5-144 | 5-144 |
De heer Rik Daems (Open Vld). - Uit een RVA-rapport blijkt dat nauwelijks één werkloze op twee vorig jaar voldoende inspanningen leverde om werk te zoeken, en dit in alle leeftijdsgroepen. Vorig jaar alleen al werden 17 140 sancties opgelegd aan werklozen, een stijging met 10,4 procent ten opzichte van het voorgaande jaar. Dit bleek in een context waarbij de RVA de impact wilde meten van het activeringsbeleid op het aantal werkzoekenden. Het activeringsbeleid is een regionale materie en men zou haast moeten concluderen dat het een fiasco is. Ik weet dat de minister daarover geen uitspraken kan of wil doen. Ik doe het wel omdat de twee nauw met mekaar verbonden zijn. Als de RVA vaststelt dat nauwelijks één werkloze op twee voldoende inspanningen levert, kunnen we alleen maar concluderen dat op regionaal vlak totaal onvoldoende inspanningen worden geleverd om die verslechterende trend te keren. Misschien moet de minister contact opnemen met haar regionale collega's.
De minister kan natuurlijk niet alleen het activeringsbeleid bijsturen. Ik heb echter toch twee specifieke opmerkingen en vragen.
Het is voor de RVA natuurlijk onmogelijk om alle werklozen jaarlijks te controleren, maar ik had wel graag vernomen hoeveel werkloze werkzoekenden wel worden gecontroleerd. Eén op twee werklozen zou niet genoeg inspanningen doen. Er werden vorig jaar 17 140 sancties opgelegd. Kunnen we die cijfers extrapoleren op het totaal aantal werklozen, zo'n 500 000, en hieruit concluderen dat, mochten alle werklozen gecontroleerd worden, er zo'n 250 000 zouden zijn die niet genoeg inspanningen leveren en die dus een sanctie zouden moeten krijgen?
De minister weet dat ik een groot voorstander ben van verplichte, beperkte gemeenschapsdienst. Zij heeft daarmee ervaring in de context van het OCMW. Ik persoonlijk ben van oordeel dat langdurig werklozen sowieso op een positieve manier heringeschakeld moeten worden door de werkloosheidsuitkering te koppelen aan de verplichting om twee halve dagen per week een gemeentelijk georganiseerde gemeenschapsdienst te leveren.
Acht ze het interessant om werklozen die een sanctie krijgen wegens onvoldoende inspanningen, de keuze te laten tussen een financiële sanctie of een beperkte gemeenschapsdienst? Uiteraard mag de bevoegdheidsverdeling tussen het federale en het regionale niveau geen geweld worden aangedaan, maar op die wijze zou ook de federale overheid activerend kunnen optreden en de maatregelen van de regionale overheden aanvullen.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - De vraag van de heer Daems speelt in op mijn stokpaardje, het tewerkstellen van werklozen.
De gewesten zijn bevoegd voor het begeleiden en uitzetten van trajecten voor werkzoekenden. Daarin gaan ze heel ver. Ze geven ons zelfs het signaal dat de federale rol in deze aangelegenheid heel beperkt moet zijn.
Mensen vragen zich soms af waarom werkzoekenden moeten worden geactiveerd als er onvoldoende jobs zijn. Anderen vragen zich dan weer af waarom de vele openstaande vacatures niet worden ingevuld en beschouwen de werkzoekenden als profiteurs. Dat zijn de uitersten.
Mijn standpunt bevindt zich daar tussenin. Uit ervaring weet ik dat wie een werkzoekende aan de hand van zijn competenties goed coacht en begeleidt op maat, automatisch ook op zoek gaat naar een job voor die persoon. Werk creëert werk. Wie goed werkt, creëert als het ware een oplossing.
Dat lukt bij 75% van de werkloze werkzoekenden. Bij de overige 25% worden we om allerlei redenen met problemen geconfronteerd.
Daarom had ik graag positief samengewerkt met de gewesten. Twee jaar hebben we onderhandeld over een samenwerkingsakkoord dat vastlegt hoe zal worden gecontroleerd.
Welke groepen gaan prioritair worden gecontroleerd? De discussie over de mensen die ouder zijn dan 50 en 55 jaar, heeft twee jaar aangesleept.
