5-148 | 5-148 |
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Op maandag 30 maart besliste de minister om de directeur van het Koninklijk Legermuseum te ontslaan. Zelfs voor outsiders bleek dit amper een verrassing, want het Legermuseum verkommert al decennialang en draagt het droeve imago van stoffig, out of time en dus irrelevant.
Het Legermuseum herbergt nochtans een onwaarschijnlijk rijke collectie en heeft een relevantie die door niemand, militarist of pacifist wordt betwist.
Voor de herdenking van "100 jaar Groote Oorlog", toch moeilijk onvoorspelbaar te noemen, moest in extremis een privéfirma worden ingeschakeld om toch nog iets te organiseren.
De ingreep van de minister zal door weinigen, ook niet door mezelf, worden betwist. Ik heb wel vragen bij de timing ervan, want die beslissing komt op zijn minst in extremis.
Gedurende vele jaren heerst er inertie en wordt het museum veronachtzaamd. Dat was al het geval onder vorige ministers van Defensie. Daarnaast was het ontbreken van een aangepast programma naar aanleiding van een eeuw "Groote Oorlog" opmerkelijk.
Er blijkt geen bezwarend dossier tegen de ondertussen ex-directeur te zijn opgebouwd: er zijn geen evaluaties, laat staan negatieve, geen assessments, geen verslagen, berispingen, blamen of wat dan ook. Dat is toch opmerkelijk in een tijd waar human resources ook in Defensie is doorgedrongen.
Hoe verklaart de minister dat hij in extremis de beslissing heeft genomen om de directeur van het Koninklijk Legermuseum te ontslaan? Waarom greep de minister niet veel eerder in, zeker omdat zowat iedereen in ons land op de hoogte was van de lamentabele toestand van het Legermuseum, een museum dat nochtans bijzonder veel potentie heeft?
Hoe komt het dat er geen bezwarend personeelsdossier over de directeur werd opgebouwd? Hoe kan de minister rechtvaardigen dat er blijkbaar geen evaluaties, assessments of andere soortgelijke sporen zijn die de incompetentie en inertie konden bewijzen? Hoe kan de minister vergoelijken dat niemand enkele jaren geleden ingreep, toen bleek dat dit museum geen plannen ontvouwde of voorstellen deed in verband met de herdenking van de Eerste Wereldoorlog.
Kortom, bevestigt de minister de analyse van de meeste waarnemers dat Defensie in dit verband smadelijk nalatig bleef en dat het Koninklijk Legermuseum al decennialang grote kansen liet verloren gaan. Ik durf vermoeden dat de minister nu beschikt over een krachtig plan van aanpak voor de onmiddellijke toekomst, waarover hij ons ongetwijfeld meteen de hoofdlijnen kan van schetsen.
De heer Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van Landsverdediging. - De vraag van de heer Anciaux heeft betrekking op de persoon van de algemeen directeur van het Legermuseum. In de traditie van het parlement worden individuele gevallen niet toegelicht in antwoord op parlementaire vragen.
Ik kan wel iets zeggen over de rechtstoestand van de algemeen directeur van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis. De rechtstoestand van de algemeen directeur, in het bijzonder de selectie, de werving, de aanstelling, de uitoefening van de functie, de evaluatie, het einde van het mandaat en de hernieuwing ervan, wordt geregeld door het koninklijk besluit van 13 april 2008 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management-, staf- en leidinggevende functies in de federale wetenschappelijke instellingen. Dat koninklijk besluit vervangt het besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en brengt diverse wijzigingen aan in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat. Dat besluit was van toepassing bij de aanstelling van de huidige algemeen directeur van het museum.
Beide koninklijke besluiten werden toegepast op de gewezen algemeen directeur in de domeinen die zonet werden aangehaald, met inbegrip van de evaluatie en de hiertoe voorziene beroepsprocedure.
Aan het mandaat van de persoon naar wie de heer Anciaux verwijst, is op 31 maart een einde gekomen.
Ik heb het KLM, het Koninklijk Legermuseum, gevraagd om het besluit tot vaststelling van zijn opdrachten te actualiseren en er rekening mee te houden dat het steeds meer externe sites moet beheren, zoals de Commandobunker van de Kemmelberg, het artilleriemuseum Gunfire in Brasschaat, de Dodengang in Diksmuide, het museum Bastogne Barracks en de McAuliffe-kelder.
Gezien die hernieuwing van de opdrachten en de eventuele weerslag ervan op de functie van de leidend ambtenaar wordt het mandaat van algemeen directeur van het museum momenteel niet vacant verklaard.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Het antwoord van de vicepremier ontgoochelt me een beetje. Met zijn karakter zou hij toch straffer uit de hoek mogen komen.
Hij werpt op dat in het Parlement geen individuele gevallen worden toegelicht. Dat klopt, maar ik wens geen discussie over een persoon, wel over zijn functie. In het Parlement is al heel vaak over leidende ambtenaren gediscussieerd en dat moet ook kunnen.
De kern van mijn vraag was echter waarom men het Legermuseum zo lang heeft laten aanmodderen. Daarop kreeg ik geen antwoord. Toegegeven, het is beter laat dan nooit. Daarmee ga ik volledig akkoord, maar ik begrijp nog altijd niet waarom de minister die kwestie niet veel vroeger heeft aangepakt. Waarom draait de minister eromheen en leidt hij de discussie af naar het statuut?
Het Legermuseum herbergt een bijzonder waardevolle collectie, maar ze wordt op een lamentabele wijze getoond. Hoe komt dat toch?
Zou de vicepremier daarop nog even kunnen ingaan?
De heer Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van Landsverdediging. - Ik begrijp en deel de bekommernissen van de heer Anciaux over de uitstraling van het Koninklijk Legermuseum. Nu dienen zich echter ruime mogelijkheden aan om de toekomst van het museum grondig voor te bereiden.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Daarmee beaamt de minister dat er een immens probleem bestaat, maar ik had toch liever gehad dat hij dat probleem vroeger had aangepakt. Voor de volgende legislatuur verwacht ik dus een stevige aanpak.