk zal zijn. Volgens mij kunnen de gemeenschappen en gewesten eenzelfde beleidslijn volgen, terwijl de federale minister instaat voor de coördinatie. Nu versterkt hij, tegen het regeerakkoord in, de federale ontwikkelingssamenwerking.

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - De gewesten en gemeenschappen doen aan ontwikkelingssamenwerking, wat ze overigens goed doen, maar dat vertegenwoordigt maar 5% van onze inspanningen op dat vlak. Hieruit leid ik af dat ze er niet voldoende belangstelling voor hebben.

De Europese Unie, met uitzondering van de nieuwe lidstaten die voor de ontwikkeling van hun eigen land al heel wat inspanningen moeten doen, werken aan een Europees ontwikkelingsbeleid. Zowel de Verenigde Naties en de Wereldbank als de Europese Unie wijzen erop dat de Belgische politiek opdelen in verschillende delen tegenover de andere lidstaten belachelijk en onaanvaardbaar is.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Voor het eerst wordt in de Senaat gediscussieerd over dit probleem.

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - In 2002 luisterde ik als voorzitter van de Senaat ook al naar toespraken van uw partij hierover.

De voorzitter. - Hierover werden trouwens ook hoorzittingen georganiseerd.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Sinds ik deel uitmaak van deze Hoge Vergadering werd hierover nog nooit ernstig gediscussieerd. Ik stel dan ook voor deze aangelegenheid grondig te bespreken in commissie.

Mondelinge vraag van mevrouw Sfia Bouarfa aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de definitie van wettelijk verblijf in België waardoor een vreemdeling buiten de Europese Unie aan de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen kan deelnemen» (nr. 3-843)

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding maakt zich, op minder dan één jaar voor de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2006, zorgen over de juridische vaagheid rond de definitie van ononderbroken verblijf van vijf jaar op het Belgische grondgebied, een voorwaarde die door vreemdelingen van buiten de Europese Unie moet worden vervuld om aan de verkiezingen te kunnen deelnemen.

De regering is van plan om aan die definitie toe te voegen dat het om een wettelijk verblijf moet gaan en dat de vreemdeling in het bezit moet zijn van een witte of een gele kaart.

Kunt u mij hierover meer uitleg geven?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Ik werd over het gemeentelijk stemrecht van vreemdelingen van buiten de Europese Unie al talrijke keren ondervraagd, onder meer door mevrouw Zoé Genot en de heer Frédéric in de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt van de Kamer, en door de dames Clotilde Nyssens, Erika Thijs en Fauzaya Talhaoui in de Senaat. Ik heb daarop telkens uitvoerig geantwoord.

Ik heb gisteren in de commissie voor de Binnenlandse Zaken van de Kamer een uiteenzetting gegeven over de wetswijziging vervat in artikel 57 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen. Ik heb duidelijk gezegd dat artikel 1ter van de nieuwe gemeentewet gewijzigd werd om het in overeenstemming te brengen met een juridisch beginsel dat het Hof van Cassatie in zijn arrest van 16 januari 2004 heeft ontwikkeld. De wijziging bestaat uit de expliciete vermelding van de termen `wettelijk verblijf' als voorwaarde voor de uitoefening van het stemrecht. Die indicatie is duidelijk genoeg voor het definiëren van de categorieën vreemdelingen die de wetgever voor ogen heeft. Ze neemt tegelijkertijd de rechtsonzekerheid rond het begrip hoofdverblijfplaats weg. Na de goedkeuring en publicatie van de wet zullen de uitvoeringsbesluiten in het Belgisch Staatsblad verschijnen. Een circulaire aan de gemeenten zal klaar en duidelijk vermelden welk verblijfsbewijs de vreemdeling moet kunnen voorleggen om op de kieslijsten te kunnen worden ingeschreven.

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Als ik het goed begrijp, is een vreemdeling met een witte kaart niet ingeschreven in het bevolkingsregister, waar wel in het vreemdelingenregister. De dienst bevolking registreert dus alleen de houders van gele kaarten. Ik veronderstel dat het probleem geregeld is voor het wettelijke verblijf. Het betreft dus uitsluitend de gele kaart van de vreemdelingen die in het bevolkingsregister ingeschreven zijn.

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Inderdaad.

De gemeenten krijgen nog een rondschrijven met nauwkeurige instructies. De demarche kan worden vergeleken met die voor de nationaliteitswetgeving, die eveneens werd aangepast als gevolg van een arrest van het Hof van Cassatie. De tekst die gisteren in de Kamer werd goedgekeurd, zal naar de Senaat worden overgezonden. De regering heeft de uitvoeringsbesluiten al goedgekeurd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Wijzigingen aan de Overeenkomst inzake de Internationale Organisatie voor Satellietcommunicatie «INTELSAT», aangenomen te Washington op 17 november 2000 (Stuk 3-1259)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Hermans en de heer Mahoux verwijzen naar hun schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1259/1.)

-De artikelen 1 tot 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling tussen het Koninkrijk België en Anguilla, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Anguilla op 17 november 2004 (Stuk 3-1330)

Algemene bespreking

De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag, maar wil de Hoge Vergadering wel even inlichten over de ligging van Anguilla. In de commissie waren we het er namelijk niet meteen over eens. Anguilla is een van de Caribische eilanden.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1330/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Turks en Caicos Eilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Grand Turk op 16 december 2004 (Stuk 3-1331)

Algemene bespreking

De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1331/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en het Overzeese Gebied Montserrat van het Verenigd Koninkrijk, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Montserrat op 7 april 2005 (Stuk 3-1332)

Algemene bespreking

De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1332/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Britse Maagdeneilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Tortola op 11 april 2005 (Stuk 3-1333)

Algemene bespreking

De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1333/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Cayman-Eilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Grand Cayman op 12 april 2005 (Stuk 3-1334)

Algemene bespreking

De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1334/1.)

-De artikelen 1 tot 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
1º Protocol tot consolidatie van het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart «Eurocontrol» van 13 december 1960, zoals meermalen gewijzigd, gedaan te Brussel op 27 juni 1997;
2º Protocol tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart «Eurocontrol» van 13 december 1960, zoals meermalen gewijzigd, en door het Protocol van 27 juni 1997 geconsolideerd, en met de Slotakte, gedaan te Brussel op 8 oktober 2002 (Stuk 3-1339)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Hermans verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1339/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Benin, ondertekend te Cotonou op 25 april 2002 (Stuk 3-1350)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Van de Casteele verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1350/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Niger, ondertekend te Brussel op 26 maart 2003 (Stuk 3-1351)

Algemene bespreking

Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1351/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en Burkina Faso, ondertekend te Brussel op 14 januari 2003 (Stuk 3-1354)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Thijs verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1354/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Mozambique, ondertekend te Brussel op 11 mei 2001 (Stuk 3-1355)

Algemene bespreking

De heer Jean Cornil (PS), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1355/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake internationale samenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Senegal, ondertekend te Dakar op 19 oktober 2001 (Stuk 3-1356)

Artikelsgewijze bespreking

Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1356/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Ontwikkelingssamenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Algerijnse Democratische Volksrepubliek, ondertekend te Brussel op 10 december 2002 (Stuk 3-1357)

Artikelsgewijze bespreking

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1357/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko, ondertekend te Brussel op 26 juni 2002 (Stuk 3-1358)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Thijs verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1358/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie ten voordele van de Palestijnse Autoriteit, ondertekend te Ramallah op 12 november 2001 (Stuk 3-1359)

Algemene bespreking

De voorzitter. - De heer Lionel Vandenberghe verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - In de akkoorden die België met een aantal landen sluit wordt terecht naar de eerbiediging van de mensenrechten verwezen. Dat betekent dat België ervan uitgaat dat de landen met wie ze overeenkomsten sluit, zeker wanneer het gaat over overeenkomsten in het kader van ontwikkelingssamenwerking, met de mensenrechtenclausules rekening houden. Nu blijkt dat de mensenrechten door de Palestijnse Autoriteit toch wel af en toe worden geschonden. In het voorstel van resolutie wordt gevraagd op welke wijze meer druk kan worden uitgeoefend om de partijen ter plaatse de mensenrechten te doen respecteren.

Hoe zal de minister er voor zorgen dat de Palestijnse Autoriteit, die van ons geld ontvangt via ontwikkelingssamenwerking, de mensenrechten beter naleeft in het gebied waar ze over regeert?

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Het verwondert de collega's misschien dat die overeenkomsten niet uitvoerig besproken werden in de plenaire vergadering. Na de uiteenzetting van de heer Coveliers te hebben gehoord, wil ik erop wijzen dat voorliggende wetsontwerpen in de bevoegde commissie grondig werden onderzocht, dat met name de kwestie van de mensenrechten uitvoerig aan bod kwam en dat de commissie wat dat betreft volledig werd gerustgesteld.

De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Het Vlaams Belang zal de samenwerkingsovereenkomsten, behalve die voor de Palestijnse Autoriteit, goedkeuren. Er worden in die overeenkomsten immers bijkomende voorwaarden opgelegd en dat is een verbetering. De vraag is natuurlijk of deze voorwaarden zullen worden nagekomen, maar we willen die landen het voordeel van de twijfel geven.

Dat geldt niet voor de Palestijnse Autoriteit, die de voorwaarden in ieder geval niet naleeft. Ik heb het niet over de grootschalige fraude waar de Palestijnse Autoriteit om bekendstaat, noch over eventuele betrokkenheid bij terrorisme. Ik zal het specifiek over het onderwijs hebben. Het onderwijs dat door de Palestijnse Autoriteit wordt georganiseerd krijgt nu Belgische hulp. In de schoolboeken wordt evenwel de jihad en haat en terrorisme tegen de Staat Israël gepredikt. Zelfs in schoolboeken voor negenjarigen staan er oproepen om de joden te vernietigen.

Wat de president van Iran onlangs op een conferentie zei en wat terecht tot protest leidde over de hele wereld, wordt nu in het onderwijs van de Palestijnse Autoriteit gedoceerd met behulp van het geld dat wij hen schenken. Daarom zullen we de samenwerkingovereenkomst met de Palestijnse Autoriteit niet goedkeuren.

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik kan geen manifeste onwaarheden laten vertellen.

(Applaus van PS, SP.A-SPIRIT en MR)

Ontwikkelingssamenwerking cofinanciert inzonderheid programma's en schoolboeken. We controleren dus de inhoud van de schoolboeken. De ontsporingen waarover u het hebt, hebben zich jaren geleden voorgedaan. Aangezien wij die boeken cofinancieren, hebben we geëist dat ze uit de omloop werden gehaald en vernietigd, wat ook is gebeurd. De Belgische ontwikkelingssamenwerking financiert momenteel dus geen enkel soortgelijk boek en zou dat ook nooit toestaan. We vragen overigens de grootste waakzaamheid omtrent de inhoud van schoolpublicaties, die ik trouwens heb kunnen inzien. Bovendien heb ik de Palestijnse minister van Onderwijs ontmoet. Ik heb het met hem ruimschoots over dat probleem gehad, gelet op de ontsporingen in het verleden.

De Belgische regering wil overigens de Palestijnse Autoriteit steunen, want die heeft tenminste een democratische en niet-confessionele visie op de opbouw van haar Staat. Als de Palestijnse Autoriteit de komende verkiezingen niet wint, gaat de overwinning naar Hamas, dus naar islamitische krachten die worden gefinancierd door buitenlandse mogendheden, inzonderheid de Golfstaten.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - De minister heeft mijn vraag niet beantwoord. Ik zal ze dus herhalen. Wat zal België doen, indien de mensenrechten onder de verantwoordelijkheid van de Palestijnse Autoriteit opnieuw worden geschonden? Ik heb het niet over Israël.

De opmerking van collega Roelants du Vivier is een beetje hypocriet. Hij beweert dat daarover heel lang in de commissie werd gediscussieerd. Ik betwijfel dat. Ik vind daar niets over terug in het verslag. Zelfs indien er in de commissie zou over gediscussieerd zijn, dan is dit nog geen argument om een onafhankelijk senator te verbieden daarover een vraag te stellen in de plenaire vergadering. Een dergelijk verbod getuigt van een corporatistische, zelfs fascistoïde houding.

Wat zal de minister doen wanneer zich opnieuw mensenrechtenschendingen in Palestina voordoen? Mevrouw Laloy heeft over deze kwestie een gelijkaardige resolutie opgesteld die ook voor Israël geldt. Ik vraag het nu voor deze overeenkomst. Wanneer er bijvoorbeeld later een boycot komt voor producten uit een bepaald land, dan moet men tenminste weten dat het probleem op het moment van de stemming werd besproken.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - Ook ik heb de propaganda van Israël over de schoolboeken gelezen. Samen met verschillende Franstalige en Nederlandstalige collega's heb ik ter plekke echter de realiteit van Palestina én van Israël kunnen vaststellen. Al wat wij vandaag vragen is dat de internationale verdragen en uitspraken van de Veiligheidsraad en van het Internationaal Gerechtshof worden toegepast.

Ik benadruk dat de fractie van SP.A-SPIRIT voorstander is van twee staten, die economisch leefbaar zijn en die beide de mensenrechten respecteren.

De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Wat de minister zegt is niet juist. Er is zeer recent een studie gemaakt over die schoolboeken. Daar staan duizenden verwijzingen in naar de Joden en het Joodse volk, maar geen enkele positieve. Steeds worden de Joden in een negatief daglicht gesteld.

(Protest van de heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking)

Dat gebeurt vandaag nog altijd. Weet u trouwens, mijnheer de minister, dat Palestijnse scholen namen van zelfmoordterroristen krijgen? Dat is de realiteit van het onderwijs onder de Palestijnse Autoriteit.

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Eens te meer sta ik erop te reageren, want de waarheid wordt hier buitensporig geweld aangedaan. Natuurlijk is het Belgisch buitenlands beleid voor alles gericht op de bestrijding van het terrorisme. Het is dus gericht op de eerbiediging van de mensenrechten en op de eerbiediging van de veiligheid en de territoriale integriteit van Israël. Maar wij zijn ook gewonnen voor de oprichting van een soevereine en democratische Palestijnse Staat.

Wij zullen de overheidssteun aan Palestina verdubbelen, meer bepaald voor de wederopbouw van de Gazastrook. Israël heeft zijn strijdkrachten uit de Gazastrook teruggetrokken en zijn nederzettingen achtergelaten. Volkomen eensgezind met het Kwartet (Verenigde Staten, Rusland, Europa, Verenigde Naties) en zijn verantwoordelijke, de heer James Wolfensohn, gewezen voorzitter van de Wereldbank, heb ik besloten de middelen voor de wederopbouw van de Gazastrook en de verbetering van het dagelijkse leven in dat gebied aanzienlijk uit te breiden. We willen de rekrutering van terroristen door islamistische krachten tegengaan. Bovendien kan ik u verzekeren dat wij ook in volledige overeenstemming met Israël handelen.

(Applaus van PS, SP.A-SPIRIT en MR)

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1359/1.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Mali, ondertekend te Bamako op 28 februari 2003 (Stuk 3-1360)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Hermans verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-1360)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Benoeming van een lid van de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Vast Comité I)

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Ik doe een beroep op het reglement om te argumenteren dat de stemming die we nu houden, overbodig is. Ik vond namelijk een persbericht dat werd verspreid op maandag 31 oktober 2005 en dat eindigt met de zin: `Coveliers wordt als commissielid vervangen door VLD-fractieleider Paul Wille.' Waarom is de stemming dan nog nodig?

Dat bericht stemt overigens overeen met de beschrijving van de verhouding van de filosofische overtuigingen, die ik vorige keer heb gemaakt.

De voorzitter. - Met toepassing van artikel 84-4 van het Reglement gaan wij thans over tot de benoeming van een lid van de commissie belast met het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Overeenkomstig artikel 86bis-1 van het Reglement omvat deze Commissie vier leden die door de Senaat, na iedere vernieuwing, worden benoemd bij stemming op een lijst, en de voorzitter van de Senaat, die het voorzitterschap waarneemt. Artikel 84-1 betreffende de evenredige vertegenwoordiging is niet van toepassing op deze benoemingen. Valt een mandaat open, dan wijst de Senaat een nieuw lid aan volgens dezelfde procedure.

Thans maken naast de voorzitter van de Senaat, de heer Ludwig Vandenhove, mevrouw Christine Defraigne en de heer Hugo Vandenberghe deel uit van de betrokken Commissie.

In zijn vergadering van 27 oktober jl. heeft de Senaat besloten dat de kandidaturen voor de vacante plaats mij uiterlijk op 8 november 2005 dienden te bereiken.

Ik heb de kandidaturen ontvangen van:

Aangezien er meer dan één kandidatuur werd ingediend, gaan wij over tot de geheime stemming.

Het lot wijst de heren Galand en Nimmegeers aan om als stemopnemers te fungeren.

U hebt een omslag ontvangen met het stembriefje.

De geheime stemming is geopend en begint met de naam van de heer Mahoux.

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan)

De geheime stemming is gesloten.