Een ander knelpunt betreft het doorgeven van informatie. Sommige gewesten zijn van oordeel dat het niet hun taak is om aan het federale niveau verslagen af te leveren over de mate waarin hun cliënten trajecten volgen. Op papier is daarover inmiddels een modus vivendi gevonden, maar in de praktijk kan de samenwerking nog een stuk beter. Als de RVA via een gewestelijke dienst verneemt dat een bepaalde persoon niet op de afspraken verschijnt, dan moet de RVA de betrokkene zelf uitnodigen en een aantal controles doen.
Ik weet niet waar de cijfers vandaan komen die in de pers zijn verschenen. Maandag heb ik alvast een afspraak met de RVA voor de oplevering van en toelichting bij hun jaarrapport. Misschien zijn sommige cijfers al meegedeeld ter gelegenheid van een bespreking in het beheerscomité. Mijn ervaring leert me alleszins dat de werkelijkheid altijd veel complexer is dan hetgeen uit één welbepaald cijfer kan worden afgeleid. Ik ben uiteraard bereid om in een later stadium uitgebreide informatie te verstrekken over het jaarrapport van de RVA.
De situatie zoals die nu is, kan ik wel al toelichten. Er bestaan bij de RVA drie verschillende types van gesprekken.
Ten eerste zijn er de gesprekken die worden gevoerd met personen die al een tijdje werkloos zijn. Bij een negatieve evaluatie tijdens het eerste gesprek krijgen zij een contract aangeboden dat bestaat uit een traject dat zij moeten naleven. Pas als het contract niet nageleefd wordt, geeft de RVA een eerste, beperkte sanctie en wordt er een nieuw contract onderhandeld. Loopt dat nieuwe contract ook niet goed af, dan volgt een volledige schorsing door de RVA.
Door allerlei omstandigheden begrijpt niet elke betrokkene onmiddellijk precies wat er van hem verwacht wordt; daarom dat contract na een eerste gesprek. In de praktijk wordt echter vastgesteld dat de meesten zich herpakken nadat ze die eerste negatieve evaluatie hebben gekregen.
De jongeren met een inschakelingsuitkering worden elke zes maanden geëvalueerd. Het beleid van deze regering bestaat erin om wie de school verlaat - met of zonder diploma - en na zes maanden nog geen job heeft gevonden, heel intensief te begeleiden. Zo kan worden voorkomen dat ze langdurig in de werkloosheid terechtkomen.
Een en ander past ook in het Europees beleid ter zake. Als lidstaat hebben we ervoor geijverd om meer Europese middelen te bekomen voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid in bepaalde regio's. Daar hangt echter de verplichting aan vast om wie na zes maanden geen werk heeft, te begeleiden door hen werk of een stage aan te bieden, of door hen opnieuw naar school te sturen. Het zijn trouwens de gewesten die ter zake verantwoording zullen moeten afleggen aan het Europese niveau.
Er zijn nog geen cijfers beschikbaar voor de jongeren in de beroepsinschakelingstijd. Die procedure is immers pas van start gegaan in de maand februari, vermits de schoolloopbaan begin juli eindigt. Dan volgen twee maanden studentenarbeid en pas nadien schrijven de betrokkenen zich in bij de RVA. Na zes maanden zoeken naar werk, worden ze dan in februari of maart door de RVA opgepikt.
Een verdere analyse van de cijfers leert dat het aantal voldoende inspanningen of positieve evaluaties stijgt na het eerste gesprek tot 66,5%.
Blijkbaar is dat eerste gesprek dus voor velen een wake-up call, wat aantoont dat de aanpak lonend is.
Als de werkzoekende op zijn plichten wordt gewezen, stijgt ook de intensiteit van het zoeken. Er wordt kort op de bal gespeeld. Na zes maanden is er immers een tweede gesprek, dat bovendien wordt gevolgd door een derde voor wie binnen vier maanden nog geen werk heeft gevonden. Die procedure doet het aantal langdurige werklozen zeer sterk dalen. De daling is het meest uitgesproken in de leeftijdsgroep tussen dertig en veertig jaar en komt in die groep op 35%.
