5-2759/2 | 5-2759/2 |
3 APRIL 2014
I. INLEIDING
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 1 en 3 april 2014.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE VICE-EERSTEMINISTER EN MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN EUROPESE ZAKEN
Dit wetsontwerp beoogt een fundamentele modernisering van het nucleaire wettelijke aansprakelijkheidsrecht met de bekrachtiging van de Protocollen tot wijziging van de twee relevante internationale verdragen, zijnde het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie en het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie.
De daaruit voortvloeiende wijzigingen van de wet van 22 juli 1985 betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie, zullen ingevoerd worden door een afzonderlijke wet, vallende onder de procedure van artikel 78 van de Grondwet.
Aldus biedt het een vollediger antwoord op de debatten gevoerd naar aanleiding van de kernramp in Fukushima, na de verhoging van het aansprakelijkheidsbedrag van de exploitanten tot 1,2 miljard euro op 1 januari 2012ingevolge de wet van 13 november 2011 tot wijziging van de wet van 22 juli 1985 betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie.
De Protocollen van 2004 brengen de volgende wijzigingen aan :
1. in het Verdrag van Parijs :
Wat het Verdrag van Parijs betreft, dat in de meeste West-Europese landen de basis vormt van het stelsel van nucleaire wettelijke aansprakelijkheid, moet het volgende worden onthouden :
— een uitbreiding van de bedoelde installaties met de installaties voor definitieve opslag;
— een uitbreiding van de definitie van nucleaire schade naar milieuschade (binnen bepaalde grenzen) en naar preventieve maatregelen (idem);
— een uitbreiding van het geografisch toepassingsgebied, onder andere ten gunste van de slachtoffers in Staten, zelfs niet-verdragsluitende Staten, die niet over kerninstallaties beschikken;
— de keuze voor de euro als rekeneenheid;
— een verhoging van de wettelijke aansprakelijkheid van de exploitant tot ten minste 700 miljoen euro. Dat bedrag werd op 1 januari 2012 reeds opgetrokken tot 1,2 miljard euro krachtens voornoemde wet van 13 november 2011;
— een verhoging van de minimumbedragen tot 70 miljoen euro voor de installaties die als « beperkt risicodragend » worden beschouwd en tot 80 miljoen euro voor transporten;
— een verlenging van de verjaringstermijn tot dertig jaar voor vorderingen tot vergoeding van lichamelijke schade (in plaats van tien jaar);
— de schrapping van de mogelijkheid om natuurrampen uit te sluiten;
— de verplichting te voorzien in één enkel forum.
Enkele van deze wijzigingen zijn reeds opgenomen in de Belgische wet van 22 juli 1985 (bijvoorbeeld de dekking van natuurrampen, één enkel forum of de verjaringstermijn van dertig jaar). Door de inwerkingtreding van de Protocollen worden alle Partijen verplicht de voornoemde voorwaarden na te leven. Deze inwerkingtreding is zelf onderworpen aan de gelijktijdige neerlegging van de akte van bekrachtiging door alle Partijen bij het Verdrag van Parijs die ook lid zijn van de Europese Unie.
2. in het Aanvullend Verdrag van Brussel :
Wat het aanvullend Verdrag van Brussel betreft, waarin een stelsel voor bijkomende dekking op basis van openbare middelen wordt voorzien indien de verzekering van de exploitant onvoldoende blijkt, moet het volgende worden aangestipt :
— de verhoging van de tweede schijf ten laste van de Staat van de installatie die aan de oorsprong ligt van de schade tot 500 miljoen euro (voor België wordt deze schijf opgeslorpt door die van de exploitant, waarbij ze door de voornoemde wet van 13 november 2011 gebracht wordt op 1,2 miljard euro);
— de verhoging van de derde internationale schijf van 125 miljoen BTR tot 300 miljoen euro;
— een formule voor de bijdragen aan de internationale schijf, waarbij een grotere weging wordt toegekend aan het criterium geïnstalleerd nucleair thermisch vermogen ten opzichte van het BBP (65 %/35 %), tegen 50 %/50 %;
— de mogelijkheid tot verhoging van de internationale schijf bij bekrachtiging van het Verdrag door bijkomende Partijen, terwijl nieuwe bekrachtigingen voordien leidden tot een daling van de bijdragen tot een vaste schijf;
— een formule waarin meer rekening wordt gehouden met de situatie van de Partijen die een stelsel van onbegrensde wettelijke aansprakelijkheid bieden (aan wie op basis van dit voorwendsel de tegemoetkoming met openbare middelen niet meer geweigerd kan warden wanneer de schade oploopt tot 1,2 miljard euro).
III. BESPREKING
Volgens de heer Hellings lijkt de dekking van 1,2 miljard euro ten laste van de nucleaire exploitant die een ernstig probleem zou kennen, volstrekt ontoereikend. Spreker wenst daarom dat men voor de nucleaire operatoren een onbeperkte wettelijke aansprakelijkheid voorziet. Zijn fractie heeft daartoe wetsvoorstellen ingediend. Er dient te worden voorzien in een aanvullende aansprakelijkheid van de moedervennootschap van de exploitant en het is raadzaam het ontoereikende begrip kernschade uit te breiden. Ten slotte moet men de termijn van verval verlengen voor een kernongeval opdat het slachtoffer bij het gerecht een vordering tegen de verantwoordelijke kan instellen.