De Senaat zal waarschijnlijk zijn agenda willen voortzetten, terwijl de stemopnemers de stembiljetten nazien. (Instemming)

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp houdende instemming met de Wijzigingen aan de Overeenkomst inzake de Internationale Organisatie voor Satellietcommunicatie «INTELSAT», aangenomen te Washington op 17 november 2000 (Stuk 3-1259)

Stemming 1

Aanwezig: 57
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling tussen het Koninkrijk België en Anguilla, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Anguilla op 17 november 2004 (Stuk 3-1330)

Stemming 2

Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Turks en Caicos Eilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Grand Turk op 16 december 2004 (Stuk 3-1331)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en het Overzeese Gebied Montserrat van het Verenigd Koninkrijk, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Montserrat op 7 april 2005 (Stuk 3-1332)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Britse Maagdeneilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Tortola op 11 april 2005 (Stuk 3-1333)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden tussen het Koninkrijk België en de Cayman-Eilanden, ondertekend te Brussel op 5 oktober 2004 en te Grand Cayman op 12 april 2005 (Stuk 3-1334)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
1º Protocol tot consolidatie van het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart «Eurocontrol» van 13 december 1960, zoals meermalen gewijzigd, gedaan te Brussel op 27 juni 1997;
2º Protocol tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart «Eurocontrol» van 13 december 1960, zoals meermalen gewijzigd, en door het Protocol van 27 juni 1997 geconsolideerd, en met de Slotakte, gedaan te Brussel op 8 oktober 2002 (Stuk 3-1339)

Stemming 3

Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Benin, ondertekend te Cotonou op 25 april 2002 (Stuk 3-1350)

Stemming 4

Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Mevrouw Margriet Hermans (VLD). - Ik had willen voor stemmen, maar mijn stem werd niet geregistreerd

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Niger, ondertekend te Brussel op 26 maart 2003 (Stuk 3-1351)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en Burkina Faso, ondertekend te Brussel op 14 januari 2003 (Stuk 3-1354)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Mozambique, ondertekend te Brussel op 11 mei 2001 (Stuk 3-1355)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake internationale samenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Senegal, ondertekend te Dakar op 19 oktober 2001 (Stuk 3-1356)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Ontwikkelingssamenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Algerijnse Democratische Volksrepubliek, ondertekend te Brussel op 10 december 2002 (Stuk 3-1357)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Samenwerkingsovereenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko, ondertekend te Brussel op 26 juni 2002 (Stuk 3-1358)

-Voor dit wetsontwerp wordt dezelfde stemuitslag aanvaard.

-Het wetsontwerp is dus aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie ten voordele van de Palestijnse Autoriteit, ondertekend te Ramallah op 12 november 2001 (Stuk 3-1359)

Stemming 5

Aanwezig: 61
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 9

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Ik heb niet tegen dit wetsontwerp gestemd omdat ik ervan uitga dat ieder volk recht heeft op ontwikkelingssamenwerking en dat het Westen de plicht heeft ervoor te zorgen dat de derde wereld zoveel mogelijk ontwikkelingshulp krijgt. Op mijn vraag welke sancties worden opgelegd als de mensenrechten niet worden nageleefd heb ik echter geen antwoord gekregen. Daarom heb ik niet voor gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met de Algemene Overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking tussen het Koninkrijk België en de Republiek Mali, ondertekend te Bamako op 28 februari 2003 (Stuk 3-1360)

Stemming 6

Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Benoeming van een lid van de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Vast Comité I)

De voorzitter. - Ik geef u de uitslag van de geheime stemming voor de aanwijzing van een lid van de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité I.

Aantal stemmenden: 61.

Blanco of ongeldige stembriefjes: 8.

Geldige stemmen: 53.

Volstrekte meerderheid: 27.

De heer Wim Verreycken behaalt 11 stemmen.

De heer Paul Wille behaalt 42 stemmen.

Derhalve wordt de heer Paul Wille benoemd tot lid van de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité I.

Bijgevolg is de begeleidingscommissie van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten voortaan samengesteld als volgt:

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 17 november 2005 om 15 uur

1. Inoverwegingneming van voorstellen.

2. Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

3. Wetsontwerp houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 8 juli 2005 tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest betreffende de oprichting van en de samenwerking in een structuur Kustwacht; Stuk 3-1364/1 en 2.

4. Voorstel van resolutie betreffende tien jaar Euromediterraan partnerschap: balans en vooruitzichten (van mevrouw Jihane Annane); Stuk 3-1031/1 tot 5.

Vanaf 18 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

5. Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Pierre Galand aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «het akkoord inzake de invoering van accijnzen op koffie» (nr. 3-811)

De heer Pierre Galand (PS). - Krachtens het akkoord dat in juni werd ondertekend door verschillende niet-gouvernementele organisaties, door de koffiesector en door de regering, zullen de Belgische consumenten die koffie kopen, voortaan automatisch de kleine producenten van de ontwikkelingslanden steunen.

Het bedrag van 13 miljoen euro dat op basis van dat akkoord zal worden ingezameld, is bestemd voor ontwikkelingssamenwerking. Eigenlijk gaat het hier om het bedrag van de accijnzen. Ik preciseer overigens dat België en Duitsland de enige twee landen zijn die nog accijnzen heffen op koffie.

Mijnheer de minister, hoe zal die beslissing concreet gestalte krijgen? Welke organisaties en bedrijven zijn bij het akkoord betrokken: heel de koffiesector of alleen de ondertekenaars van het akkoord? Zal het bedrag dat zo vrijkomt, vanaf 2005 in de boeken worden opgenomen?

Hoe zullen de 13 miljoen euro aan accijnzen aan ontwikkelingssamenwerking worden besteed? Zullen de ondertekenaars van het akkoord hun zeg hebben in de besteding van die som? Waarom die middelen niet gebruiken ter bevordering van de rechtvaardige handel?

Voert het akkoord een structureel mechanisme in waardoor naargelang van het koffieverbruik jaarlijks een bedrag aan accijnzen kan worden vrijgemaakt, of blijft die maatregel beperkt in de tijd?

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Er was wel degelijk sprake van een principeakkoord over het storten van de door de Belgische Staat ontvangen accijnzen op koffie naar de begroting van Ontwikkelingssamenwerking om er ontwikkelingsprojecten in de koffiesector mee te financieren. Volgens de inlichtingen waarover ik beschik, is het akkoord nog niet ondertekend. Wij zijn uiteraard gewonnen voor een toename van onze begroting met 13 miljoen euro. Als wij dat bedrag gestort krijgen, zullen we er de kleine koffieproducenten mee steunen of er de rechtvaardige handel mee stimuleren.

De budgettaire procedures en schikkingen moeten echter nog worden uitgewerkt. Een definitief akkoord zal pas dan worden goedgekeurd. Momenteel wachten wij op groen licht van onze collega van Begroting.

De heer Pierre Galand (PS). - Het verheugt me dat de procedures worden uitgewerkt. Hopelijk zal de minister van Begroting ons spoedig meedelen dat ze voltooid zijn, zodat het akkoord nog dit jaar kan worden ondertekend.

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik zal daar op de volgende ministerraad met mijn uitstekende collega van Begroting over spreken.

Vraag om uitleg van mevrouw Stéphanie Anseeuw aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de Belgische cijfers inzake eerwraak en het politionele optreden ter zake» (nr. 3-1073)

Vraag om uitleg van de heer Luc Willems aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de eer- en bloedwraak» (nr. 3-1077)

De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

Mevrouw Stéphanie Anseeuw (VLD). - In de Nederlandse politiekorpsen Haaglanden en Zuid-Holland-Zuid loopt sinds een jaar een proefproject over eerwraak. Het doel is tot een betere registratie van gevallen van eerwraak te komen. Daarnaast wordt aan agenten onderwezen hoe zij eerwraak vroeger kunnen signaleren.

Dat leverde afgelopen jaar 168 onderzochte zaken op. Merendeels gaat het om geweldzaken. Zeventien zaken kenden een dodelijke afloop. Uit het project komt onder meer naar voren dat agenten moeten worden getraind in het onderkennen van signalen van eerwraak. Immers, als de politie er snel bij is kan nog worden bemiddeld. Vooral het vroeg signaleren van eerwraak op buurtniveau blijkt problematisch te zijn.

Voor dit project werd gewerkt met een multi-etnische eenheid. Die werkwijze leverde een zeer goede registratie van het fenomeen eerwraak.

Tevens werd een checklist ontwikkeld waarmee de mensen die aankloppen bij de politie gericht ondervraagd kunnen worden. Zo moet de politie beducht zijn voor sociaal wenselijke antwoorden.

Verder blijken er veel misvattingen te bestaan omtrent de eerwraak. Zo stelt projectleider Timmer: `Eerwraak is soms heel complex en er bestaan vele vooroordelen. Zo weten de meeste mensen niet dat de helft van alle slachtoffers man is. Er is vaak veel roddel- en achterklap binnen gemeenschappen. Bovendien kan een gezin er naar buiten toe best westers uitzien, terwijl het er binnenshuis zeer traditioneel aan toe gaat.' Het gaat dus lang niet altijd om seksuele eer. Ook zakelijke conflicten of een gesproken belediging kunnen leiden tot eerwraak.

Kan de minister aangeven hoeveel gevallen van eerwraak in België genoteerd werden in respectievelijk 2003 en 2004, alsook hoeveel gevallen van eerwraak een dodelijke afloop kenden?

Meent hij dat de gevallen van eerwraak het laatste jaar toenemen en kan hij dit enigszins toelichten?

Meent hij dat deze cijfers een weergave zijn van de realiteit op het terrein, gezien de hoge cijfers inzake eerwraak uit Nederland?

Is hij voorstander van het opzetten van initiatieven of proefprojecten over eerwraak binnen de politiezones teneinde te komen tot een nauwkeurige registratie van gevallen van eerwraak?

Bestaat er in België, zoals in Nederland, reeds een checklist over eerwraak teneinde preventief te kunnen optreden? Zo neen, is de minister bereid een checklist of handleiding op te stellen en ter beschikking te stellen van de agenten? Zo ja, op basis van welke criteria werkt de checklist en is ze effectief?

De multi-etnische unit bleek een schot in de roos te zijn. In hoeverre wordt er in België reeds gewerkt met multi-etnische politieteams? Is de minister voorstander van deze werkwijze en kan hij dit toelichten?

De heer Luc Willems (VLD). - Ik wil nog enkele vragen toevoegen: Wat is het standpunt van de minister over een beschermingsprogramma voor potentiële slachtoffers van bloedwraak en over een versoepeling van de privacyregels?

Heeft de dienst Veiligheid van de Staat reeds specifiek aandacht besteed aan het fenomeen van bloedwraak? Heeft ze het reeds in kaart gebracht?

De problematiek van bloedwraak is een Europees fenomeen. In onze buurlanden hebben de voorbije jaren ernstige incidenten plaatsgevonden. Staat de bestrijding van dit fenomeen op de Europese agenda?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - In het kader van dit antwoord is overleg gepleegd tussen de twee ministers tot wie de vragen zijn gericht.

Evenmin als voor misdrijven met een racistisch karakter en intrafamiliaal en partnergeweld zijn er voor dit soort misdrijven geen betrouwbare cijfergegevens beschikbaar in de Algemene Nationale Gegevensbank van de politie.

Volgens de minister van Justitie is het aantal dossiers in verband met eer- of bloedwraak niet precies bekend. Er bestaat immers geen speciale code om dergelijke dossiers in de databanken van de parketten in te voeren. Dat neemt echter niet weg dat het fenomeen ook in België bestaat.

Volgens de federale politie werden er de jongste zes jaar in België een vijftal eremoorden gepleegd en is er geen toename merkbaar. Hoeveel pogingen tot moord of doodslag gepleegd zijn, is evenwel niet bekend.

De problematiek van eer- en bloedwraak staat reeds lang op de internationale agenda. In dit verband kan worden verwezen naar resolutie 1327 van 4 april 2003 van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa op de Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women van de Verenigde Naties en The Stockholm Platform for action to combat honour related violence in Europe.

Nederland wenst vier soorten maatregelen te nemen, namelijk:

Begin 2006 zal de minister van Justitie in een rondzendbrief aan de parketten de procureurs-generaal uitnodigen om een actieplan tegen intrafamiliaal geweld uit te werken.

Om een beter zicht te krijgen op zaken van eerwraak, moeten de vaststellingen ter zake, net zoals bij het intrafamiliaal geweld, onder de aandacht van de parketten worden gebracht. Na een onderzoek kunnen de parketten bepaalde feiten dan als eerwraak kwalificeren; een kwalificatie die immers niet altijd van bij de eerste politiële vaststellingen duidelijk zal vaststaan.

Vooraleer hierop dieper in te gaan, moeten de resultaten van het Nederlandse proefproject in het licht van de Belgische context worden geanalyseerd.

De minister van Justitie zal haar diensten opdragen om na te gaan of een dergelijk initiatief ook in België interessant kan zijn en of eergerelateerd geweld kan worden opgenomen in de ministeriële rondzendbrief die zij momenteel voorbereidt.

Teneinde zoveel mogelijk politiemensen blijvend voor die problematiek gevoelig te maken, ben ik voorstander van een aanpak die integraal deel uitmaakt van de dagdagelijkse basispolitiezorg en van de slachtofferbejegening.

Momenteel krijgt de politie geen specifieke cursus over eerwraak, maar er staat wel een voortgezette opleiding over `intrafamiliaal geweld in allochtone gezinnen' in de steigers.

Net als het partner- en het intrafamiliaal geweld moet dit fenomeen als verplichte module in de basisopleiding worden opgenomen. Partnergeweld zal ook als thema in de voortgezette opleidingen worden opgenomen, zowel in de opleidingen die recht geven op een verhoging van weddeschaal, als in andere opleidingen. Ook de problematiek van de eerwraak zou in die opleidingen kunnen worden opgenomen.

Tot slot moet nog worden gezegd dat de Veiligheid van de Staat geen specifieke aandacht voor dit fenomeen heeft.

De heer Luc Willems (VLD). - De minister heeft een uitgebreid en gemotiveerd antwoord gegeven. De benadering is echter nog altijd zeer statistisch. Een aantal zaken moeten in kaart worden gebracht. Uit de cijfers die de minister heeft geciteerd, blijkt toch dat het fenomeen in België nog altijd marginaal is. Bij klachten of signalen wordt te snel besloten dat het fenomeen tot de privé- of familiale sfeer behoort en worden de betrokkenen naar de burgerlijke rechtbank verwezen. Het is goed dat er op het niveau van het parket initiatieven worden genomen om het probleem van in het begin te detecteren en aan te pakken.

(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de geplande groeimarge van ontwikkelingssamenwerking binnen de begroting van 2006» (nr. 3-1041)

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - De regering stelde enkele weken geleden haar zevende begroting in evenwicht op rij voor. Dat is goed nieuws, maar zoals elk jaar is het spannend te weten werk percentage van de begroting naar ontwikkelingssamenwerking zal gaan. Het streefdoel om 0,7% van ons bruto nationaal inkomen aan ontwikkelingssamenwerking te besteden is wettelijk vastgelegd, de manier om dat te bereiken echter niet. Het bestaande akkoord over het te volgen groeiscenario werd in het verleden al achterwege gelaten, niet bepaald een teken van consequent beleid.

In 2002 gaf België 0,43% van zijn BNI aan ontwikkelingssamenwerking, in 2004 was dat plots 0,60%, om dan weer terug te vallen op 0,43% in 2004, waarna dan nog snel 100 miljoen euro werd bijeengezocht, om toch van een verhoging te kunnen spreken, namelijk 0,45%.

Het is dan ook de vraag of de begroting 2006 rekening houdt met het vooropgestelde groeiscenario. Dat is geen loze belofte, aangezien de minister op een vraag van Luc Willems antwoordde dat het vooropgestelde groeipad zal worden gevolgd. Als we hem op zijn woord mogen geloven, werd dit jaar 0,50% van het BNI vrijgemaakt en zal in 2006 een bedrag van 1.541.120.000 euro naar ontwikkelingssamenwerking gaan.

Hoeveel bedraagt de begroting van ontwikkelingssamenwerking in 2006? Hoeveel procent van het BNI is dat? Volgt dit bedrag het vooropgestelde groeipad en gaat het effectief om 0,50% van het BNI? Zo niet, waarom wordt afgeweken van dit groeipad?

Welke maatregelen werden genomen om het budget van ontwikkelingssamenwerking voor 2006 extra middelen te geven? Gaat het om nieuwe financiële middelen of om bestaande uitgaven die onder de ODA-budgetlijn vallen? Over welke financiële middelen zou het gaan? Zijn de genomen maatregelen conform de bepalingen van de DAC?

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - De begroting 2006 van ontwikkelingssamenwerking, indeling 14/54, werd vastgelegd op 901 miljoen euro, wat een verhoging betekent van ongeveer 100 miljoen euro of 12,5% ten opzichte van het budget van 800.934.000 euro dat voor 2005 was goedgekeurd. De regering houdt dus rekening met de doelstelling om tegen 2010 de fameuze 0,7% van het BNI te bereiken en stelt daarvoor de nodige budgettaire middelen ter beschikking.

Het BNI is een variabel gegeven dat in de loop van het jaar kan wijzigen, zowel in stijgende als in dalende lijn. Door dat - variabele - bedrag te delen door het bedrag van de begroting van Ontwikkelingssamenwerking kan het percentage iets hoger of lager liggen. Voor mij is de grote reële verhoging van de middelen toegekend aan ontwikkelingssamenwerking echter veel belangrijker dan een theoretisch percentage.

In 2006 stijgt het percentage tot 0,6 tegenover 0,45 dit jaar. Die middelen stellen mij in staat de hulp aan de getroffen bevolkingen in ontwikkelingslanden substantieel te verhogen.

De kredieten ingeschreven in de indeling 14/54 van de algemene uitgavenbegroting dekken maar een deel van de Belgische inspanning inzake ontwikkelingssamenwerking. Traditioneel vertegenwoordigt het deel ingeschreven op de indeling 14/54 ongeveer 60% van onze ODA-uitgaven.

De budgettaire verhoging wordt toegepast op alle programma's van ontwikkelingssamenwerking. Het gaat om bedragen die tot de ODA-begrotingslijn behoren. Uiteraard worden alle regels van de DAC volledig gerespecteerd.

