5-274COM

5-274COM

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Handelingen

DINSDAG 21 JANUARI 2014 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Johan Verstreken aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over «het eerherstel voor ten onrechte ter dood veroordeelde en terechtgestelde Belgische militairen uit de Eerste Wereldoorlog» (nr. 5-3983)

De heer Johan Verstreken (CD&V). - Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden twaalf Belgische militairen die door een militaire rechtbank ter dood veroordeeld waren, effectief terechtgesteld. In vergelijking met de andere bij de oorlog betrokken landen is dat een laag cijfer. Frankrijk liet 550 eigen soldaten executeren en het Verenigd Koninkrijk 312, onder wie 23 Canadezen, 26 Ieren en 5 Nieuw-Zeelanders. De Australische regering gaf geen toestemming om eigen soldaten voor het vuurpeloton te brengen. Het Duitse krijgsgerecht liet officieel `slechts' 48 eigen soldaten ter dood brengen.

Uit een studie van Jacques Maes, emeritus eerste advocaat-generaal bij het militaire gerecht en gewezen docent militair straf- en tuchtrecht aan de Koninklijke Militaire School van Brussel, blijkt dat zeker de helft van deze twaalf terechtgestelden geen eerlijk of zelfs geen rechtsgeldig proces kreeg: het onderzoek verliep niet volgens de voorschriften, de rechtbank was niet rechtsgeldig samengesteld, de beklaagde was niet vooraf onderworpen aan een geneeskundig onderzoek enzovoort. Deze studie, de allereerste over dit onderwerp in ons land, verscheen in de editie november 2005 van het historische vaktijdschrift Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, een uitgave van het CEGESOMA.

In meerdere landen blijven twijfels hangen over de militaire rechtspraak tijdens de Eerste Wereldoorlog. In 1998 verklaarde de toenmalige Franse premier Jospin dat de geëxecuteerde soldaten toch recht hebben op een plaats in het collectieve geheugen.

In datzelfde jaar stelde de Britse regering dat ze die soldaten ook als oorlogsslachtoffer beschouwt. Ze krijgen sinds 2000 een plaats bij officiële herdenkingen. In het Verenigd Koninkrijk werd al een individueel postuum pardon verleend. Canada en Nieuw-Zeeland verleenden hun geëxecuteerde soldaten al eerherstel.

Veel van de zogenaamde desertiegevallen waren te wijten aan wat sinds eind 1917 in het Verenigd Koninkrijk erkend werd als shellshock. Dat is de medische benaming voor de psychische en psychiatrische gevolgen van gebeurtenissen en ervaringen die militaire verplichtingen onmogelijk maken. Shellshock wordt gekenmerkt door objectieve symptomen, zoals gevoelsstoornissen en bewegingsstoornissen, en subjectieve symptomen, zoals slapeloosheid, angsttoestanden, emotionele labiliteit en hallucinaties. Dat fenomeen kennen we ook van recentere oorlogen. Vele Amerikaanse soldaten kwamen met een shellshock terug uit de oorlog in Irak. Zij werden gelukkig niet als deserteurs beschouwd en dus ook niet geëxecuteerd, maar kregen medische opvang.

Begin 1915 gebruikte dr. Charles S. Myers, kapitein-arts bij het Royal Army Medical Corps, voor het eerst de benaming shellshock in een artikel in het medische tijdschrift The Lancet.

Eind 1917 werd in het Verenigd Koninkrijk een wet goedgekeurd die bepaalde dat executies enkel nog mochten worden uitgevoerd na grondig onderzoek van de beschuldigde. Indien er symptomen van shellshock werden vastgesteld, moest de soldaat worden opgenomen in een daarvoor bestemd hospitaal.

Uit historisch onderzoek bleek reeds hoe broos het evenwicht tussen militaire overwegingen en rechtsbeginselen kon zijn bij het bepalen van de strafmaat van beschuldigde soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Heeft Defensie al enig historisch onderzoek laten doen naar de werking van het krijgsgerecht in de Eerste Wereldoorlog?

Is de legerleiding op de hoogte van de studie van Jacques Maes die in 2005 in het tijdschrift Bijdragen tot de eigentijdse Geschiedenis werd gepubliceerd? Zo ja, heeft dat bij Defensie tot enig nader onderzoek geleid?