Op 23 januari 2014 heeft spreker ook het voorstel van resolutie ingediend met het oog op het bestuderen van de financiële, maatschappelijke en ecologische gevolgen van een nucleaire ramp (stuk Senaat, nr. 5-2464/1).
Spreker besluit dat de Protocollen een onvoldoend antwoord bieden op de gevaren die men twee jaar geleden in Fukushima heeft zien opduiken.
De heer Vanlouwe stipt aan dat volgens het eerste Protocol de vordering binnen de drie jaar moet worden ingesteld nadat de benadeelde kennis heeft gekregen van het nucleaire accident. Is deze termijn niet te kort ?
De heer Mahoux wijst erop dat het overigens vaak gaat om niet rechtstreeks waarneembare schade, die overeenkomstig het nieuwe artikel 8d) van het eerste Protocol (Verdrag van Parijs) binnen de drie jaar moet worden gemeld.
De heer Verstreken vraagt waarom de ratificatie van de Protocollen zo lang geduurd heeft.
Kan een Staat bij wet een hogere schadevergoeding opleggen dan deze voorzien in de Protocollen ? Waarom nemen de EU-landen trouwens niet deel aan dit Verdrag ?
De vertegenwoordiger van de minister van Economie onderstreept dat het bedrag van 700 miljoen euro een minimum is en alle Partijen vrij zijn om een hoger bedrag vast te stellen of een onbeperkte aansprakelijkheid te voorzien in hoofde van de exploitant. Duitsland heeft dit reeds gedaan; Finland en Zweden zullen dit eveneens doen, net zoals Zwitserland dat later partij bij het Verdrag zal worden.
Er is enige verwarring tussen de verjaringstermijn en de termijn om een schadegeval te melden en de vordering aan te vatten. De verjaringstermijn voor de materiële schade bedraagt tien jaar; die voor de lichamelijke schade dertig jaar.
De termijn van drie jaar gaat pas in op het ogenblik waarop de schade goed en wel is vastgesteld. Het dreigt echter moeilijker te zijn een causaal verband aan te tonen tussen die schade en het kernongeval, maar dat is een medisch probleem.
De formule van de onbeperkte wettelijke aansprakelijkheid is een optie die mogelijk werd gemaakt door de nieuwe Protocollen van 2004 om Duitsland, dat al een regeling van onbeperkte wettelijke aansprakelijkheid kent, tevreden te stellen. Dat is echter een politieke beslissing. Men moet maximaal gebruik maken van de mogelijkheden van de markt van de nucleaire verzekeringen. Die biedt momenteel slechts 1,2 miljard euro. Om die reden werd dat bedrag in de vermelde wet van 13 november 2011 opgenomen.
De onbeperkte aansprakelijkheid is in werkelijkheid « beperkt » tot het vermogen van de kernexploitant. Indien die alleen de beschadigde kerncentrale bezit, is zijn vermogen door het kernongeval waardeloos geworden.
Spreker verwijst naar het wetsvoorstel van 11 december 2011 tot wijziging van de wet van 22 juli 1985 betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (stuk Kamer, nr. 53-1941/1). Overeenkomstig dat voorstel worden de holdings aansprakelijk gesteld voor de handelingen van hun « dochters ». De Raad van State heeft echter ernstige twijfel geuit over de toelaatbaarheid van dat systeem (zie stuk Kamer nr. 53-1941/2). Men kan een vennootschap niet van rechtswege aansprakelijk stellen voor de handelingen van haar filialen.
De heer Vanlouwe stipt aan dat de Koning gemachtigd wordt om te bepalen welke preventieve en herstelmaatregelen voor het leefmilieu in rekening worden gebracht. Leefmilieu is echter een bevoegdheid die grotendeels is overgedragen aan de Gewesten. Ontstaat er op deze wijze geen bevoegdheidsoverschrijding of bevoegdheidsconflict met de Gewesten ?
De vertegenwoordiger van de minister van Economie antwoordt dat de Belgische Staat bevoegd blijft voor aangelegenheden betreffende de Noordzee. Het is niet de bedoeling van de federale overheid om zich in te laten met de gewestbevoegdheden inzake leefmilieu.
De heer Vanlouwe merkt verder op dat de Koning gemachtigd is om de inwerkingtreding te bepalen voor elk artikel afzonderlijk. Is het niet verkieselijker alle bepalingen op het hetzelfde ogenblik in werking te laten treden, ook omwille van de rechtszekerheid ?
Volgens de vertegenwoordiger van de minister van Economie is de inwerkingtreding artikel per artikel een voorzorgsmaatregel om toch enkele verbeteringen onmiddellijk in werking te laten treden voor het geval er problemen zouden zijn met de inwerkingtreding van het geheel (rekening houdende met de verplichting dat alle EU-leden die Partijen tegelijkertijd moeten ratificeren). In ieder geval is het niet waarschijnlijk dat deze optie toegepast zal worden.