Kortom, de oorspronkelijke begroting bedroeg 700 miljoen euro in 2004, 800 miljoen euro in 2005 en in 2006 zal ze 900 miljoen euro bedragen.

De belofte van de eerste minister op de conferentie van Monterrey in 2002 wordt nagekomen. De eerste minister heeft er nog aan herinnerd op de algemene vergadering van de Verenigde Naties in New York in september jongstleden. Ik ben uiteraard zeer fier dat wij die belofte zullen nakomen.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. We moeten inderdaad 0,5% halen. Het cijfer dat de minister aanhaalde, is veel lager dan het cijfer dat ik heb gehoord. Ik veronderstel dat het om die 60% van de ODA-uitgaven en dan klopt het cijfer wel.

Dit antwoord én het antwoord van de minister op de vraag van Lionel Vandenberghe daarnet doen mij besluiten dat Ontwikkelingssamenwerking federaal moet blijven wil ons land de 0,7%-norm halen. Daar sta ik ook 100% achter.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - De gemeenschappen en de gewesten moeten ook op hun verantwoordelijkheid worden gewezen. De gemeenschappen en gewesten moeten ook zorgen dat de 0,7%-norm gehaald word. Dat is ook een goede reden om de ontwikkelingssamenwerking te regionaliseren.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de grote hoeveelheid aan drugsgeld in omloop in België» (nr. 3-1111)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - In ons land circuleert ongehinderd minstens 1,3 miljard euro drugsgeld. De federale politie en de antiwitwascel kunnen het niet meer opsporen omdat de criminelen de banken mijden en nog enkel werken met contant geld. De politie roept alle economische sectoren op extra waakzaam te zijn voor grote hoeveelheden baar geld.

Net als in Nederland worden in ons land opmerkelijk veel synthetische drugs gemaakt. België is ook een doorvoerland voor cocaïne. Volgens de directie bestrijding van de economische en financiële criminaliteit circuleert in België 1,3 miljard euro aan drugsgeld. Het geld bestaat vooral uit zeer kleine coupures en heeft zijn weg gevonden naar een alternatief circuit van cash geld, waar de controleorganen geen of te weinig vat op hebben.

Om het verkeer van baar crimineel geld te bestrijden, startte genoemde directie in 2003 het project `Cash Watch'. Tijdens het eerste jaar werd vooral gewerkt op de luchthaven van Zaventem en werd 2,75 miljoen euro in beslag genomen. Maar vorig jaar waren er andere prioriteiten en is het project minder opgevolgd.

De directie bestrijding financiële criminaliteit wijst op de grote moeilijkheden om verdacht geld te controleren. Het is niet altijd evident om de douane, de lokale politie en de bewakingsdiensten alert te maken voor grote hoeveelheden cash die in omloop zijn. Bovendien zijn er ook grote commerciële belangen in het spel.

Graag had ik van de minister vernomen hoe het bedrag aan drugsgeld dat in omloop is in ons land, wordt vastgesteld. Is genoemd cijfer exact of gaat het om een schatting? Hoe wil de regering de drugsgeldstroom een halt toeroepen? Acht de minister het niet wenselijk om het project `Cash Watch' beter op te volgen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Exacte cijfers omtrent de opbrengsten van verkoop van drugs in België zijn niet voorhanden.

Het cijfer van 1,3 miljard euro dat aan drugsgeld in België zou circuleren is het resultaat van een extrapolatie van cijfers afkomstig van de Verenigde Naties.

De totale wereldwijde omzet van de drugsmarkt wordt geraamd op 266 miljard euro waarvan 177 miljard euro toegeschreven wordt aan de opbrengsten van de straatverkoop van drugs. Binnen dit contingent wordt het aandeel van Europa becijferd op 33% of ongeveer 59 miljard euro. Rekening houdend met 10 miljoen Belgen tegenover 450 miljoen Europeanen betekent dat een bedrag van 1,3 miljard euro.

Met dat cijfer moet uiteraard omzichtig worden omgegaan.

De strijd tegen de circulatie van drugsgeld wordt vooral geleverd in het kader van de anti-witwaswetgeving. België beschikt reeds sinds 1993 over een anti-witwaswet die nog aangescherpt werd door de wet van 12 januari 2004.

Op grond van die wetgeving bestaat er een meldingsplicht in hoofde van een aantal instellingen en beroepen ten voordele van de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI).

Uit de evolutie van de dossiers tussen 2000 en 2004 blijkt dat het aantal dossiers dat werd aangemeld en waarvoor een relatie met de drugshandel werd vermoed, met bijna twee derden is gedaald. Die daling was sterker dan de daling die voor het totale aantal aangemelde dossiers kan worden vastgesteld. Dat zou kunnen betekenen dat het criminele milieu bewuster is geworden van het risico op detectie waardoor de meldingsplichtige instellingen en beroepen worden vermeden. Een andere gedeeltelijke verklaring ligt ongetwijfeld ook in de vermindering van het aantal wisseltransacties ten gevolge van de invoering van de euro. Hierdoor valt de kans op detectie ter gelegenheid van een wisseltransactie weg.

Dat neemt niet weg dat door de wet van 12 januari 2004 bijkomende maatregelen werden ingevoerd met het oog op de reglementering van het contant geldverkeer. Zo mag bijvoorbeeld de prijs van de verkoop van een onroerend goed enkel vereffend worden door middel van overschrijving of cheque behalve voor een bedrag tot 10% van de verkoop en voor zover dat niet meer bedraagt dan 15.000 euro. Zo werd ook vastgelegd dat de prijs van de verkoop door een handelaar van een goed ter waarde van 15.000 euro of meer niet meer in contanten mag worden vereffend.

Binnen de Raad van Europa werd in juli 2005 de reglementering aangenomen dat binnen de betrokken Europese landen aangifte moet worden gedaan van in- of uitvoer van contante sommen vanaf 10.000 euro en meer.

Het `Cash Watch' project dat in maart 2003 werd opgestart loopt nog steeds in samenwerking met de lokale politie en de GDA Brussel/Asse. Er werden eveneens initiatieven genomen om dit project uit te breiden naar de andere luchthavens. Dit staat naast de opleiding en sensibilisering van de verschillende diensten die werkzaam zijn op onze luchthavens.

Het is juist dat in 2004 minder geld in beslag werd genomen dan in 2003. Dit mag evenwel niet toegeschreven worden aan een gebrek aan belangstelling. Zo mag bijvoorbeeld het faillissement van Sabena en de invloed ervan op een aantal rechtstreekse bestemmingen alsmede op het aantal getransporteerde passagiers niet uit het oog worden verloren bij de interpretatie van de resultaten.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik stel vast dat het cijfer van 1,3 miljard euro het resultaat is van een statistische bewerking en niet onderbouwd is door dossiers.

In feite staan we voor een blinde vlek. Uit de enorme hoeveelheden drugs die in beslag worden genomen, kunnen wel bepaalde conclusies worden getrokken. Uit rapporten blijkt dat een belangrijk circuit door drugsgeld wordt gefinancierd. De bestrijding hiervan vergt echter een adequaat uitgerust bestuur. Maar gelet op de afwezigheid van de minister van Justitie, kan de discussie daarover nu niet worden gevoerd.

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Jansegers aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de stand van zaken inzake de eentalige politiemensen in de Brusselse politiekorpsen» (nr. 3-1076)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Nele Jansegers (VL. BELANG). - Op 30 juni stelde ik de minister een vraag over het verstrijken van de termijn van 5 jaar die de wet van 12 juli 2002 oplegde aan personeelsleden van de politie om een taalbrevet te behalen. Deze overgangsperiode was nodig om eentalige personeelsleden van de federale politie die werden geïncorporeerd in de plaatselijke korpsen van de gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de kans te geven een taalbrevet over hun kennis van de tweede taal te verwerven. De politieagenten in de Brusselse plaatselijke diensten moeten immers tweetalig zijn. De termijn loopt af op 1 april 2006.

Meer dan vier jaar later blijkt dat het overgrote deel van de betrokkenen niet de nodige inspanningen heeft geleverd om dit taalbrevet te behalen. Zoals gewoonlijk situeert het probleem zich vooral langs Franstalige kant. De laatste cijfers waarover wij beschikken, gaven aan dat 65% van de Nederlandstaligen het brevet over de kennis van het Frans heeft behaald, maar dat slechts 18% van de Franstaligen erin geslaagd is om zijn kennis van het Nederlands te bewijzen.

Op onze vraag wat de minister zou doen na het verstrijken van deze termijn op 1 april 2006, heeft hij in juli niet echt geantwoord. De jongste maanden wordt de Franstalige druk om deze termijn te verlengen sterk opgedreven. Wij vinden dat onaanvaardbaar.

Wat is, vijf maanden voor het verstrijken van de bewuste termijn, het slaagpercentage voor het behalen van het taalbrevet. Hoeveel Nederlandstaligen en Franstaligen hebben momenteel hun taalbrevet en hoeveel nog niet?

Welke besluiten trekt de minister uit deze resultaten?

Welke houding overweegt de minister aan te nemen ten aanzien van diegenen die bij het verstrijken van de termijn niet over het taalbrevet beschikken? Waarborgt de minister dat deze termijn niet wordt verlengd?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Er lopen heel wat initiatieven op het vlak van taalopleidingen. Het is wachten op de resultaten van de taalexamens niveau 2 die Selor begin 2006 zal organiseren. Hopelijk kunnen we dan een verbetering van de taalsituatie noteren. Politiemensen moeten vooral hun communicatievaardigheid, in alle betekenissen van het woord, voortdurend verbeteren.

Er is steeds meer interesse om te werken bij de Brusselse korpsen. Dat mag niet worden ontmoedigd en de betrokkenen moeten de tijd krijgen om in hun baan te groeien. Er kan meer worden bereikt door de verplichte wettelijke tweetaligheid niet als een bedreiging voor te stellen, maar als een opportuniteit waarvoor de politievrouw of -man net als voor de andere vaardigheden van zijn moeilijke baan dagelijks vorderingen maakt.

Op 1 april 2006, nadat de eerstvolgende taalexamens achter de rug zijn, zal een eerste evaluatie worden gemaakt. Het komt de wetgever toe de overgangstermijn al dan niet te verlengen.

Mevrouw Nele Jansegers (VL. BELANG). - In welke maand zullen de taalexamens plaatsvinden? Wat het behalen van een taalcertificaat betreft, gaat het noch om een opportuniteit of een bedreiging; het gaat hier om een wettelijke verplichting.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het gerechtelijk onderzoek naar de Groupe islamique combattant marocain» (nr. 3-1112)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het gerecht bevestigt dat de verklaringen die de minister van Binnenlandse Zaken in maart vorig jaar deed over het onderzoek naar de terreurbeweging Groupe islamique combattant marocain, GICM, dat onderzoek ernstig hebben gehinderd. De mededeling dat de GICM-leden in ons land door de Staatsveiligheid werden gevolgd, zou ertoe hebben geleid dat die schaduwoperatie minstens een maand eerder dan gepland moest worden stopgezet. Nochtans had het gerecht de minister uitdrukkelijk gevraagd om zeker niet in het openbaar over de operatie te spreken.

Het nieuws over de schaduwoperatie kwam op 17 maart in de pers, dus nadat de minister in de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken het volgende had verklaard: `Na mij te hebben geïnformeerd, kan ik u verzekeren dat de betrokkene - het GICM-lid Kh. Bouloudo -, in het licht van een Belgisch onderzoek, effectief werd geobserveerd'. Die onthulling bereikte via de pers meteen het brede publiek waardoor de handlangers van Bouloudo achterdochtig werden. Ze dreigden te vluchten en de observatie-operatie moest vroegtijdig worden gestaakt.

Ofwel zijn de uitspraken in de pers op niets gebaseerd, ofwel doen leden van het parket of de zittende magistratuur anoniem hun beklag in de pers. Alleszins klaagt het gerecht volgens de pers dat regeringslui en politici niet begrijpen hoeveel schade hun onthullingen over delicate dossiers, zoals de opsporing van terreurverdachten, kunnen aanrichten. Ze bemoeilijken het werk op het terrein aanzienlijk.

Heeft de minister weet van enige kritiek van het gerecht? Wat is de precieze inhoud van zijn verklaring over de aanslagen in Madrid op 17 maart 2004 in de Kamer? Is hij van oordeel dat het bekendmaken van die verklaring een weerslag heeft gehad op de in uitvoering zijnde veiligheidsoperaties?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De minister van Binnenlandse Zaken verzoekt me volgend antwoord mee te delen.

Graag wil ik klaar en duidelijk reageren op het artikel in De Tijd. Bij mijn weten werd dat bericht niet bevestigd door het federaal parket en zelfs tegengesproken door de federale politie.

In tegenstelling tot de beweringen in het artikel heb ik in de commissievergadering van 17 maart 2004 gezegd dat `betrokkene in België geobserveerd werd'. Nooit heb ik gezegd dat GICM-leden in ons land werden geschaduwd. De teneur van mijn antwoord was trouwens dat ik geen elementen uit een gerechtelijk onderzoek wilde onthullen.

In tegenstelling tot wat in De Tijd werd gepubliceerd, heeft het parket mij nooit gecontacteerd met het verzoek bepaalde uitspraken al dan niet te doen. Noch voor de commissie, noch nadien heb ik hierover een opmerking gekregen.

Bijgevolg is het duidelijk dat, zoals ik ook al zei in de Kamercommissie, enkel de toevallige controle en arrestatie van betrokkene in Nederland het onderzoek in België hebben versneld.

Ik kan de berichtgeving hierover dan ook alleen maar betreuren. Het doet ons de kern van de zaak uit het oog verliezen, namelijk dat inlichtingendiensten, politiediensten en gerechtelijke autoriteiten in België een onderzoek hebben gevoerd naar GICM, dat uiteindelijk heeft geleid tot het correctioneel proces dat vorige week is gestart. Het proces wordt voor de rechtbank gevoerd, en niet ergens anders.

Het volstaat de kranten van vóór 17 maart 2004 erop na te lezen om vast te stellen dat de pers reeds veel meer informatie had gepubliceerd. Zo stond in Het Nieuwsblad van 15 maart 2004 dat de Belg van Marokkaanse afkomst uit Maaseik zou behoren tot een groep van veertien hoofdverdachten van de aanslagen in Casablanca en dat het Marokkaanse gerecht om zijn uitlevering vraagt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank de minister voor haar antwoord. Natuurlijk geldt ook nu de opmerking die ik maakte bij mijn vorige vraag om uitleg, namelijk dat je moeilijk in dialoog kunt treden met een minister die niet de `vakminister' is.

Toch wil ik erop wijzen dat de verklaringen die de regering en bepaalde ministers na de aanslagen in Madrid van 11 maart 2004 aflegden, niet getuigden van rechtlijnigheid. In de gezamenlijke vergadering van de commissies voor de Justitie van Kamer en Senaat maakten verschillende sprekers de dag na de aanslagen in Madrid gewag van Spaanse bronnen die beweerden dat de daders van de aanslag in België een uitvalsbasis hadden. De eerste minister ontkende dat toen formeel. Enkele dagen later bleek echter, zoals ook naar voren komt in de pers- en televisieverslagen die we nu over de groep die terechtstaat krijgen, dat de Staatsveiligheid en andere diensten wel degelijk beschikten over informatie over en wisten van het bestaan van die uitvalsbasis. Ondanks de ontkenning van de eerste minister verklaarde de minister van Binnenlandse Zaken op 17 maart dat niet de beweging, maar wel een bepaald persoon werd geobserveerd. Dat wordt nu bevestigd in het antwoord op mijn vraag.

De informatie aan het Parlement is dus duidelijk niet eenduidig geweest. En dan hebben we het nog niet over de vraag - die we nu niet kunnen beantwoorden - in welke mate de observatie vervroegd moest worden stopgezet door lekken na de aanslagen in Madrid.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de Europese verordening 805/2004 inzake de Europese uitvoerbare titel» (nr. 3-842)

De voorzitter. - De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Sinds 21 januari 2005 is de verordening 805/2004 over de Europese uitvoerbare titel in werking getreden. Deze verordening - waarvoor mijns inziens veel te weinig aandacht bestaat - roept een Europese uitvoerbare titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in het leven. De exequaturprocedure wordt voor deze niet-betwiste schuldvorderingen dus afgeschaft. Dat is voor de uitvoering van vonnissen in burgerlijke zaken een enorme vooruitgang.

In de plaats hiervan komt de waarmerking van de titel. De titel moet in België gewaarmerkt worden, waardoor hij in het buitenland uitvoerbaar is. Hiertoe moeten evenwel bepaalde minimumnormen zoals opgenomen in de verordening, worden nageleefd, bijvoorbeeld inzake de kennisgeving aan de schuldenaar van het stuk dat het geding inleidt. Onlangs hebben we het door de goedkeuring van de veralgemening van het verzoekschrift gemakkelijker gemaakt om een zaak in te leiden. Ik vraag me nu echter af hoe het naleven van de minimumnormen van de verordening zal worden gewaarborgd.

Op 21 januari 2005 ging het systeem in werking, op 28 oktober 2005 - dit wil zeggen `onverwijld' - verscheen in het Belgisch Staatsblad een rondzendbrief over deze verordening. Als aandachtige lezer van het Belgisch Staatsblad leidde ik daaruit af dat de minister van Justitie van oordeel was dat geen wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek nodig waren om het vervangen van het exequatur door de waarmerking te codificeren.

Kan de minister garanderen dat de toepassing van de rondzendbrief volstaat om in België gewezen beslissingen te kunnen waarmerken en dat dus geen verdere wettelijke demarche meer nodig is?