Die resultaten zijn zeker goed te noemen in een context van economische crisis. De conclusie kan dus luiden dat de nieuwe aanpak toch wel werkt.
Ik hanteer één grote leidraad: om te controleren of iemand wil werken, volstaat het gewoon hem een job aan te bieden. Hij kan ofwel komen of niet komen. Het is die mogelijkheid tot controle die de overheid moet aanwenden.
Er zijn overigens al instrumenten in die richting. Het federale niveau heeft besloten aan jongeren stages aan te bieden. De stagiairs kunnen bovendien daarna een individuele beroepsopleiding volgen. Als ze laaggeschoold zijn of geen diploma hebben, kunnen ze dan gedurende drie jaar werken binnen het Activaprogramma. In dat kader betaalt de werkgever enkel het nettoloon en geen brutoloon. Wat is er nog meer mogelijk?
Grote bedrijven kunnen daarmee goed overweg op administratief vlak. Voor kleine bedrijfjes, zoals kruideniers, bakkers, slagers, bierhandelaars en horecazaken, stel ik voor om werkcheques te gebruiken. De werkgever kan die cheques gemakkelijk aankopen, zonder veel administratieve lasten. Op die manier kunnen we vele jongeren met een lager diploma of zonder diploma aan een job helpen. Dat is toch beter dan gewoon thuis te zitten.
Om aan een baan te raken, zijn niet alleen vrienden en kennissen, maar ook collega's een goede zaak. Hoe meer mensen werken, hoe meer werk er wordt gecreëerd. Vandaar dat ik zeer sterk begaan ben met het probleem. Ik vraag me af waarom er niet meer dynamiek mogelijk is tussen de gewestelijke en federale overheden, en waarom we, ook nu vlak voor de verkiezingen, ter zake niet meer kunnen realiseren. Blijkbaar ligt dat moeilijk.
De heer Rik Daems (Open Vld). - De minister en ikzelf verschillen niet zoveel van mening.
Ik wil eerst nog even ingaan op de cijfers. Naar ik heb begrepen, heeft ook de minister die cijfers uit de krant moeten vernemen. Ook al laat de duiding in de pers misschien te wensen over, toch is het sterk te moeten lezen dat meer dan de helft van de werklozen onvoldoende inspanningen levert om werk te zoeken en dus sancties kan oplopen. Ik wacht dus echt op de juiste cijfers en de toelichting van de minister bij het jaarverslag.
Voor het overige onthoud ik twee belangrijke aspecten uit het antwoord van de minister. Het eerste aspect betreft de gewesten. Ik wil geen steen werpen, maar het minste wat we kunnen zeggen, is dat er iets niet functioneert binnen de gewesten of in de samenwerking met de gewesten. Dat werkt me verschrikkelijk op de zenuwen. Uiteindelijk is het aan de kant van de activering dat er acties nodig zijn. De federale minister kan op dat vlak enkel bestraffen. De positieve kant van het activeren, met alle toeters en bellen die daarbij horen, is nu net een regionale bevoegdheid. Mocht ik worden verkozen in het Vlaams Parlement, dan zal ik zeker de uitspraken van de minister meenemen en de bevoegde Vlaamse ministers op hun verantwoordelijkheden wijzen.
Over de elementen die we kunnen aanbrengen, zitten we deels wel en deels niet op hetzelfde denkspoor. We zitten op hetzelfde spoor wanneer het gaat over het aanbieden van een activiteit. De minister lanceerde het idee van de werkcheque. Dat is de vorm die ze eraan heeft gegeven. Ik heb destijds het concept van de flexi-job gelanceerd, dat net zoals de werkcheque van de minister ook een beetje verkeerd begrepen werd. In beide gevallen gaat het eigenlijk om hetzelfde. We willen ervoor zorgen dat kleine bedrijven op een heel eenvoudige manier, zonder al dat gedoe van sociale en fiscale lasten, mensen actief kunnen krijgen. Daaraan wil ik enkel nog toevoegen dat het onderdeel gemeenschapsdienst, al dan niet verplicht, een nuttige aanvulling kan zijn, omdat ook daar in de maatschappij een grote vraag naar bestaat.