In België is tot nu toe van enige rehabilitatie of postuum eerherstel voor ten onrechte gefusilleerde deserteurs geen sprake. De aanstaande herdenking van 100 jaar Groote Oorlog kan hiervoor uiteraard een aanleiding vormen. Is de minister bereid de twaalf dossiers opnieuw te onderzoeken en, waar dat gerechtvaardigd is, postuum eerherstel te verlenen?

De heer Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van Landsverdediging. - Aan de Koninklijke Militaire School worden deelaspecten van bestraffing en berechting van militairen tijdens de Eerste Wereldoorlog bestudeerd. In het afgelopen jaar verschenen verschillende publicaties waaraan medewerkers van de Koninklijke Militaire School hebben meegewerkt.

In het kader van het onderzoeksproject P 7/22 - Justice & populations, the Belgian experience in international perspective, 1795-2015 wordt momenteel aan de Koninklijke Militaire School, met financiële steun van de POD Wetenschapsbeleid, nieuw onderzoek gedaan naar bestraffing van militairen tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Het resultaat van deze onderzoeken wordt in het kader van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog gepubliceerd.

Het artikel van ereadvocaat-generaal Maes is bekend bij de diensten van Defensie die zich met de studie van de Eerste Wereldoorlog bezighouden. Defensie heeft hierover zelf geen nader onderzoek gedaan. De kritiek van eremagistraat Maes richt zich trouwens in essentie op de werking van de onderzoeksmagistraat, die een professionele magistraat was en - hoewel hij een uniform droeg - geen lid was van de strijdkrachten en de krijgsrechtbanken, die als orgaan van de gerechtelijke organisatie optraden.

De vermelding "ten onrechte gefusilleerde deserteurs" is een onjuiste kwalificatie aangezien geen enkele van de terechtgestelde militairen vervolgd noch veroordeeld werd wegens desertie.

De veroordeling van de betrokken militairen is in kracht van gewijsde gegaan en uitgevoerd conform de toen geldende wetgeving. De betrokkenen werden gefusilleerd op basis van een gerechtelijke beslissing.

Eerherstel kan enkel door de veroordeelde zelf worden aangevraagd en kan enkel worden toegekend door de kamer van inbeschuldigingstelling na het doorlopen van de procedure die beschreven wordt in de artikelen 621 en volgende van het Wetboek van strafvordering. Aangezien alle veroordeelden overleden zijn, kan geen eerherstel meer worden aangevraagd.

Onder bepaalde voorwaarden kan bij het Hof van Cassatie de herziening van de veroordeling worden gevraagd conform de artikelen 443 en volgende van het Wetboek van strafvordering. De herziening kan door de veroordeelde, zijn echtgenoot, zijn bloedverwanten in de neerdalende en opgaande lijn, zijn broers en zussen of de minister van Justitie worden gevraagd.

Tot slot kan ook de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie in het belang van de wet de vernietiging van een vonnis of arrest vragen, conform artikel 442 van het Wetboek van strafvordering, voor zover er cassatiegronden voorhanden zijn.

In samenspraak met de eerste minister werd beslist de vraag aan het wetenschappelijke comité dat het Organisatiecomité voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog begeleid, voor te leggen voor advies.

De heer Johan Verstreken (CD&V). - Ik dank de minister voor het antwoord. Als ik het goed begrepen heb, is eerherstel niet meer mogelijk. Een pardon is wel mogelijk als er nabestaanden zijn. Privépersonen kunnen die niet vragen, tenzij de minister van Justitie hiervoor toestemming geeft.

Heeft de minister enig zicht op het verloop van het wetenschappelijk onderzoek en het mogelijke resultaat?

De heer Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van Landsverdediging. - Het wetenschappelijk onderzoek verloopt voorspoedig, maar het geeft geen uitzicht op nieuwe procedures. Ik denk dat de studie binnen een periode van zes weken tot twee maanden kan worden afgerond.

De heer Johan Verstreken (CD&V). - Dat is veel sneller dan ik had verwacht. Ik wacht dus op het resultaat. Ik denk dat dit een signaal kan zijn, want deze materie ligt nog altijd gevoelig. Als blijkt dat mensen als gevolg van een shellshock ten onrechte als deserteurs werden beschouwd en geëxecuteerd, zou het in het kader van de vredesgedachte een mooi signaal zijn mocht de Belgische regering een - zij het symbolisch - woord van pardon zeggen.