Werd reeds voorzien in een opleiding voor de hoofdgriffiers van de rechtbanken, want zij moeten het vonnis waarmerken?

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - De Europese verordening is onmiddellijk van kracht. In dit specifieke geval sinds 21 oktober 2005 en voor sommige artikelen al sinds 21 januari 2005.

Een en ander werd reeds toegelicht in antwoord op een schriftelijke vraag aan de heer Borginon op 27 juni 2005. Het artikel 5 van de verordening bevat het algemene principe van de afschaffing van het exequatur van een beslissing die gewaarmerkt is als Europees uitvoerbare titel. Komen alleen in aanmerking voor het uitreiken van een Europese uitvoerbare titel: de beslissingen, de gerechtelijke schikkingen en authentieke akten inzake burgerrechtelijke en handelsrechtelijke zaken die betrekking hebben op niet-betwiste schuldvorderingen, zoals gedefinieerd door de verordening in artikel 2. Bovendien blijven sommige zaken expliciet uitgesloten van het toepassingsveld van de verordening. De afschaffing van het exequatur gebeurt op twee niveaus, die beide geregeld zijn door de verordening.

De verordening bevat regels inzake de uitvoeringsvoorwaarden van een beslissing of een gerechtelijke schikking uitgesproken door een Belgische rechtsmacht in een andere lidstaat. Hetzelfde geldt voor de uitvoering van een Belgische authentieke akte in een andere lidstaat. De verordening preciseert eveneens hoe een beslissing, een gerechtelijke schikking of een authentieke akte die respectievelijk werden genomen, goedgekeurd, gesloten of opgemaakt en geregistreerd in een andere lidstaat, in België moet worden uitgevoerd.

In de rondzendbrief van 22 juni 2005 over de toepassing van de verordening in kwestie heeft de minister zowel uitleg verschaft over de uitvoeringsvoorwaarden die de verordening oplegt voor een beslissing, een gerechtelijke schikking of een Belgische notariële akte in een andere lidstaat als over de uitvoering in België van een beslissing, een schikking of een authentieke akte die in een andere lidstaat genomen werd. Deze rondzendbrief werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 oktober 2005, tweede uitgave, op de kolom 47.042 tot 47.049.

Wat het uitreiken van het certificaat van de Europese uitvoerbare titel voor een Belgische beslissing of een gerechtelijke schikking die moet worden uitgevoerd in een andere lidstaat betreft, bepaalt de rondzendbrief dat, zodra de rechterlijke beslissing is uitgesproken, de rechtsmacht die dit deed in overeenstemming met artikel 9 het certificaat van de Europese uitvoerbare titel kan uitreiken op verzoek van de eisende partij.

Hetzelfde principe is opgenomen betreffende de gerechtelijke schikking in artikel 24 van de verordening.

De rondzendbrief bepaalt ook dat, onder voorbehoud van de interpretatie van de hoven en de rechtbanken en aangezien het niet gaat over een rechtsakte als dusdanig, het verzoek kan worden ingediend bij de hoofdgriffier van de rechtsmacht die de beslissing nam of die akte nam van de rechterlijke schikking.

Het formulier dat het certificaat van de Europese uitvoerbare titel bevat, wordt uitgereikt door de hoofdgriffier van de rechtsmacht die de beslissing nam of die akte nam van de rechterlijke schikking. Hiertoe gebruikt de hoofdgriffier of de door hem aangewezen griffier de standaardformulieren die voorkomen in de bijlagen 1 en 2.

Wat het uitreiken van de Europese uitvoerbare titel voor de Belgische notariële akte betreft, bepaalt de rondzendbrief dat de toepassing van artikel 25, paragraaf 1 van de verordening in België de bevoegdheid is van de notaris, die gebruik zal maken van het formulier dat voorkomt in bijlage 3. De hoofdgriffier, de door hem aangewezen griffier of in voorkomend geval de notaris reikt het certificaat van de Europese uitvoerbare titel uit op voorwaarde dat het dossier volledig is en dus aan alle vereisten van de verordening werd voldaan.

Dankzij het uitreiken van een certificaat van de Europese uitvoerbare titel zullen de Belgische beslissingen, rechtelijke schikkingen of authentieke akten kunnen worden uitgevoerd in elke andere lidstaat, zonder dat hiervoor andere procedurestappen moeten worden gedaan.

Gelet op het feit dat de uitreiking van de Europese uitvoerbare titel a priori niet moet worden beschouwd als een rechtsakte, werd geopteerd voor de eenvoudige en snelle uitreiking van de Europese uitvoerbare titel. Dat gebeurt zo snel mogelijk na de beslissing, de rechterlijke schikking of de authentieke akte en met respect voor de bepalingen van de Europese verordening.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het lange antwoord bewijst dat in deze materie nog veel onduidelijkheid bestaat.

Natuurlijk is het beter om de uitvoering van de verordening te regelen met een omzendbrief, want dat is de snelste manier om een verordening die onmiddellijk van toepassing is, ten uitvoer te brengen.

Toch heb ik ook vragen bij deze werkwijze. De uitvoerbare titel wordt traditioneel beschreven in het gerechtelijk wetboek. De gekozen werkwijze dwingt ons echter om aan het wetboek niet alleen de verordening toe te voegen, maar ook de omzendbrief waarin de voorwaarden worden uitgewerkt die de verordening operationeel maken. Naast de vraag of dat allemaal per omzendbrief kan, is het ook de vraag of de voorwaarden voor de kennisgeving aan de andere partij, bepaald in de verordening, beantwoorden aan de vereisten om te dagvaarden op verzoekschrift. Dat is de fundamentele vraag, die ook in de verordening werd geregeld. Ik ben niet zeker dat voor het dagvaarden op verzoekschrift, dat nu ook bij de arbeidsrechtbanken mogelijk is, volgens de verordening de waarmerking mogelijk is. Op dat punt is mijn vraag onbeantwoord, tenzij de minister van Mobiliteit nog wil reageren.

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Samengevat komt het hierop neer: de hoofdgriffier of de door hem aangewezen griffier of de notaris bevestigt dat de beslissing of akte authentiek is, conform de verordening. Dat strookt volkomen met alle wettelijkheidvereisten, aangezien de verordening een veel sterkere bron van recht is dan een of andere traditie uit de vorige eeuw.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het gerechtelijk wetboek dateert wel van 1997.

Mondelinge vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het gevolg dat moet worden gegeven aan ongelukken waarbij dronken chauffeurs zijn betrokken» (nr. 3-839)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - In minder dan drie maanden zijn verscheidene zwakke weggebruikers bij verkeersongevallen omgekomen.

Zo werd op 2 november Olivier Moreau te Gembloux gedood door een wegpiraat met een alcoholgehalte van 3,55 promille in het bloed. Op 1 oktober werd Kevin Suarez gedood te Wépion door een bestuurder met een alcoholgehalte van meer dan 2 promille. De lijst van slachtoffers is lang.

In de meeste gevallen liggen alcoholgebruik en overdreven snelheid in de bebouwde kom aan de basis van deze drama's.

Verschillende verenigingen laten al lang petities rondgaan voor een efficiëntere en strengere bestraffing van dronken rijden, overdreven snelheid en vluchtmisdrijf. De nadruk ligt op de laksheid van justitie tegenover recidivisten. In geval van bewezen alcoholverslaving eisen de verenigingen echte omkaderingsmaatregelen: een ontwenningskuur, gekoppeld aan een langdurig rijverbod.

Zulke feiten blijven zich spijtig genoeg voordoen. Het is onvoorstelbaar dat de situatie niet verbetert.

Welke strafrechtelijke en penitentiaire maatregelen heeft de minister op het oog om de verzoeken in te willigen en om te voorkomen dat de feiten zich herhalen?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het strafbeleid ten opzichte van dronken bestuurders is heel eenvoudig. Elk geval van dronkenschap, recidive of niet, wordt door de politierechtbank vervolgd. Er is sprake van een echte nultolerantie. Deze aangelegenheid is geregeld in de ministeriële omzendbrief van 26 februari 2004 aangaande de invoering van een eenvormig vervolgingsbeleid betreffende het sturen onder invloed, in staat van dronkenschap of in een soortgelijke staat onder meer ten gevolge van het gebruik van drugs of van geneesmiddelen.

De straffen opgenomen in de verkeerswet van 16 maart 1968 zijn bijzonder streng.

De theoretische maximumstraf in geval van dronkenschap is een boete van 2.000 euro, te vermenigvuldigen met opcenten, en een levenslang rijverbod.

Voor iemand die in staat van dronkenschap een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt, is de maximumstraf vijf jaar cel, een boete van 2.000 euro, en eventueel een levenslang rijverbod.

De straffen kunnen worden verdubbeld in geval van ongeval in dronken toestand en bij recidive. Bij een dodelijk ongeval te wijten aan dronkenschap geldt een rijverbod van ten minste drie maanden. Het theoretisch en praktisch rijexamen moet opnieuw worden afgelegd en men moet medische en psychologische testen ondergaan vooraleer men weer een rijbewijs krijgt. Bij recidive geldt een rijverbod van minstens een jaar.

De minister van Justitie vindt dat de straffen zwaar genoeg zijn. Ze heeft de problematiek van de verkeersongevallen tengevolge van dronken rijden en overdreven snelheid, en die van de vluchtmisdrijven al besproken met het College van procureurs-generaal. Het standpunt van het College wordt tegen de herfst verwacht.

De minister van Justitie zal een onderzoek laten uitvoeren naar de toepassing van de bestaande wetgeving in de verschillende parketten, politierechtbanken en correctionele rechtbanken. Ze zal ook nagaan hoe de opleiding en de bewustmaking van de magistraten kan worden verbeterd en hoe daarbij rekening kan worden gehouden met de belangen van de ouders van verongelukte kinderen.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik dank de minister voor dit antwoord. Ik zal het de betrokken verenigingen meedelen want zij slaken een nieuwe noodkreet.

Ik hoop dat de nieuwe strenge maatregelen van begin dit jaar resultaat opleveren en dat de statistieken van de minister van Justitie een daling van het fenomeen zullen aantonen. Ik heb helaas de indruk dat de zwakke weggebruikers en in het bijzonder de kinderen nog steeds het slachtoffer zijn van verkeersongevallen.

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)

Regeling van de werkzaamheden

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - De wijze waarop de werkzaamheden worden geregeld is onaanvaardbaar. We zijn nu bezig met de mondelinge vragen, terwijl die op de agenda onmiddellijk na de overwegingnemingen staan vermeld. Ik wil wel een beetje soepel zijn en kan begrijpen dat de vragen om uitleg aan de minister worden gesteld wanneer die aanwezig is, maar het kan niet door de beugel dat mondelinge vragen nog moeten worden gesteld om 18.25 uur.

Op de lijst van mondelinge vragen staat wel dat `de volgorde van de mondelinge vragen kan gewijzigd worden', maar ze worden op om het even welk moment gesteld, vaak lang na de stemmingen. Deze werkwijze is niet meer ernstig. Als de meerderheid er alles aan wil doen om te bewijzen dat deze Assemblee overbodig is, is ze goed op weg. De ministers hoeven dan ook niet meer aan de Senaat te komen vragen om werk te maken van een of andere kaderwet.

De voorzitter. - U bent lid van het Bureau, u kan dit punt daar naar voren brengen. Ik kan nu moeilijk reageren op de regeling van de werkzaamheden van deze namiddag.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Het gaat niet enkel om het verloop van de vergadering van deze namiddag, maar om het verloop van de vergaderingen sinds weken.

Vraag om uitleg van de heer Pierre Chevalier aan de minister van Landsverdediging over «de militaire oefeningen in het natuurgebied Ryckevelde» (nr. 3-1014)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer André Flahaut, minister van Landsverdediging.

De heer Pierre Chevalier (VLD). - Mijnheer de voorzitter, ook ik wil mijn ongenoegen kenbaar maken over de gang van zaken. Ik heb mijn vraag al eind augustus, begin september 2005 ingediend. Ik heb ettelijke keren geprobeerd om de minister van Landsverdediging te ondervragen over deze prangende kwestie, die misschien een detail lijkt, maar die de mensen echt bezighoudt. Ik slaag er dus maar niet in om hem een vraag te stellen. Dat is een aanfluiting van de democratie!

Buurtbewoners en wandelaars in het domein Ryckevelde, gelegen tussen Sijsele en Brugge, doen hun beklag over de geur- en rookhinder van de wekelijkse brandweeroefeningen op het militair domein in dat natuurgebied. Ook voor het vlakbij gelegen schooltje is de overlast ondraaglijk geworden.

Waarom moeten die oefeningen wekelijks gehouden worden?

Is er geen alternatief?

Kunnen de kwalijke gevolgen van de rookontwikkeling en bijbehorende geurhinder niet beperkt of zelfs helemaal voorkomen worden?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Damage control aan boord van een schip staat voor een brede waaier van maatregelen om de schade bij het aan de grond lopen, een aanvaring of een aanval zo snel mogelijk te herstellen of onder controle te krijgen.

Voor verschillende maatregelen kunnen oefeningen aan boord van het schip worden gehouden, maar voor het bestrijden van branden gaat dat niet. De Zeemacht beschikt daarvoor over een oefencomplex op het militair domein Ryckevelde. Elk lid van de scheepsbemanning oefent hier één keer per jaar het bestrijden van reële branden. Omdat die militairen geen brandweermannen of -vrouwen zijn, is het oefenen met reëel vuur van groot belang voor hun persoonlijke veiligheid.

Naast het personeel van de Zeemacht oefenen ook de leerlingen van de Hogere Zeevaartschool, brandweerkorpsen en derden de aangeleerde brandbestrijdingstechnieken op reëel vuur, op verschillende trainingsniveaus.

Elke maand wordt gemiddeld tien werkdagen geoefend op het militaire domein van Ryckevelde. In de maanden juli en augustus worden echter geen branden aangemaakt.

Bij het zoeken naar alternatieven die het milieu minder belasten, werd vastgesteld dat noch Defensie, noch de burgersector, met inbegrip van de civiele brandweerkorpsen, gelijkwaardige oefencentra hebben. Er werd dan ook beslist een studie te maken over de renovatie van het oefencomplex. Daarbij werd vooral rekening gehouden met de vereisten inzake de emissies in de lucht.

Het is de bedoeling de milieuhinder tot een minimum te beperken. Zo wordt het bluswater gezuiverd door onze eigen waterzuiveringsinstallatie.

De staf van het trainingscentrum streeft ernaar om het gebruik van de meest vervuilende oefenkuipen tot een minimum te beperken.

Het vermijden van alle hinder is maar mogelijk als een andere plaats kan worden gevonden voor het Damage Control Centre. Dat wordt bestudeerd. Die optie kan het stopzetten van andere activiteiten in de omgeving tot gevolg hebben, bijvoorbeeld in Sint-Kruis, dat uitsluitend bedoeld is voor de activiteiten in Ryckevelde.

Moties

De voorzitter. - De heer Steverlynck heeft een motie ingediend die luidt:

De Senaat,

Gehoord de vraag om uitleg van de heer Pierre Chevalier over `de militaire oefeningen in het natuurgebied Ryckevelde' en het antwoord van de minister;

Stelt vast dat de regering onvoldoende aandacht geeft aan de bezorgdheid van de burgers in de regio van Brugge inzake deze oefeningen.

De dames Van de Casteele en De Roeck, en de heer Roelants du Vivier, hebben een gewone motie ingediend.

-Over deze moties wordt later gestemd.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Wim Verreycken aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de wantoestanden bij de Kansspelcommissie» (nr. 3-846)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - Ik had mijn vraag graag aan de minister van Justitie zelf gesteld, vooral om nadien met haar in dialoog te kunnen treden. In deze uitermate chaotische manier van werken is dat echter vrijwel onmogelijk geworden. Ik ben bijna 20 jaar verkoopsleider geweest en ik kan u verzekeren dan indien één van mijn vertegenwoordigers op een dergelijke wijze zijn agenda had afgehandeld, hij op staande voet was ontslagen. Eigenlijk zou het niet slecht zijn dat hier met sommige ministers ook te doen, namelijk de minister van Landsverdediging en die van Justitie.

Op 31 mei 2000 werd door de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van Justitie besloten de heer Vermeulen te ontzetten als secretaris en diensthoofd van de kansspelcommissie en hem te laten vervangen. De Raad van State heeft deze beslissing bij arrest van 26 september 2005 vernietigd, waardoor de heer Vermeulen na vijf jaar zijn ambt opnieuw kon opnemen bij de kansspelcommissie.

Toen Vermeulen, die eerder al uitgerangeerd werd bij het Hoog Comité van Toezicht omdat hij zijn neus iets te veel en iets te diep in een aantal louche zaken had gestopt, zich opnieuw aandiende, werd hij pas na drie pogingen toegelaten tot het gebouw. Daar moest hij het dan stellen met een soort rokerslokaal, waar telefoon- noch internetaansluiting aanwezig was en waar hij dus onmogelijk zijn functie van diensthoofd kon vervullen.

In de kamercommissie Justitie gaf de minister van Justitie eind oktober te kennen dat de heer Vermeulen voorlopig een kantoor zou krijgen in een ander gebouw van de FOD Justitie. Daar zou hij over de informatie kunnen beschikken die hij nodig heeft om zijn nieuwe opdracht te volbrengen, namelijk het opstellen van een managementplan. Wanneer hij zich momenteel toegang wenst te verschaffen tot de lokalen van de kansspelcommissie, waar hij diensthoofd is en waarvoor hij een managementplan moet opstellen, moet hij telkens toestemming vragen om binnen te mogen en moet hij haast elke keer een uur in de wachtkamer wachten.