De heer Vanlouwe stelt dat de Belgische Staat de mogelijkheid krijgt om namens particuliere benadeelden in rechte op te treden voor een buitenlandse rechtbank. De betrokkenheid van de Belgische Staat als partij in een dergelijk geschil wordt in de Protocollen niet uitgewerkt. Blijft deze dan beperkt tot rechtbanken van Partijen bij het Verdrag of kan er ook opgetreden worden voor rechtbanken van andere Staten ?
De vertegenwoordiger van de minister van Economie legt uit dat de Belgische Staat die de particuliere benadeelden kan vertegenwoordigen, dit enkel doet in zijn hoedanigheid van officiële vertegenwoordiger van de rechtsonderhorigen bij een buitenlandse rechtbank om de kosten van een dergelijk actie te matigen (normalerwijze is alleen de rechtbank van de plaats van het ongeval bevoegd). Deze beschikking is wel alleen geldig voor de rechtbanken van de Partijen bij het Verdrag van Parijs.
De heer Vanlouwe is van mening dat de verzekeringsmarkt weinig mogelijkheden biedt voor het verzekeren van dergelijk risico. Voor het verlenen van de staatswaarborg moet onder meer het advies van de Commissie voor de verzekeringen en van de Autoriteit voor financiële diensten en markten (FSMA) worden ingewonnen, waardoor enige garanties worden ingebouwd. Is deze staatswaarborg gemeld bij de Europese Commissie als een vorm van staatsteun ?
De vertegenwoordiger van de minister van Economie antwoordt dat de staatswaarborg een oplossing biedt voor de dekking van de risico's daar waar de verzekeringsmarkt dit niet kan.
De staatswaarborg werd niet bij de Europese Commissie gemeld, omdat het wetsontwerp wel een deur opent maar de mogelijkheid niet toepast. Eigenlijk kunnen de koninklijke besluiten die een dergelijke staatswaarborg voorzien slechts worden uitgewerkt wanneer een aantal schadeposten (volledig of gedeeltelijk) onverzekerbaar blijken. De formule voor de berekening van de premie (door de schatkist) hangt ook van die gegevens af. Het resultaat van die formule moet uiteraard een ontradende premie zijn, want de Staat mag zich niet in de plaats van de markt stellen.
De heer Mahoux wil de impact kennen van de toekenning van de staatswaarborg in nucleaire aangelegenheden op de overheidsfinanciën van de Staten die Partij zijn bij de Verdragen.
De vertegenwoordiger van de minister van Economie legt uit dat de toekenning van een staatswaarborg een bepaalde impact heeft op de overheidsfinanciën van de Staten die Partij zijn bij het Verdrag van Parijs. In sommige Staten, zoals in België, komt er een systeem met een staatswaarborg, terwijl er in andere een beroep zal worden gedaan op publieke herverzekeraars (die een staatswaarborg genieten). Dat laatste systeem kan in ons land niet worden overwogen, omdat de Delcredere niet de nodige financiële middelen heeft om het aan te bieden.
De heer Hellings vindt een dekking van 1,2 miljard euro, met het oog op de rijkelijke winsten van de grote kernoperatoren en in het licht van de omvang van de catastrofe van Fukushima, uiterst bescheiden. Wanneer er zich een kernongeval voordoet, zullen de kosten onbetwistbaar ver boven dat bedrag liggen.
De vertegenwoordiger van de minister van Economie antwoordt dat de nucleaire verzekeraars de financiële middelen moeten vinden om nucleaire risico's te dekken : men weet dat de kans dat men een beroep doet op hun fondsen uiterst gering is, maar men weet ook dat wanneer er een ongeval is, ze het hoofd zullen moeten bieden aan de behandelingskosten van een gigantisch aantal administratieve dossiers, kosten die uiteraard niet zijn inbegrepen in de 1,2 miljard euro, die uitsluitend bestemd zijn voor de vergoeding van de slachtoffers. Om die reden heeft de nucleaire verzekeringsmarkt niet meer capaciteit in Europa.
De inwerkingtreding van beide Protocollen hangt af van de gelijktijdige toepassing van alle lidstaten van de Europese Unie, die Partij zijn van het Verdrag van Parijs. Door de Protocollen wordt het mogelijk de buurlanden die bepalingen hebben die heel wat ongunstiger zijn dan de Belgische wet, ertoe te verplichten hun waarborg te verhogen. In Frankrijk is een nucleair exploitant in Chooz aansprakelijk voor een bedrag van 91 miljoen euro, wat dertien keer minder is dan Electrabel. Hetzelfde geldt voor Nederland en Engeland. Bovendien heeft ons land niet echt voordeel bij de Duitse onbeperkte aansprakelijkheid, want die is afhankelijk van wederkerigheid.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1, 2 en 3, alsook het wetsontwerp in zijn geheel, worden aangenomenmet 9 stemmen bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Dalila DOUIFI. | Karl VANLOUWE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (zie stuk Senaat, nr. 5-2759/1 — 2013/2014).