5-2794/2 | 5-2794/2 |
3 APRIL 2014
I. INLEIDING
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 3 april 2014.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE VICE-EERSTEMINISTER EN MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN EUROPESE ZAKEN
België is sinds de oprichting op 1 juli 1953 lid van de Europese Organisatie voor kernfysisch onderzoek (CERN).
De CERN, gevestigd te Genève, draagt zorg voor de samenwerking tussen de Europese Staten op het gebied van kernfysisch onderzoek van zuiver wetenschappelijke en fundamentele aard en van onderzoekingen die daar wezenlijk mee in verband staan.
De oprichtingsovereenkomst bepaalt dat de Organisatie met elke lidstaat een verdrag moet sluiten inzake de voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk worden geacht voor de uitoefening van de taken van de Organisatie en het personeel. Om te voorkomen dat de CERN met elke lidstaat een verdrag zou moeten onderhandelen, werd ervoor geopteerd om een Multilateraal Protocol op te stellen waarbij alle lidstaten partij kunnen worden.
De artikelen 1 tot en met 8 van het Protocol bepalen het statuut, de voorrechten en de immuniteiten die de Organisatie nodig heeft met het oog op de goede en onafhankelijke werking ervan. Zo wordt erin voorzien dat de CERN internationale en interne rechtspersoonlijkheid en rechtsbevoegdheid heeft. De beperkte immuniteit van rechtsmacht en van tenuitvoerlegging wordt nauwkeurig beschreven. Er wordt voorzien in de onschendbaarheid van de gebouwen en het archief. De gebruikelijke fiscale vrijstelling die de organisatie geniet, wordt in het Protocol duidelijk omschreven. Daarnaast wordt het fondsenverkeer geregeld en geldt er vrijheid van publicatie. De voorrechten en immuniteiten voor het personeel van de Organisatie en de vertegenwoordigers van de lidstaten die de CERN-vergaderingen bijwonen (artikel 9) zijn deze die gangbaar zijn op het internationale niveau en die België als gastland in een zetelakkoord toekent aan de vertegenwoordigers van lidstaten.
De artikelen 10 tot en met 12 van het Protocol behandelen onder meer de functionele immuniteit van de personeelsleden, hun onschendbaarheid, hun fiscale en sociale zekerheidsvrijstelling en de repatriëringfaciliteiten in geval van crisis. De directeur-generaal van de CERN geniet een diplomatiek statuut. Het Protocol voorziet erin dat een lidstaat niet verplicht is deze voordelen aan zijn onderdanen of vaste ingezetenen toe te kennen.
De voorrechten en immuniteiten worden uitsluitend toegekend om het autonoom functioneren van de CERN mogelijk te maken. Er moet met de verdragspartijen samengewerkt worden om misbruik van deze voorrechten en immuniteiten te voorkomen. De verdragspartijen behouden hun bevoegdheid om maatregelen te nemen gericht op de veiligheid en de handhaving van de openbare orde.
De CERN kan aanvullende uitvoeringsovereenkomsten of een bijkomend zetelakkoord sluiten.
België heeft het Protocol niet binnen de voorziene termijn ondertekend, zodat ons land alleen partij kan worden door tot het Protocol toe te treden. Het Protocol zal dan in werking treden op de dertigste dag na de neerlegging van de toetredingsakte.
De Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid heeft, op voorstel van de Werkgroep Gemengde Verdragen van 13 december 2011, beslist dat het Protocol geen gemengd verdrag is.
III. BESPREKING
De heer Vanlouwe verwijst naar het advies van de Raad van State waarin wordt bepaald dat : « De Werkgroep Gemengde Verdragen stelde op zijn vergadering van 13 december 2011 het exclusief federaal karakter van het Protocol voor, dat vervolgens in een schriftelijke procedure door de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid werd bevestigd. Vraag is of deze bevoegdheidsrechtelijke kwalificatie kan worden bijgetreden. »
Volgens de heer Vanlouwe bevat het Protocol een aantal bepalingen die betrekking hebben op gewest- en gemeenschapsaangelegenheden, zoals blijkt uit de opsomming gegeven door de Raad van State (stuk Senaat, nr. 5-2794/1, blz. 23 en 24).
Aangezien het Protocol betrekking heeft op gewest- en gemeenschapsaangelegenheden, dient dan ook te worden besloten dat het Protocol een gemengd karakter heeft overeenkomstig artikel 167 van de Grondwet en in de zin van artikel 92bis, § 4ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen. Het Protocol dient dan ook ter instemming te worden voorgelegd aan de gemeenschaps- en gewestwetgevers.
Hoe verklaart de minister deze tegenstrijdigheid tussen de stelling van de Werkgroep Gemengde Verdragen en het advies van de Raad van State ?
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat het federaal karakter van het Protocol op alle bevoegdheidsniveaus is bevestigd. Er werd besloten het advies van de Raad van State niet te volgen om pragmatische redenen. Het is immers niet de bedoeling van de CERN om in België een vestiging te hebben.
De heer Vanlouwe besluit dat de tegenstrijdigheid blijft bestaan, maar dat er blijkbaar een akkoord werd bereikt tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1 en 2, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel, worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Dominique TILMANS. | Karl VANLOUWE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (zie stuk Senaat, nr. 5-2794/1 — 2013/2014).