Gisteren beweerde Het Laatste Nieuws dat een mail is onderschept van Jan Bogaert, personeelsdirecteur bij Justitie, waaruit zou moeten blijken dat, nog voordat de heer Vermeulen na vijf jaar afwezigheid een voet had binnengezet bij de Kansspelcommissie, de voorzitter van de commissie reeds bezig was met het opstellen van een negatief dossier tegen hem. In de mail zou de personeelsdirecteur vragen `alle externe kenmerken voor Vermeulens reïntegratie uit te voeren' omdat `het ontbreken ervan het dossier verzwakt dat bedoelde voorzitter wenst op te maken over zijn gebrek aan zorgvuldig functioneren binnen de commissie'.

Kan de minister de situatie die momenteel heerst bij de Kansspelcommissie verduidelijken?

Kan de minister mij zeggen of het diensthoofd momenteel wordt toegelaten zijn functie naar behoren uit te oefenen en met welke taken hij momenteel wordt belast? Heeft hij reeds vrije en onbeperkt toegang tot zijn dienst?

Heeft de minister weet van de geciteerde mail van haar personeelsdirecteur aan de voorzitter van de commissie? Hoe zal ze trachten de werking van de kansspelcommissie te optimaliseren en te normaliseren?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De situatie binnen de kansspelcommissie is even duidelijk als eenvoudig. Ingevolge het arrest van de Raad van State over de beslissing die de secretaris-generaal in 2000 nam om een einde te maken aan de detachering van de heer Vermeulen naar het secretariaat van de kansspelcommissie, behoort de heer Vermeulen weer tot het personeel van de FOD Justitie dat ter beschikking staat van de kansspelcommissie.

Zodra ik op de hoogte werd gesteld van het arrest heb ik schriftelijk opdracht gegeven aan de verantwoordelijken om het arrest uit te voeren. Binnen de FOD werden eveneens meerdere berichten gestuurd aan de verantwoordelijken van de kansspelcommissie teneinde de heer Vermeulen te installeren als lid van het secretariaat. Deze maatregelen werden uitgevoerd. De heer Vermeulen beschikt over een bureel met toebehoren. Hij heeft een toegangsbadge en heeft dus toegang tot de ruimten die gebruikt worden door de kansspelcommissie.

Bij zijn herintegratie heeft de heer Vermeulen opdracht gekregen om een managementplan uit te schrijven. Daar tot dusver geen dergelijk plan werd overgemaakt aan de voorzitter van de kansspelcommissie, neem ik aan dat hij nog steeds aan die opdracht werkt. Ik heb terzake gevraagd aan de FOD Personeel & Organisatie om een ontwerp van takenpakket uit te werken voor de heer Vermeulen. Zodra dit takenpakket klaar is, zal het worden doorgesproken met de heer Vermeulen.

Het e-mailbericht waarnaar u verwijst is mij niet onbekend. Het dateert van 17 oktober. Ik onthoud uit dit stuk dat, op de keper beschouwd, de directeur P&O er bij de voorzitter van de kansspelcommissie op aandringt om volledige uitvoering te geven aan het arrest van de Raad van State, door de heer Vermeulen te voorzien van alle externe kenmerken van zijn functie. De laatste zinsnede uit de mail is enkel geïnspireerd op de vele moeilijkheden die zich reeds eerder die dag hadden voorgedaan omtrent de heer Vermeulen alsook op de problemen die reeds in het jaar 2000 de werking van de kansspelcommissie hebben bemoeilijkt. Deze moeilijkheden zijn een feitelijk gegeven. Ik zie niet in wat ik daaromtrent zou moeten laten onderzoeken. De kansspelcommissie heeft de voorbije week een normale vergadering gehouden. De toekomst zal uitwijzen in hoever de werking van de commissie en haar secretariaat beïnvloed wordt door de situatie die ontstaan is door het arrest van de Raad van State.

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - Ik apprecieer het antwoord van de minister. Het zou uiteraard moeilijk zijn geweest een managementplan uit te werken vanuit een lokaal waar zelfs geen potlood lag, maar enkel een stoel en een tafel stond, zeker wanneer men geen toegang heeft tot de ruimten waar de mensen zich bevinden en waarover een plan moet worden opgemaakt.

U verwees naar de moeilijkheden die zich hebben voorgedaan. Mijnheer Vermeulen is inderdaad een moeilijk man, dat zullen de mensen die in de commissie voor de georganiseerde criminaliteit met hem gesproken hebben, nog weten. Ik ben ook moeilijk, en dat is mevrouw Onkelinx ook en u bent dat ongetwijfeld ook wanneer u geconfronteerd wordt met straatmanifestanten en hen fascistoïde trekjes toedicht. Iedereen is wel moeilijk op zijn terrein, anders zaten wij niet in dit beroep. Dat is evenwel geen reden om iemand op een dergelijke manier opzij te zetten en te schofferen.

Ik had nog een laatste vraag willen stellen aan mevrouw Onkelinx over de uitspraak van de rechtbank in kortgeding die op 3 november zou gevallen zijn met betrekking tot de 2.500 euro dwangsom die door Vermeulen werd gevraagd. Ik heb daar nog geen enkel gegeven over. Ik had dat graag van mevrouw Onkelinx vernomen. Dat blijkt onmogelijk in deze situatie waarbij we steeds aangewezen zijn op de bereidwilligheid van een vriendelijke vervanger van de vakminister.

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de minister van Landsverdediging over «het militaire kamp te Elsenborn en het grensoverschrijdende mobiliteitsplan voor de Eifel» (nr. 3-1094)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer André Flahaut, minister van Landsverdediging.

De heer Berni Collas (MR). - Herr Vorsitzender, es mag den einen oder anderen überraschen, dass ich im Rahmen der grenzüberschreitenden Eifelmobilitätsplanung den Minister für Landesverteidigung interpelliere, aber es wird sehr schnell ersichtlich werden, warum ich dies tue.

Mijnheer de voorzitter, sommigen zullen verrast zijn dat ik de minister van Landsverdediging in het kader van het grensoverschrijdende mobiliteitsplan voor de Eifel ondervraag, maar mijn bedoeling zal snel duidelijk worden.

De Wirtschaftsförderungsgesellschaft Ostbelgien (WFG Ostbelgien VoG) heeft, op last van de gemeenten Büllingen, Bütgenbach, Sankt-Vith, Amel en Burg-Reuland aan Belgische zijde, en de gemeenten Dahlem, Hellenthal, de stad Schleiden en dus Kreis Euskirchen, en Landesbetrieb Straßenbau Nordrhein-Westfalen - aan Duitse zijde, een grensoverschrijdend mobiliteitsplan voor de Eifel opgesteld.

De studie werd uitgevoerd met de steun van het Waals Gewest in het kader van een INTERREG III-project (EMR. INT III).

De belangrijkste doelstelling van het project was de studie van verkeerscorridors tussen België en Duitsland in de genoemde gemeenten, wetend dat die corridors ook door het supraregionale verkeer zullen worden gebruikt.

Het mobiliteitsplan dat eruit voortvloeit, voorziet in corridors voor een oost-westverbinding - dus Keulen-Zülpich - die mijn regio doorkruisen en zo naar Luxemburg gaan. Voor één van die corridors wordt voorgesteld de N 658 en de N 692 te gebruiken tot Büllingen, vervolgens de N 632 te nemen en Losheimergraben te bereiken via de N 632 en Losheim via de B 265, Dahlem, Blankenheim en Keulen, of, eventueel, over Schleiden via de B 265.

De Duitse autoriteiten - Kreis Euskirchen - zijn echter voorstander van een ander tracé. Dat zou de N 658 gebruiken tot de Duitse grens en dus kamp Elsenborn doorkruisen om zo via de B 258 en de B 266 Gemünd te bereiken. Die variant kan inderdaad wel de beste lijken voor de integratie van mijn regio in de grote verkeersassen.

Om de planning te kunnen voortzetten, moeten we eerst weten of de door Kreis Euskirchen voorgestelde corridor kan worden overwogen in het kader van de huidige werking van kamp Elsenborn en de toekomst van dat kamp. Afhankelijk van uw antwoord zullen we een keuze moeten maken.

Hoe ziet de minister de toekomst van kamp Elsenborn in het kader van Landsverdediging en onze verplichtingen ten opzichte van de NAVO? Is het voorgestelde tracé verenigbaar met de werking van het kamp, wetende dat het aanpassingswerken en een permanent gebruik vergt? Zo ja, onder welke voorwaarden?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het grensoverschrijdend mobiliteitsplan van de Eifel werd in februari 2005 grondig bestudeerd door het departement Infrastructuur van Defensie.

In het grensoverschrijdend mobiliteitsplan werden acht opties voorgesteld, waarvan er vier de wegen B 258 en N 658 gebruiken.

Uit het onderzoek van het dossier blijkt dat deze opties niet verzoenbaar zijn met het huidige en toekomstige gebruik van kamp Elsenborn. Defensie is van oordeel dat de mogelijkheid om bepaalde zones tijdelijk te sluiten, behouden moet blijven.

Deze veiligheidszones zijn essentieel voor de training met de huidige en toekomstige wapensystemen, om aldus de inzetbaarheid van de eenheden van Defensie te garanderen.

Kamp Elsenborn is één van de twee belangrijkste kampen in België. Defensie heeft geen bezwaar tegen de vier andere opties die in het plan worden voorgesteld en die geen gebruik maken van de wegen B 258 en N 658.

De heer Berni Collas (MR). - Dit publieke en officiële antwoord is bijzonder belangrijk voor ons verdere beraad.

Aan Duitse zijde werd door de Kreis Euskirchen immers een geïntegreerd mobiliteitsconcept uitgewerkt. Dat voorstel moet vóór het einde van het jaar aan de deelstaat Nordrhein-Westfalen voor advies worden voorgelegd. Het is van belang dat de Duitse autoriteiten het standpunt van onze minister van Landsverdediging kennen.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de dienstenrichtlijn voor de beoefenaars van de vrije beroepen» (nr. 3-1074)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De Europese Commissie wil via de zogenaamde Bolkestein-richtlijn alle belemmeringen opheffen voor het vrij verkeer van diensten en de vrije vestiging in een andere lidstaat voor het leveren van diensten. In principe zou daardoor elke ondernemer of vrij beroep in alle lidstaten zijn of haar diensten kunnen aanbieden of zich daartoe in alle vrijheid kunnen vestigen. De nu nog bestaande hindernissen, zoals de dure en ingewikkelde procedures, aanvragen, registraties en formaliteiten, schermen volgens de Europese Commissie de markt af en zijn nadelig voor de handel, de investeringen, de tewerkstelling, de arbeidsproductiviteit en de consumentenprijzen.

De dienstensector is enorm belangrijk in Europa. Het potentieel voor productiviteitsgroei en banencreatie, de concurrentiekracht en het ondernemerschap is enorm. Deze ontwerprichtlijn bevat belangrijke elementen die de rechtszekerheid en administratieve vereenvoudiging bevorderen. Vooral de KMO's zouden nu in hun groei worden afgeremd.

De Europese ontwerprichtlijn wil daarom de vrijheid van vestiging garanderen door de lidstaten te verplichten alle mogelijke administratieve procedures en formaliteiten in te dijken. Daartoe moet er voor de ondernemers een uniek loket worden geïnstalleerd dat vanuit elke lidstaat elektronisch toegankelijk is. Bovendien moet de wetgeving worden gescreend en beoordeeld op bestaande beperkingen die strijdig zijn met de vaststaande rechtspraak van het Hof van Justitie.

Voor het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie gaat de ontwerprichtlijn uit van het oorspronglandbeginsel. Daardoor volstaat het dat de ondernemers en vrije beroepen voldoen aan de wettelijke vereisten van hun lidstaat inzake de toegang en de uitoefening van hun activiteit. De controle daarop door de lidstaat van oorsprong volstaat ook wanneer de diensten in een andere liststaat worden aangeboden en uitgeoefend.

De bestaande beroepskwalificaties, vergunningstelsels, kwaliteitscertificaten en erkenningsregels dreigen daardoor in het gedrang te komen.

De consequenties voor de beoefenaars van vrije beroepen moeten dan ook nadrukkelijk onderzocht worden. Onder meer de Federatie voor Vrije en Intellectuele Beroepen (FVIB) pleit voor de vrije beroepen voor een uitzondering op het oorspronglandbeginsel.

Om de afnemers van diensten te beschermen moeten de dienstverrichters uit het buitenland aan dezelfde bepalingen en controle onderworpen worden als de dienstverleners op het eigen grondgebied.

Over enkele maanden wordt de dienstenrichtlijn voor een eerste maal in de plenaire vergadering van het Europees Parlement besproken. Daarna dient de Belgische regering via de Raad van Ministers haar standpunt kenbaar te maken.

Heeft de Belgische regering reeds een standpunt over de Europese dienstenrichtlijn ingenomen? Zo ja, wat is de inhoud ervan? Zo neen, wanneer mogen we dit verwachten?

Is de minister van oordeel dat een uitzondering op het oorspronglandbeginsel voor de beoefenaars van de vrije beroepen nodig is? Zo ja, in welke mate wenst de minister een uitzondering?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het officiële Belgische standpunt aangaande de ontwerpdienstenrichtlijn werd door de Kern van 11 maart 2004 en op de Raad Competitiviteit van 25 en 26 november 2004 vastgelegd. De ontwerprichtlijn past in het kader van de Lissabon-strategie, waar België volledig achter staat. Hoewel nog enkele verbeteringen moeten worden aangebracht, kunnen we ons alleen maar verheugen over de vooruitgang die werd geboekt mede dankzij de actieve deelname van België aan de werkgroepen op Europees vlak.

Wat de vrije beroepen betreft, lezen we in de jongste versie van de richtlijn dat `de belangrijke rol van beroepsorden en -verenigingen bij de reglementering van dienstenactiviteiten en de opstelling van beroepsregels dient te worden erkend.' De Commissie wil dus het systeem niet ontregelen door orden en instituten op te heffen of te verzwakken.

België kan binnen het kader van de richtlijn over de erkenning van beroepskwalificaties talrijke vrije beroepen uitsluiten van het oorspronglandbeginsel, aangezien de richtlijn over de erkenning van diensten een dergelijke afwijking in het kader van de richtlijn over de erkenning van de beroepskwalificaties mogelijk maakt. Er is dus geen reden om voor de beoefenaars van vrije beroepen een uitzondering op het oorspronglandbeginsel te vragen.

De Europese Commissie publiceerde in september haar verslag inzake de concurrentie binnen de sector van de vrije beroepen. De conclusies van dit verslag inzake de hervorming van de beroepsregels voor apothekers, juristen, auditeurs, architecten en ingenieurs zijn voor België positief.

In december 2004 heb ik overleg gepleegd met de orden en de instituten die onder mijn toezicht vallen. Die zijn over het algemeen tevreden over het initiatief van de Europese Commissie en ze waren bereid met de Commissie samen te werken over de totstandkoming van kwaliteitshandvesten, Europese gedragscodes enzovoort.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De minister verwijst naar de gunstige beoordeling van ons land inzake mededinging in het rapport-Monti. Ik meen uit dit rapport op te maken dat België nog maar in een eerste analysefase zit. Uit het persbericht dat de Commissie in september publiceerde bleek dat ons land zijn opdracht nog niet had voltooid.

Ik heb uit het antwoord van de minister begrepen dat voldoende rekening zal worden gehouden met de specifieke kenmerken van de vrije beroepen en dat buitenlanders rekening zullen moeten houden met de beroepskwalificaties die door de orden en de instituten zijn vastgelegd.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De orden en de instituten zijn van mening dat de richtlijn de goede richting uitgaat. We moeten echter aandachtig blijven.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de bijdrageplicht van politieraden ter uitvoering van de wet betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen» (nr. 3-1083)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - In het Belgisch Staatsblad van 29 juli 2005 verscheen de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen. Die wet verving de oorspronkelijk door de programmawet van 27 december 2004 voorziene bijdrageplicht voor publieke mandatarissen door een bijdrage ten laste van instellingen waarin bezoldigde publieke mandatarissen aanwezig zijn.

Niet de mandatarissen, maar de instellingen moeten de nodige formaliteiten vervullen. Ze moeten zich bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) inschrijven en een bijdrage betalen. De registratie en de betaling dienen normaliter te gebeuren voor 1 juli van ieder jaar, maar voor dit jaar kregen ze tijd tot 1 september om zich in te schrijven en tot 1 december 2005 om de verschuldigde bijdrage te betalen.

Veel instellingen vragen zich nu nog af of ze zich nu al dan niet bij het RSVZ moeten inschrijven.

Zo zouden een aantal politieraden zich hebben ingeschreven. De meeste politieraden zijn evenwel de mening toegedaan dat ze eerder een politiek orgaan zijn, omdat ze zijn samengesteld uit verkozen gemeenteraadsleden die er als het ware een politiek mandaat uitoefenen, en dus niet onder de toepassing vallen van de nieuwe wetgeving. Uit de parlementaire voorbereiding van de vermelde wet kan ons inziens niet worden afgeleid dat een politieraad door de nieuwe wet wordt geviseerd. Toch worden op de website van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten de meergemeentepolitiezones vermeld als onderworpen instellingen.

De onduidelijkheid op het terrein is dan ook zeer groot. Daarom moet dringend klaarheid worden geschapen.

Kan de minister bevestigen dat politieraden niet worden geviseerd door de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen?

Is de informatie op de website van de VVSG gebaseerd op inlichtingen van de overheid? Zo ja, aan wie werd die informatie verspreid en door welke dienst?

Welke instellingen zijn onderworpen aan de bovengenoemde wet en welke niet? Beschikt de minister over een lijst van instellingen?

Plant de regering een informatiecampagne voor de betrokken instellingen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - De wet van 13 juli 2005 omschrijft duidelijk welke instellingen onderworpen zijn aan de inschrijvings- en aangifteverplichting van de openbare mandatarissen. Volgens de artikelen 2, b) en c), en 3 is onderworpen de privé- of openbare rechtspersoon waarin ten minste één rechtspersoon of natuurlijk persoon aanwezig is die belast is met een mandaat in een openbare of privé-instelling, hetzij uit hoofde van de functie die hij uitoefent bij een administratie van het rijk, van een gewest, van een gemeenschap, van een provincie, van een gemeente of van een openbare instelling, hetzij als vertegenwoordiger van een werknemers-, werkgevers- of zelfstandigenorganisatie, hetzij als vertegenwoordiger van het rijk, van een gewest, van een gemeenschap, van een provincie of van een gemeente en waarvoor een beloning wordt toegekend.

De meergemeentepolitiezones leven de voorschriften van de wet van 13 juli 2005 na. Ze beschikken over de rechtspersoonlijkheid en betalen presentiegeld aan de gemeenteraadsleden die in hun beheerorgaan zitting hebben.

De informatie op de website van de VVSG is bijgevolg juist. De dienst secretariaat geïntegreerde politie werd door mijn administratie op de hoogte gebracht van de verplichting die voortvloeit uit de wetgeving met betrekking tot de meergemeentepolitiezones. Overigens zijn 810 instellingen op het ogenblik ingeschreven.

De nieuwe wetgeving werd via een persmededeling van het RSVZ bekendgemaakt. Bovendien werd zijn internetsite aangepast om nuttige en de meest recente informatie over dit onderwerp aan te bieden. De verplichtingen die de instellingen worden opgelegd, worden er volledig en stap voor stap beschreven en de wettelijke bepalingen kunnen on line worden geraadpleegd. Elk belangrijk begrip van de wet van 13 juli 2005 wordt besproken, of het nu gaat om het begrip openbaar mandataris en beloning, of om de inschrijvingsmodaliteiten, enzovoort.

In oktober heeft het RSVZ elke ingeschreven instelling geïnformeerd via een individuele brief om te herinneren aan de modaliteiten van de aangifte, zoals de noodzaak aan een identificatie en een wachtwoord voor de beveiligde toepassing bij elke aangifte op het portaal van de sociale zekerheid.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik ben het niet eens met de interpretatie van de minister. Mandaten bij openbare instellingen zijn onderworpen aan de bijdrageplicht, maar een politieraadslid heeft, net als een gemeenteraadslid of een OCMW-raadslid, een mandaat bij een politieke instelling. De interpretatie die de minister hanteert, geeft trouwens aanleiding tot discriminatie tussen een `meergemeentepolitiezone' en een `gewone' politiezone, waarin de gemeenteraad de functies in de politieraad vervult. Ik zie niet in waarom een politieraadslid in het ene geval wel een bijdrage moet betalen en in het andere geval niet. Eigenlijk is een politieraadslid op dezelfde manier te kwalificeren als een OCMW-raadslid. Beide worden aangewezen door de gemeenteraad. De politieraad is dus eigenlijk een politiek orgaan en geen openbare instelling of een administratie van het gewest of het rijk. Politieraadsleden in een `meergemeentepolitiezone' kunnen volgens mij dan ook niet worden beschouwd als leden van een instelling waarvoor de bijdrageplicht geldt.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik gaf niet mijn eigen interpretatie, maar die van het RSVZ, dat de nodige informatie ook aan de secretariaten van de geïntegreerde politie doorgaf. Sommige `meergemeentepolitiezones' hebben zich trouwens al ingeschreven. Ik kan het RSVZ natuurlijk wel opnieuw de vraag stellen.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Het klopt inderdaad dat dit de interpretatie van het RSVZ is, maar ik twijfel aan de juistheid ervan. Politieraden zijn mijns inziens politieke instellingen en geen openbare of administratieve instellingen. Wanneer bepaalde politiezones zich niet inschrijven, dan moet, eventueel via de rechtbank, worden uitgemaakt welk interpretatie correct is.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de aanwezigheid van wapens en drugs in psychiatrische inrichtingen» (nr. 3-1035)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Een eerste probleem dat ik de minister wil voorleggen, werd gesignaleerd door de Orde van Geneesheren na een uitgebreide enquête bij de psychiatrische ziekenhuizen. De Orde wil dringend een wetgevend initiatief voor het complexe probleem van de aanwezigheid van wapens en drugs in psychiatrische ziekenhuizen.

Uit de analyse van de antwoorden op de enquête blijkt dat de problemen vooral voorkomen in psychiatrische ziekenhuizen die aselectief opnemen en die in of aan de rand van grote agglomeraties gelegen zijn.

Eerder is getracht een pragmatische oplossing uit te werken met het College van procureurs-generaal en de Raad van procureurs, maar dat bleek niet haalbaar te zijn. Enerzijds omdat de parketmagistraten geen modus vivendi op schrift kunnen zetten die aan bepaalde patiënten een vrijgeleide zou bezorgen om te ontsnappen aan de bepalingen van de strafwetgeving. Anderzijds omdat de geneesheren zelf van mening zijn dat het prijsgeven van het beroepsgeheim en het niet naleven van de patiëntenrechtenwet een negatief effect zou hebben op de hulpverlening aan een doelgroep die het maatschappelijk al bijzonder moeilijk heeft. De Orde van Geneesheren pleit dan ook voor een wet die ziekenhuisapothekers en provinciale geneeskundige commissies inschakelt.

In afwachting van een wettelijke regeling heeft de Nationale Raad richtlijnen ontwikkeld als leidraad.

Allereerst benadrukt de Nationale Raad dat veel aandacht moet gaan naar het voorkomen van de aanwezigheid van illegale middelen in het ziekenhuis.

Zouden de ziekenhuizen met de federale of de lokale politie eventueel kunnen afspreken om bij het transport van bepaalde patiënten, die meestal gedwongen opgenomen worden, na te gaan of ze in het bezit zijn van wapens en drugs?

Daarnaast is het duidelijk dat bij het gebruik van of bij dreiging met wapens de politie moet worden ingeschakeld. In de praktijk gaat het echter meestal niet om zulke uitzonderlijke situaties, maar om wapens of drugs die op de afdeling worden aangetroffen of in de aanpalende tuinen verstopt worden en door de verpleging gevonden worden. Soms worden drugs of wapens op vraag van de verpleging overhandigd of worden ze ontdekt bij het fouilleren van de patiënt of bij het doorzoeken van zijn kleding of bagage.

De beroepsbeoefenaars zijn in hun houding tegenover de patiënten gebonden door wettelijke en deontologische regels. Deontologisch moet een patiënt voorafgaandelijk in kennis worden gesteld van de gevolgen voor hem bij het overhandigen van wapens of drugs en van de consequenties bij het vinden ervan bij het fouilleren of het doorzoeken van zijn kleding of bagage. De informed consent is belangrijk voor het opbouwen en het in stand houden van de vertrouwensrelatie met de patiënt. Op wettelijk niveau moet een beroepsbeoefenaar rekening houden met de patiëntenrechtenwet, het beroepsgeheim en de strafwet.

Zal de minister de wettelijke regelingen, namelijk de patiëntenrechtenwet, het beroepsgeheim en de strafwet met elkaar verzoenen in een enkele wetgeving?

Op welke manier zal dat gebeuren?

Zal hij in verband met het probleem van drugs en wapens in psychiatrische ziekenhuizen uitzonderingen toestaan op de patiëntenrechtenwet en de strafwet?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Niet zozeer de specifieke problematiek van de aanwezigheid van wapens en drugs in psychiatrische ziekenhuizen, maar veeleer de algemene problematiek van geweld in ziekenhuizen is mij bekend.

Teneinde meer zicht te krijgen op deze delicate aangelegenheid, heb ik in eerste instantie een enquête gehouden in de ziekenhuizen. De medewerking was heel positief.

Als vervolg hierop werd samen met Binnenlandse Zaken een werkgroep opgestart. Het is de bedoeling om in gemeenschappelijk overleg een actieplan met betrekking tot geweld in ziekenhuizen op te starten. Niet alleen geweld in het algemeen, maar ook de specifieke problematiek van de aanwezigheid van wapens en drugs kunnen daarbij aan bod komen. Momenteel wordt eraan gedacht om in het kader van bedoeld beleidsplan een bewustmakingscampagne naar de patiënt te voeren. Er wordt ook onderzocht of een melding van geweld mogelijk is, waarbij ook een melding van bezit van drugs en wapens aan bod kan komen, met inachtneming van de strafwet en de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens.

Het is nu nog te vroeg om te zeggen welke wetgeving moet worden gewijzigd en in welke uitzonderingsbepalingen moet worden voorzien.

Er is geen sprake van het formuleren van uitzonderingsbepalingen op de patiëntenrechtenwet. De informed consent, zoals in artikel 8 van die wet omschreven, heeft daar niets mee te maken. Het betreft het meedelen van bepaalde informatie aan de patiënt opdat hij vrij kan toestemmen in een bepaalde ingreep van de beroepsbeoefenaar op het vlak van de gezondheidszorg.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik noteer dat de werkgroep van start is gegaan. Zijn daarbij alleen ambtenaren van de FOD Binnenlandse Zaken betrokken? Zou de werkgroep niet gemakkelijker een oplossing vinden die iedereen goed vindt, als ook ambtenaren van de FOD Justitie daaraan zouden meewerken?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Onze bedoeling nu is onmiddellijk maatregelen te nemen in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar als blijkt dat er een wetswijziging nodig is of dat het gerecht tussenbeide moet komen, dan kunnen we een beroep doen op experts en op de FOD Justitie.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik wil de minister niet vragen naar de timing van de werkgroep. Ik stel wel vast dat er nog een werkgroep wordt toegevoegd aan een al lange lijst. De leden van de CD&V-fractie zullen de minister op het gepaste ogenblik ondervragen over de vorderingen van de verschillende werkgroepen.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het gevaar van slaaptekort bij artsen» (nr. 3-1036)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Bij artsen blijkt slaaptekort meer en meer een gevaar te vormen voor de eigen gezondheid en die van de patiënt. Volgens een recente studie geeft 10% van de Vlaamse gynaecologen toe dat vermoeidheid ooit tot een medische fout heeft geleid en meer dan vier procent zegt daardoor een chirurgische fout te hebben begaan.

In België zouden jaarlijks meer dan 2.000 doden vallen ten gevolge van medische fouten of vergissingen. De vermoeidheid van artsen speelt daarbij een belangrijke rol. Uit een enquête blijkt dat de helft van de gynaecologen en tachtig procent van de assistenten in opleiding meer dan zestig uur per week werken. Ook andere specialisten, zoals chirurgen en anesthesisten, kampen met oververmoeidheid.

De impact van de vermoeide arts op de gezondheid van de patiënt is nog maar sporadisch bestudeerd. In 2003 verschenen de ophefmakende resultaten van een onderzoek bij 3.500 jonge Amerikaanse artsen die gemiddeld 80 uur per week werkten en 5,5 uur sliepen per nacht. Twee derde zei door de permanente vermoeidheid de patiënten niet optimaal te verzorgen en een kwart was ervan overtuigd dat ze door slaaptekort al medische fouten hadden gemaakt. Verder gaf vermoeidheid aanleiding tot conflicten met collega's. In het algemeen bezorgde de vermoeidheid hen veel stress.

In de medische wereld heerst nog steeds de mythe dat een groot aantal werkuren je een hoog aanzien oplevert. Vermoeidheid is een bewijs dat je minder geschikt zou zijn voor de job. Er is dus vooreerst een mentaliteitswijziging vereist.

Ook de patiënten gaan niet vrijuit. Ze zijn vaak te veeleisend en doen veel te snel een beroep op de artsen van wacht. Veel van de nachtelijke oproepen zijn niet dringend. Dat getuigt van weinig respect voor de artsen.

Een echte oplossing vergt dus een aanpassing van de gezondheidszorgstructuren en iedereen moet daaraan mee werken. De arts of de opleider moet begrijpen dat slaaptekort een gezondheidsprobleem is voor henzelf én voor de patiënt. Het ziekenhuisbestuur moet het werk zo organiseren dat iedereen voldoende rust krijgt. De wetgever moet het maximale aantal werkuren regelen en de wetenschapper moet meer onderzoek doen naar het effect van slaap. Ook de patiënt moet weten wat hij wil. Alleen een arts die voldoende rust, kan op de hoogte blijven van de wetenschappelijke kennis, verleent goede zorgen en gaat niet gebukt onder vermoeidheid.

Is de minister zich bewust van dit probleem? Bestaan er in België initiatieven om alle actoren te sensibiliseren omtrent het gevaar van slaaptekort bij artsen? Bestaat er in België informatie over patient safety, waardoor artsen worden aangespoord om meer zorg te dragen voor hun eigen gezondheid en voor de veiligheid van de patiënt? Is de minister bereid hierover onderzoek te voeren en nascholing te organiseren?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De medische wereld is zich bewust van de bedreiging van de veiligheid van de patiënt door oververmoeidheid van de arts. Uit de litteratuur blijkt inderdaad dat er een verband bestaat tussen oververmoeidheid en de veiligheid van de zorgverlener en van de patiënt. De impact hiervan op Belgische patiënten werd, voor zover we hebben kunnen nagaan, enkel becijferd op basis van buitenlandse gegevens.

In België oefenen artsen de geneeskunde uit als vrij beroep. Bijgevolg bepalen ze zelf hoeveel uren ze presteren. Artsen dienen zich bewust te zijn van het gevaar van oververmoeidheid en hun verantwoordelijkheid hieromtrent. Wij rekenen dan ook op de deontologie en de autocontrole van de betrokken beroepsgroep en de samenwerking tussen de beroepsgroepen.

Het is bekend dat medische fouten niet uitsluitend aan overwerk zijn toe te schrijven. De meeste fouten en vermijdbare ongewenste resultaten zijn toe te schrijven aan systeemfouten en verkeerde procedures.

In het globale kwaliteitsbeleid van een zorginstelling dient risicobeheer dan ook een belangrijke plaats in te nemen.

In verband met vorming en onderzoek, wordt aan dertig ziekenhuizen die meewerken aan een proefproject gevraagd om aan een patiëntenveiligheidscultuur te werken. Zij zullen een rapporteringsysteem van incidenten en `bijna-incidenten' als kwaliteitsinstrument ontwikkelen. Tevens wordt onderzocht of er een specifieke commissie rond patiëntenveiligheid dient te worden opgericht. In de toekomst zullen de oorzaken van incidenten en `bijna-incidenten' kunnen worden geanalyseerd. Onderzoek zal dan kunnen uitmaken welk aandeel vermoeidheid en overwerk daarin heeft.

In de eerstelijnsgezondheidszorg lopen proefprojecten over performantie-indicatoren, onder meer in de wachtdiensten. Deze studies hebben een niet onbelangrijk sensibilisatiegehalte.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik noteer dat er proefprojecten lopen.

Vaak zijn artsen inderdaad beoefenaars van vrije beroepen, maar in ziekenhuizen is dat niet steeds het geval. Specialisten in opleiding en veel specialisten verbonden aan een ziekenhuis kunnen niet zomaar vrij hun werkuren kiezen. Veel hangt dan af van de organisatie van het ziekenhuis.

Vraag om uitleg van de heer Pierre Chevalier aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het onderzoek dat gestart werd bij het Federaal Kenniscentrum rond de chirurgische behandeling van obesitas» (nr. 3-1044)

De heer Pierre Chevalier (VLD). - Ik sla het inleidende gedeelte van mijn vraag over.

Zowel op nationaal als op internationaal vlak werden onderzoeken opgestart rond obesitas en de chirurgische behandeling ervan. De Kamercommissie voor volksgezondheid, leefmilieu en maatschappelijke vernieuwing heeft in 2004 voorgesteld om een onderzoek te verrichten betreffende de beste behandeling voor obesitas zowel bij volwassenen als bij kinderen.

De Wereldgezondheidsorganisatie op haar beurt heeft de lidstaten verzocht dit vraagstuk te onderzoeken.

Vanochtend kwam dit onderwerp trouwens uitgebreid aan bod op de radio. Het onderwerp staat volop in de belangstelling.

Het Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg startte in mei 2005 een onderzoek rond de chirurgische behandeling van obesitas. Graag had ik van de Minister vernomen hoever dit onderzoek staat, wanneer de resultaten van dit onderzoek verwacht worden en welk gevolg aan dit onderzoek zal worden gegeven om een regulerend kader te ontwikkelen ter behandeling van obesitas. Zal de minister rekening houden met de resultaten van de studie bij de beoordeling van het voorstel van de Technische geneeskundige raad?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het Kenniscentrum heeft een studie gepland tegen einde juni 2006. Het gaat om een technological assessment van de intramurale behandeling van obesitas, waaronder ook de heelkundige ingrepen voor de ernstige gevallen.

Het gaat om een beleidsondersteunend onderzoek inzake algemene maatschappelijke maatregelen ter voorkoming van obesitas.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «een wettelijke regeling inzake lasertherapie» (nr. 3-1051)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De federatie van dermatologen heeft zich er onlangs voor uitgesproken om het gebruik van lasertoestellen onder medisch toezicht te plaatsen. Dermatologen ontvangen immers steeds meer patiënten in hun kabinet die blijvende schade hebben opgelopen door een foute laserbehandeling in een schoonheidsinstituut.

De schoonheidsspecialisten argumenteren dat ze opgeleid zijn om die toestellen te gebruiken en die behandelingen al enkele jaren tot voldoening van hun klanten verstrekken. De dermatologen wijzen er echter op dat men het correct gebruik van een lasertoestel onmogelijk op een cursus van een paar dagen onder de knie kan krijgen. De producenten stellen de toestellen voor als volkomen veilig en beperken hun opleiding tot enkele dagen.

Om echter - bijvoorbeeld - het verschil tussen een onschuldig huidvlekje en huidkanker te kunnen vaststellen volstaat een opleiding van enkele dagen niet, daarvoor is medische kennis vereist.

De huidartsen wijzen erop dat het koninklijk besluit nr. 78 van 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen bepaalt dat `elke technische handeling die de structuur of functie van menselijke weefsels wijzigt of vernietigt' een authentieke medische act is.

Momenteel is er dus een wettelijk vacuüm inzake lasertechnologie.

Van de minister had ik graag vernomen of er al een wettelijk regeling wordt voorbereid.

Zal de minister de lasertherapie voorbehouden aan de dermatologen?

Zal de minister toelaten dat schoonheidsspecialisten die therapie, zij het onder striktere voorwaarden dan vandaag, blijven verstrekken?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De laserbehandeling valt onder de geneeskunst zoals bepaald bij koninklijk besluit nr. 78. Bijgevolg zijn alleen artsen of andere gezondheidswerkers gemachtigd om die behandeling te verstrekken.

Als personen die hiertoe niet gemachtigd zijn die handelingen stellen, dan bezondigen zij zich aan de illegale uitoefening van de geneeskunst en hiervoor kunnen zij door de provinciale geneeskundige commissie strafrechtelijk worden vervolgd.

Met toepassing van koninklijk besluit nr. 78 mag elke arts de geneeskunst in al haar aspecten uitoefenen. Bepaalde geneeskundige handelingen kunnen niet zo maar worden voorbehouden aan dermatologen, tenzij de wet wordt gewijzigd. Verder moet elke arts de deontologische code eerbiedigen. Volgens die code dient hij de patiënt kwaliteitsvolle zorg te verstrekken en moet hij beschikken over de kwalificaties die vereist zijn voor de tak van de geneeskunst die hij of zij uitoefent.

Ten slotte zal ik onderzoeken of het opportuun is het gebruik van lasertoestellen die niet onder de geneeskunst vallen, door de Koning te laten reglementeren. De Koning is hiertoe immers gemachtigd krachtens artikel 37ter van koninklijk besluit nr. 78, dat bepaalt wat volgt: `De Koning kan op advies van de Hoge Gezondheidsraad bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad beroepsactiviteiten reglementeren, die gevaarlijk kunnen zijn en die uitgevoerd worden door beoefenaars waarvan het beroep niet of nog niet erkend wordt in het kader van dit besluit.' Ik zal hierover binnenkort een advies inwinnen bij de Hoge Gezondheidsraad. Momenteel wordt daartoe een adviesaanvraag opgesteld.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De minister leek in het begin van zijn antwoord duidelijkheid te scheppen over mijn vraag of een laserbehandeling al dan niet een medische act is en of een laserbehandeling uitgeoefend door een niet-medisch opgeleid persoon een illegale handeling is. Op het einde van zijn antwoord stelde de minister echter dat sommige laserbehandelingen geen medische handelingen zijn.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Niet alle laserbehandelingen zijn medische behandelingen.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Dat is juist de discussie. Welke laserbehandelingen zijn medische handelingen en welke niet? Waar wordt de lijn getrokken? Dat blijft bijzonder onduidelijk.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De Hoge Gezondheidsraad moet daarover oordelen.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Dat is nog altijd geen duidelijk antwoord.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik kan niet duidelijker zijn.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de toekomst van de palliatieve dagcentra» (nr. 3-1053)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Na een lang debat, ook in de Senaat, werd de financiering van de palliatieve dagcentra met een jaar verlengd.

In mei 2005 verscheen het evaluatierapport Palliatieve Zorg van de Evaluatiecel palliatieve zorg. We lezen daarin dat de palliatieve dagcentra complementair zijn aan de thuiszorg en een belangrijke ondersteuning kunnen geven aan de mantelzorg.

Welke toekomst hebben die centra? Zullen ze in 2006 nog gefinancierd worden?

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw De Schamphelaere. We hebben in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden inderdaad een lange discussie gevoerd naar aanleiding van het verschijnen van het evaluatierapport. Vooral in Vlaanderen is men ervan overtuigd dat die dagcentra te vroeg geëvalueerd werden, nog voor ze tot volle ontwikkeling konden komen.

De minister heeft gelukkig de deur op een kier gelaten, al was het maar door enkele centra bij wijze van experiment te laten voortbestaan. Het jaar 2005 loopt echter op zijn einde en de bestaande centra moeten stilaan weten waar ze aan toe zijn.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik heb nog een kleine aanvulling. We hebben in de commissie ook een vertegenwoordiger van één van de twee palliatieve dagcentra uit Wallonië gehoord. Hij verklaarde uitdrukkelijk dat de dagcentra ook in Wallonië meer dan nodig zijn. Ze bieden de patiënten immers niet alleen extra comfort, maar kunnen ook zorgen voor een aanzienlijke besparing. We vinden die besparing, tot op de eurocent uitgerekend, terug in het rapport van de evaluatiecel.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Begin september werd in de interkabinettenwerkgroep Ouderenbeleid de laatste hand gelegd aan het derde protocolakkoord. Dit akkoord legt een budgettair kader vast, uitgedrukt in RVT-equivalenten, en de federale overheid engageert zich voor een aanzienlijke investering in de ouderenzorg, gespreid over een periode van zes jaar.

Binnen dit budgettaire kader wordt op korte termijn een oplossing gezocht voor het aanbod aan palliatieve zorg dat na 1 januari 2006 in de plaats komt van de RIZIV-financiering van de proefcentra voor palliatieve dagverzorging. De bespreking van de verschillende voorstellen in een daartoe opgerichte werkgroep van de interkabinettenwerkgroep Ouderenbeleid was gepland voor einde oktober. Op middellange termijn zal een werkgroep worden opgericht om een concept voor een aangepast palliatief zorgaanbod en de financiering ervan uit te werken. Er zal rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende mogelijkheden, met het oog op een oplossing voor het totale aanbod aan palliatieve zorg.

Ik heb ook kennis genomen van het rapport van de evaluatiecel. Dat rapport bevat verschillende elementen die een interessante basis kunnen vormen voor onderhandelingen met de sectoren.

Ik ben uiteraard overtuigd van het nut om in deze sector te investeren, maar de prioriteiten van deze investering moeten duidelijker worden gesteld.

Het is overigens niet realistisch te denken dat alle middelen die in het rapport worden gevraagd, binnen één jaar kunnen worden vrijgemaakt. Het gaat immers om 19 miljoen euro. Bovendien moeten verscheidene voorstellen verder worden uitgediept. Het ontbreken van een rangschikking van de prioriteiten is een van de lacunes van het rapport van de evaluatiecel.

Om de beloften van de regering inzake de financiering van de sector van de palliatieve zorg te concretiseren, heb ik onlangs de verschillende organisaties ontvangen die deze sector vertegenwoordigen. Ik kon tevreden vaststellen dat er eensgezindheid bestond omtrent de meningen over het rapport en over de manier waarop het moet worden geconcretiseerd.

Eind deze maand wordt een werkgroep opgericht waarvan deze organisaties en mijn medewerkers die bevoegd zijn voor dit dossier, deel uitmaken. De werkgroep zal nagaan hoe de conclusies van het rapport kunnen worden geconcretiseerd, met de nadruk op de noodzakelijke uitvoering van het rapport in fases.

Dat betekent uiteraard niet dat ik van plan ben op korte termijn niets te doen voor deze sector. Ik heb niet alleen de dagcentra operationeel gemaakt, maar ik heb er ook voor gezorgd dat op de begroting van gezondheidszorg van 2006 een bedrag van 555.000 euro wordt uitgetrokken om de financiering van de mobiele zorgequipes te verhogen. Daarmee wou ik tegemoet komen aan een dringende behoefte.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Uit het antwoord blijkt duidelijk dat er geen verdere financiering komt van de palliatieve dagcentra. Ze vormen nochtans een essentieel onderdeel, vooral in het Vlaamse palliatieve aanbod. Dat aanbod groeit, mede door de steun van vrijwilligers die niet alleen in de centra komen helpen, maar ook instaan voor het vervoer van terminale patiënten.

De minister zegt dat in het verslag van de evaluatiecel geen prioriteiten worden gesteld voor de 19 miljoen euro die nodig zou zijn. In het verslag wordt echter ook gezegd dat op het ogenblik vaak nog te veel geld wordt uitgegeven, omdat er nog te veel therapeutische hardnekkigheid is en de stap naar echte comfortzorg niet op het juiste moment wordt gezet. Ik zal die bedragen niet noemen, omdat ik dat nogal delicaat vind.

Ik ben niet tevreden met het antwoord van de minister. Ik zal dan ook een motie indienen om de palliatieve dagcentra toch nog een kans te geven om te groeien. Terminaal zieken willen immers heel graag thuis sterven, maar al onze structuren werken in de andere richting. De palliatieve dagcentra kunnen juist helpen de echte wens van terminale patiënten te vervullen en de familiale zorg en de mantelzorg mee te ondersteunen.

Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de ziekenfondswet» (nr. 3-1072)

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Er zou een wijziging worden voorbereid aan de wet van 6 augustus 1990 op de ziekenfondsen op voorstel van de Controledienst voor de ziekenfondsen, waarbij de concurrentiemogelijkheden tussen ziekenfondsen zouden worden beperkt. Een aantal ziekenfondsen hebben daarover de alarmklok geluid.

De minister heeft al gesuggereerd dat het om een werkdocument gaat met een aantal denksporen. De Controledienst stelt voor om voortaan met drie types van diensten te werken in de aanvullende verzekering: diensten die de ziekenfondsen moeten aanbieden en waarbij de leden aangesloten moeten zijn, diensten die ze mogen aanbieden en waarbij de leden aangesloten moeten zijn en diensten die ze mogen aanbieden en waarbij de leden aangesloten mogen zijn.

Die verplichte aansluiting bij de aanvullende verzekering voor alle aangesloten leden is voor mij al een eerste grote zorg. Is dit geen inbreuk op de vrijheid van aansluiting en bovendien een concurrentievervalsing ten opzichte van de private verzekeringen?

Er zou ook bij koninklijk besluit een lijst worden opgesteld van diensten die door de aanvullende verzekeringen moeten worden aangeboden. Er wordt dus geen democratisch debat meer gevoerd over wat in een aanvullende verzekering moet worden verzekerd en wat in de eerste pijler thuishoort, maar de minister zou daar zelf over kunnen beslissen. De minister zei eerder al terecht dat het onze zorg moet zijn om in de eerste pijler van de ziekteverzekering een maximale toegang en maximale solidariteit te blijven garanderen voor de patiënten en vooral voor de zwakste onder hen. Op een gespreksdag over de grenzen aan de gezondheidszorg in de VUB vandaag waren de sprekers het erover eens dat er nu al een sluipende privatisering aan de gang is. Wat hier wordt voorgesteld gaat ook in die richting: er is een verschuiving van wat in de eerste pijler moet zitten naar een tweede pijler. Dit behoeft een debat over de keuzes die daarbij moeten worden gemaakt en over een wettelijke regeling voor wat betreft de toegankelijkheid en de risicoselectie in de aanvullende verzekeringen.

Daarnaast zou de mogelijkheid om reclame te maken worden beperkt. Dit is het resultaat van een bittere strijd die op het terrein wordt uitgevochten om patiënten te overtuigen om van ziekenfonds te veranderen. Maar is een dergelijke beperking niet concurrentievervalsend? Ziekenfondsen kunnen immers enkel concurreren met hun aanbod en met de kwaliteit van dat aanbod in de aanvullende verzekering. Als dat wordt weggenomen, vrees ik dat er opnieuw een soort concurrentie zou kunnen ontstaan in de verplichte pijler van de ziekteverzekering. Men zou dan in de toepassing van de wettelijke ziekteverzekering, bijvoorbeeld door lakser te zijn met het afgeven van attesten, een concurrentievoordeel kunnen halen op een ander ziekenfonds.

Het laatste deel van mijn vraag betreft de maximumfactuur en het dubbel gebruik. De minister heeft verklaard dat hij daar iets aan wil doen in het wetsontwerp tot uitvoering van de begroting 2006. Hij zegt dat hij de zorgverstrekkers op de hoogte zal brengen van de toepassing van de maximumfactuur. Ik wens daarover graag enige verduidelijking.

Zullen de ziekenhuizen, die de meeste kosten factureren, geen remgelden meer kunnen aanrekenen als de maximumfactuur wordt toegepast? Geldt dat ook voor de zorgverleners van de eerste lijn, namelijk de artsen en de apothekers? De zorgverstrekkers en zeker de artsen zijn daar mijns inziens nog niet klaar voor. De integratie van de sociale en de fiscale maximumfactuur maakt het iets gemakkelijker omdat de uitgaven voor de maximumfactuur dan via één kanaal verlopen. De praktische uitvoering doet niettemin nog heel wat vragen rijzen.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen heeft me op de hoogte gebracht van het bestaan van een werkdocument met voorstellen tot wijziging van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.

Een van de voorstellen betreft het onderscheid tussen drie types van diensten van de vrije en aanvullende verzekering, namelijk de diensten die een ziekenfonds ten minste moet inrichten en waarbij de leden zich verplicht moeten aansluiten, de diensten die het ziekenfonds mag inrichten en waarbij de leden zich in voorkomend geval moeten aansluiten, de diensten die een ziekenfonds mag inrichten en waarbij de leden zich mogen aansluiten.

Een ander voorstel betreft de invoering van het maximumbedrag dat een ziekenfonds of een landsbond per kalenderjaar mag gebruiken voor reclamedoeleinden.

Deze twee voorstellen werden in het werkdocument opgenomen na advies van het Nationaal Intermutualistisch College.

Het werkdocument bevat alleen de denksporen die door de Raad van de Controledienst werden voorgelegd aan het Technisch Comité binnen de Controledienst waarin onder meer de verschillende verzekeringsinstellingen vertegenwoordigd zijn met het oog op een zo breed mogelijk debat over de beraadslaging binnen het Nationaal Intermutualistisch College.

Tot nog toe werd geen enkel dossier ingediend. Als zulks het geval zou zijn, zal ik dat onderzoeken rekening houdend met de opmerkingen van mevrouw Van de Casteele.

Wat de aanvullende verzekering betreft, zal ik de voorrang geven aan de behoeftedekking inzake gezondheidszorg in het kader van de verplichte verzekering. Bovendien zal het ontwerp ter uitvoering van de begroting 2006 een bepaling bevatten die de dubbele betaling via de maximumfactuur en de aanvullende verzekeringen, moet voorkomen. Hiertoe zullen de gegevens ook worden meegedeeld aan de zorgverstrekkers en aan de verpleeginrichtingen.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik heb dit antwoord reeds veertien dagen geleden gekregen en ben ik niet veel wijzer geworden. Het kan volgens mij nooit de bedoeling zijn dat de minister alleen beslist over wat verplicht en wat aanvullend moet worden verzekerd. Het kan evenmin de bedoeling zijn dat wie geen aanvullende verzekering wil, zich bij de hulpkas moet aansluiten. Er zijn precedenten waarbij de vrije aansluiting voor de tweede pensioenpijler ook moest worden gegarandeerd tegenover de sociale verzekeringskassen.

Het kan ook niet dat de concurrentie via de aanvullende verzekeringen van de mutualiteit wordt vervalst aangezien dit laatste systeem een aantal voordelen biedt ten opzichte van andere privé-verzekeringsmaatschappijen met een gelijkaardig aanbod. De vrije concurrentie moet behouden blijven.

Ik dring aan op een voorafgaand debat over een wettelijke reglementering voor de aanvullende verzekeringen, waarbij de toegankelijkheid en de risicoselectie van die verzekeringen wordt georganiseerd.

Ik blijf met vragen zitten over het dubbel gebruik van de maximumfactuur. Hopelijk kunnen we hierover debatteren bij de bespreking van de programmawet. Ik vrees alleen dat we dan te weinig tijd zullen hebben voor een grondig debat.

Moties

De voorzitter. - Mevrouw De Schamphelaere en de heer Hugo Vandenberghe hebben een motie ingediend die luidt:

De Senaat,

Gehoord de vraag om uitleg van mevrouw De Schamphelaere over `de toekomst van de palliatieve dagcentra' en het antwoord van de minister;

Vraagt een voortzetting van de financiering van de palliatieve dagcentra in 2006 zoals gevraagd in het evaluatierapport Palliatieve Zorg van de Evaluatiecel Palliatieve zorg.

De heer Roelants du Vivier heeft een gewone motie ingediend.

-Over deze moties wordt later gestemd.

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de erkenningsvoorwaarden van navelstrengbloedbanken» (nr. 3-1078)

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Op 3 februari 2004 beloofde de minister dat hij een koninklijk besluit zou nemen met de erkenningsvoorwaarden van navelstrengbloedbanken. Ook kondigde hij een nieuwe wet over weefsels en cellen aan die in overeenstemming zou zijn met de recentste Europese richtlijnen terzake.

Nu dit thema in de commissie Sociale Aangelegenheden van de Senaat aan bod komt, is het ogenblik aangebroken om de precieze stand van zaken op te maken.

Hoever is de minister gevorderd met de uitwerking van de wetgeving die hij voor ogen heeft? Wat zijn de grote krachtlijnen? Wanneer zal het wetgevende werk afgerond zijn? De tijd dringt aangezien de richtlijn tegen het voorjaar van 2006 moet zijn omgezet.

Valt navelstrengbloed onder het toepassingsgebied van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten of onder het koninklijk besluit van 23 december 2002, dat in een controle op weefselbanken voorziet en teruggaat op de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen? Dat besluit verbiedt het gebruik van weefsels voor winstoogmerk, maar werd door de Raad van State geschorst. Het onderscheid is cruciaal met het oog op de vraag of ook privé-bedrijven stamcellen van pasgeborenen mogen bewaren voor persoonlijk gebruik en dus commercieel mogen exploiteren.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De tekst van het voorontwerp werd voor advies voorgelegd aan de Hoge Gezondheidsraad.

Het ontwerp strekt ertoe de activiteit met menselijke cellen en weefsels te regelen in zover ze bestemd zijn voor gebruik op de mens of voor wetenschappelijk onderzoek. De bedoelde activiteiten zijn immers zo complex dat de wet van 13 juni 1986 betreffende de transplantatie van organen noch de wet van 5 juli 1994 inzake bloed en bloedderivaten een voldoende ruime juridische basis verschaffen.

Een nieuwe wettelijke basis is nodig om de activiteiten van de weefselbanken afdoende te kunnen regelen na de schorsing en vernietiging van het koninklijk besluit van 23 december 2003. Daarenboven zal de tekst gelden als juridische basis voor de omzetting van de Europese Richtlijn van 2004 tot het instellen van normen inzake kwaliteit en veiligheid. Het wegnemen en gebruiken van navelstrengbloed vormt hiervan een onderdeel.

Mijn standpunt met betrekking tot de bewaring van cellen en weefsels die bestemd zijn voor een persoon, een donor of een derde, is gebaseerd op het principe van een kwaliteitsvolle en een voor iedereen toegankelijke gezondheidszorg. In deze optiek ben ik geneigd dit slechts in een beperkt aantal gevallen toe te laten, namelijk in zover de persoon voor wie deze cellen en weefsels bestemd zijn lijdt aan een pathologie of een wetenschappelijk bewezen uitzonderlijk risico tot een pathologie vertoont, waarvoor de bewaring van de bedoelde cellen of weefsels nuttig is. Dit laatste moet dan ook wetenschappelijk worden aangetoond. Het bewaren van cellen en weefsels die algemeen toegankelijk zijn moet dan ook de regel blijven.

Ik heb de Hoge Gezondheidsraad verzocht om vóór einde december 2005 advies uit te brengen. Begin volgend jaar zal ik de tekst dan ook aan de Ministerraad voorleggen.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Op de hoorzitting hebben we vernomen dat de commerciële bloedbanken 1.375 euro vragen. Van de specialist terzake, Catherine Verfaillie, heb ik geleerd dat stamcellen uit navelstrengbloed slechts uitzonderlijk kunnen worden gebruikt, daarenboven alleen voor kinderen, waarbij geen zekerheid bestaat dat die cellen na meerdere jaren nog bruikbaar zijn. Bovendien blijkt dat stamcellen ook slechts uitzonderlijk compatibel zijn voor het kind van de donor.

Dit alles versterkt mijn twijfels omtrent de commercialisering van deze activiteit. Ouders wordt immers een rad voor ogen gedraaid door hen te laten geloven dat zij voor 1.375 euro nagenoeg de zekerheid hebben hun kind van leukemie te kunnen genezen als het ooit aan die ziekte zou lijden.

Hieromtrent zou ik het standpunt van de minister dan ook graag kennen.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Natuurlijk moeten we vertrekken van het principe dat navelstrengbloed geen commercieel product kan worden. Momenteel worden de eventuele mogelijkheden van het gebruik van navelstrengbloed overdreven. Natuurlijk moet ik nog nagaan in welke mate de argumenten die in de reclame worden gebruikt, al dan niet wetenschappelijk gefundeerd zijn. Daarvoor moet ik nog inlichtingen inwinnen in de wetenschappelijke wereld. Ik ben er echter van overtuigd dat de overheid de hele problematiek in handen moet houden en dat navelstrengbloed dus geen commercieel product mag worden.

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Mobiliteit over «het permanent laten branden van de dimlichten» (nr. 3-1080)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens de heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik heb respect voor de heer Demotte, maar had een antwoord verwacht van de heer Landuyt, en straks van de heer Tobback. Het moet voor een minister moeilijk zijn een antwoord te moeten voorlezen waarin hij zelf geen aandeel heeft.

Mijnheer de minister, in een schriftelijke vraag aan uw collega, vermeldde ik de conclusies van verschillende onderzoeken naar het overdag laten branden van de dimlichten. Ik verwees naar een recente studie van de European Transport Safety Council, waaruit blijkt dat dankzij het permanent voeren van deze autoverlichting momenteel in Europa ongeveer 2.800 levens kunnen worden gered. Ik verwees ook naar conclusies van andere Europese studies die tot gelijkaardige resultaten kwamen; een daling van het aantal ongevallen overdag met verschillende weggebruikers met 10 à 15% en een daling van het aantal gewonden met 20%.

Het lijkt dus een geschikt moment om na te denken over het invoeren van een dergelijke maatregel. Iedereen weet hoe belangrijk het is gezien te worden door andere bestuurders wanneer men een voertuig bestuurt.

In een kort antwoord deelde de heer Landuyt me mee dat op Europees niveau een werkgroep zich buigt over de Daytime Running Lights of motorvoertuigverlichting overdag. Hij voegde daaraan toe dat een Belgisch onderzoek overbodig was en dat hij de kwestie op de agenda van de federale commissie Verkeersveiligheid had geplaatst.

Ik heb dus geen afdoend antwoord gekregen. Ik zou willen weten of de heer Landuyt momenteel over ruimere informatie en over de resultaten van dit onderzoek van de werkgroep van de Europese Commissie beschikt. Heeft de federale commissie Verkeersveiligheid een standpunt geformuleerd? Heeft hij de conclusies van het onderzoek van de High Level Group on Road Safety over de realisatie van dit voorstel ontvangen? De minister heeft trouwens in zijn antwoord op de vraag van volksvertegenwoordiger Camille Dieu naar deze studie verwezen.

Ik hoop dat het antwoord van de minister de Senaat volledig op de hoogte zal brengen.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - In antwoord op uw schriftelijke vraag heeft de heer Landuyt de conclusies van de verschillende studies over motorvoertuigverlichting overdag (MVO) en de gevolgen ervan in termen van mensenlevens meegedeeld.

Recent onderzoek van de European Transport Safety Council wijst uit dat dankzij motorvoertuigverlichting overdag jaarlijks ongeveer 2.800 levens in Europa zouden worden gered.

De conclusies van andere Europese onderzoeken brengen gelijkaardige resultaten aan het licht, een vermindering van het aantal ongevallen met verschillende weggebruikers met 10 à 15% overdag en een daling van het aantal gewonden met 20%.

Gezien deze vaststellingen en gezien het stijgende aantal doden op de weg, lijkt het me raadzaam na te denken over het invoeren van een dergelijke maatregel. We weten immers allemaal hoe belangrijk het is dat men bij het besturen van een voertuig door andere weggebruikers wordt gezien.

Het verplicht rijden met dimlicht overdag verkleint het risico op een ongeval en zorgt voor een betere zichtbaarheid, vooral in eentonige landschappen. Bovendien kan men de afstand van tegenliggers beter inschatten en rijdende voertuigen beter onderscheiden van stilstaande.

De European Transport Safety Council beveelt motorvoertuigverlichting overdag aan. In België is deze kwestie al verschillende jaren aan de orde. De fameuze werkgroep Daytime Running Lights schijnt het moeilijk te hebben om een definitief standpunt in te nemen. Verschillende onderzoeken die op 3 oktober jongstleden aan de federale commissie Verkeersveiligheid werden voorgesteld, tonen aan dat Daytime Running Lights een onbetwistbaar positief effect zouden hebben.

Daarom heeft de werkgroep aanbevolen het permanente gebruik van de dimlichten voor een proefperiode van zes maanden in te voeren. Een discussie en een stemming in de federale commissie hebben geleid tot een principeakkoord over de invoering van motorvoertuigverlichting overdag. De vertegenwoordigers van de zwakke weggebruikers zijn geen voorstander van deze maatregel. Bestuurders van tweewielige voertuigen vrezen dat het voordeel beter gezien te worden dankzij hun lichten verloren zal gaan. De voetgangers zijn bang dat de bestuurders van de voertuigen zullen denken dat ze beter gezien worden en daardoor minder preventief zullen rijden. Het debat is dus nog helemaal niet afgerond.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik ben blij dat ik uiteindelijk positieve inlichtingen krijg. Ik hoop dat deze maatregel vaste vorm zal krijgen.

Vraag om uitleg van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen over «de milieu-inspanningen van België vergeleken bij die van de andere OESO-landen» (nr. 3-1096)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens de heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik heb onlangs kennis genomen van een studie die bekendgemaakt werd door de Stichting David Suzuki, een op milieugebied erkende organisatie. Die studie, die in Canada werd uitgevoerd onder de titel La feuille d'érable au sein de l'OCDE geeft een beeld van de successen en de vertragingen van Canada op milieugebied en geeft tevens een aantal resultaten aan met betrekking tot de andere OESO-landen.

Bij het lezen van die studie merken we dat België één van de meest vervuilende landen ter wereld is. Na het bestuderen van 29 milieu-indicatoren - zoals kernafval, waterverbruik, CO2-uitstoot - heeft de Stichting België de 29e plaats gegeven op de 30 OESO-landen, dus net vóór de Verenigde Staten.

Aan de hand van die rangschikking kan worden opgemerkt dat er onder de tien beste landen inzake milieu-inspanningen twee types bestaan. Ten eerste zijn er landen als Turkije en Slowakije, die bovenaan de rangschikking staan als gevolg van hun relatief zwakke economie waardoor ze per persoon minder grondstoffen gebruiken en minder uitstoot produceren. Ten tweede zijn er landen als Zweden en Duitsland, dus landen met een hoog inkomen per persoon maar die toch goed geplaatst zijn in de milieurangschikking omdat ze een stevig milieubeleid hebben.

België staat weliswaar op de tweede plaats wat het percentage gerecycleerd gemeentelijk afval betreft, maar slechts op de 27e plaats voor de productie van duurzame energie, de 28e plaats voor het verspreidingspercentage van pesticiden en de 29e plaats voor het percentage beschermd gebied.

Aan de hand van die resultaten kunnen we dus vaststellen dat de milieu-inspanningen in België, op enkele uitzonderingen na, lang niet toereikend zijn. Een goed milieubeleid kan echter bijdragen tot de verbetering van het milieu, zoals het geval is in Zweden en Zwitserland.

Welke conclusies trekt de minister van Leefmilieu uit de studie van de Stichting Suzuki? Meent hij dat de rangschikking correct en objectief werd opgesteld? Is de regering eventueel van plan de aldus beschreven tendens om te buigen?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik wens enkele zaken te verduidelijken over de studie van de Stichting David Suzuki. In tegenstelling tot wat ze zou kunnen laten uitschijnen, is deze studie geen analyse van het milieubeleid van alle OESO-landen afzonderlijk. Het is dus geen officiële studie van de OESO.

Het doel van de methode bestaat erin het milieubeleid van Canada te vergelijken met dat van andere industrielanden, in dit geval die van de OESO. Die vergelijking past in een methodologisch kader, opgezet rond negen doelstellingen die de Stichting Suzuki zelf tevoren had gedefinieerd als leidraad voor het milieubeleid in Canada.

In de studie worden negenentwintig indicatoren geselecteerd en wordt Canada voor elke doelstelling gerangschikt. Daarbij wordt nagegaan in welke mate Canada procentueel voor elke indicator afwijkt van het OESO-land met het beste resultaat.

De studie maakt ook een aggregaat van die negenentwintig indicatoren en maakt een algemene rangschikking op per land, waarin de België de voorlaatste plaats inneemt. Aangezien de studie een evaluatie is van het Canadese milieubeleid, bevat ze geen bijzondere interpretatie van het resultaat van België.

De minister van Leefmilieu beschikt niet over de nodige gegevens om te kunnen oordelen over de juistheid of de objectiviteit van die studie inzake het Belgisch milieubeleid.

Los van de onduidelijkheid rond de basisgegevens over ons land, wens ik te waarschuwen tegen de rangschikkingen van landen door middel van een aggregaat, dat altijd subjectiever is dan indicatoren.

Uit wetenschappelijk oogpunt blijven dat soort aggregaten, samengesteld uit indicatoren, van nature betwist. Het is immers moeilijk inspanningen bijvoorbeeld inzake klimaatwijzigingen en afvalbeleid op te tellen en af te wegen, ook al kunnen er verbanden bestaan, vooral bij het verbranden van afval.

De studie van de Stichting David Suzuki is hoe dan ook niet officieel. We moeten niet blijven stilstaan bij deze studie, maar eerder de nadruk leggen op een bijzondere evaluatie van de OESO. Die werkt overigens zelf aan een studie over het milieubeleid van België, in haar rapport Revue des performances environnementales.

Dat rapport, specifiek per land, wordt door de OESO slechts om de zeven jaar opgesteld. Vorige maand zijn experts van de OESO tien dagen op bezoek geweest in ons land om de nodige gegevens te verzamelen voor de redactie van dat rapport. De OESO zal het rapport op 25 september 2006 afwerken en conclusies en aanbevelingen formuleren voor het milieubeleid van ons land.

De minister van Leefmilieu denkt dat dit verwachte OESO-rapport ons zeker een veel beter onderbouwde evaluatie zal geven van het Belgische milieubeleid van het afgelopen decennium.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik betwijfel niet dat de studie van de OESO wetenschappelijker en objectiever is. Toch wijst de studie van de Suzuki-stichting op een tendens. Ik had België liever in de eerste helft van de rangschikking gezien dan op de voorlaatste plaats. Laten we wachten op de studie van de OESO die, zoals de minister van Leefmilieu aangeeft, om de zeven jaar wordt uitgevoerd. De studie die we zullen ontvangen, is al de tweede over België. We kunnen dus een vergelijking maken en de vooruitgang - of het gebrek aan vooruitgang - van ons land vaststellen. Zodra de resultaten van die studie bekend zijn, zal ik de minister van Leefmilieu een nieuwe vraag stellen.

De voorzitter. - De volgende vergadering vindt plaats donderdag 17 november 2005 om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 20.30 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de dames Annane en Leduc, om familiale redenen, mevrouw de Bethune, in het buitenland, de heer Van den Brande, wegens ambtsplichten, de heren Brotcorne en Wilmots, wegens andere plichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 57
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Josy Dubié, Isabelle Durant.

Stemming 2

Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.

Stemming 3

Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.

Stemming 4

Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.

Stemming 5

Aanwezig: 61
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 9

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Marc Van Peel, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Nele Jansegers, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Stemming 6

Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Stéphanie Anseeuw, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Jean-Marie Cheffert, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Josy Dubié, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Jacques Germeaux, Margriet Hermans, Jean-François Istasse, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille, Olga Zrihen.

Indiening van een voorstel

Het volgende voorstel werd ingediend:

Voorstel tot herziening van de Grondwet

Herziening van de Grondwet om in een nieuwe titel Ibis een nieuw artikel in te voegen betreffende de duurzame ontwikkeling als algemene beleidsdoelstelling. (Verklaring van de wetgevende macht, zie "Belgisch Staatsblad" nr. 128, tweede uitgave, van 10 april 2003) (van de heer Jean Cornil; Stuk 3-1422/1).

Dit voorstel zal worden vertaald, gedrukt en rondgedeeld.

-Dit voorstel zal worden verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot aanpassing van diverse wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet aan de nieuwe benaming van de wetgevende vergaderingen van de Gemeenschappen en de Gewesten (van mevrouw Anne-Marie Lizin; Stuk 3-1423/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij (van de heer Pierre Chevalier; Stuk 3-1411/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 289quater in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, om een belastingkrediet toe te kennen aan werknemers in de bouwsector (van de heer Pierre Chevalier; Stuk 3-1412/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de bestrijding van het partnergeweld (van mevrouw Stéphanie Anseeuw c.s.; Stuk 3-1417/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot aanpassing van diverse wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet aan de nieuwe benaming van de wetgevende vergaderingen van de Gemeenschappen en de Gewesten (van mevrouw Anne-Marie Lizin; Stuk 3-1424/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de inachtneming van het internationaal recht door Israël en de Palestijnse Autoriteit en ertoe strekkend de beide partijen te steunen in hun vredesinspanningen (van mevrouw Marie-José Laloy en mevrouw Sfia Bouarfa; Stuk 3-1421/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet

Voorstel van verklaring tot herziening van de artikelen 66, eerste lid, en 71, eerste en tweede lid, van de Grondwet, teneinde de bepalingen betreffende de parlementaire vergoeding te actualiseren (van mevrouw Sabine de Bethune; Stuk 3-1416/1).

-Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Evocatie

De Senaat heeft bij boodschap van 9 november 2005 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:

Wetsontwerp tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan (Stuk 3-1402/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 27 oktober 2005 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsontwerp tot omzetting van de richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (Stuk 3-1420/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen met betrekking tot de adoptie (Stuk 3-1418/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 28 oktober 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 21 november 2005.

Wetsontwerp tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 7 december 2004 betreffende de bijdrage in de werkings-, personeels- en oprichtingskosten van de kansspelcommissie verschuldigd door de houders van de vergunningen klasse A, B, C en E voor het burgerlijk jaar 2005 (Stuk 3-1419/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 28 oktober 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 21 november 2005.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

Bij brief van 3 november 2005 heeft de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven aan de Senaat overgezonden:

goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 26 oktober 2005.

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Europees Parlement

Bij brief van 27 oktober 2005 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 26 tot 29 september 2005.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.