5-2258/3

5-2258/3

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

19 NOVEMBER 2013


Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen met een set aanvullende indicatoren voor het meten van levenskwaliteit, menselijke ontwikkeling, de sociale vooruitgang en de duurzaamheid van onze economie

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen en de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, wat de aanvullende indicatoren voor de bepaling van het bbp betreft


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEREN SIQUET EN DE GROOTE


I. INLEIDING

Het optioneel bicameraal wetsvoorstel nr. 5-1503/1 van mevrouw Thibaut c.s. tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen en de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, wat de aanvullende indicatoren voor de bepaling van het bbp betreft, werd ingediend op 28 februari 2012.

Het optioneel bicameraal wetsvoorstel nr. 5-2258/1 van de heer Schouppe c.s. vindt zijn oorsprong in de werkzaamheden van de in de schoot van de Commissie opgerichte Werkgroep « Nieuwe indicatoren voor economische prestaties, sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk » en werd ingediend op 17 juli 2013.

Voor het door de heer Schouppe uitgebrachte verslag van de werkzaamheden van deze werkgroep, wordt verwezen naar het stuk Senaat, nr. 5-2303/1.

De commissie besprak beide wetsvoorstellen tijdens haar vergaderingen van 22 oktober en 19 november 2013. Tijdens de vergadering van 22 oktober 2013 werd door de commissie beslist om het wetsvoorstel nr. 5-2258/1 te nemen als uitgangspunt voor de verdere bespreking.

Tijdens de vergadering van 19 november 2013 werd het verslag van de Werkgroep « Nieuwe indicatoren voor economische prestaties, sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk » eenparig goedgekeurd door de 12 aanwezige leden. Tijdens dezelfde vergadering werd het wetsvoorstel 5-2258/1 geamendeerd en aangenomen.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

A. Wetsontwerp nr. 5-1503/1

Mevrouw Thibaut herinnert eraan dat zij haar wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen en de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, wat de aanvullende indicatoren voor de bepaling van het bbp betreft,reeds had ingediend tijdens een vergadering van de Werkgroep « Nieuwe indicatoren voor economische prestaties, sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk » (zie verslag nr. 5-2303/1).

Spreekster legt uit dat het voorstel twee aanvullende indicatoren beoogt in te voeren : een synthetische milieu-indicator die zal meten of ons gebruik van de natuurlijke hulpbronnen het vermogen van die hulpbronnen om zichzelf te vernieuwen, niet overstijgt, en een synthetische sociale indicator die de ontwikkeling meet van het sociaal welzijn van de burgers. Die indicatoren zullen, net als de huidige, worden berekend door het INR (Instituut voor de nationale rekeningen) via de oprichting van een nieuw wetenschappelijk comité, wetenschappelijk comité voor de aanvullende indicatoren genaamd.

De FRDO (Federale Raad voor duurzame ontwikkeling) zal de inhoud van de indicatoren voorstellen, die zal worden voorgelegd aan het parlement binnen de twaalf maanden die volgen op de goedkeuring van het wetsvoorstel na een raadpleging bij verschillende representatieve lagen van de bevolking.

Spreekster denkt dat er bepaalde amendementen kunnen worden ingediend aangezien de Werkgroep verschillende werkzaamheden heeft verricht en een symposium heeft georganiseerd sinds de indiening van de tekst. Ze zou er ook graag in verwijzen naar de verschillende ervaringen in Vlaanderen en Wallonië.

B.‏ Wetsvoorstel nr. 5-2258/1

De heer Schouppe, hoofdindiener, licht het wetsvoorstel « tot aanvulling van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen met een set aanvullende indicatoren voor het meten van levenskwaliteit, menselijke ontwikkeling, de sociale vooruitgang en de duurzaamheid van onze economie » (zie stuk Senaat nr. 5-2258/1) als volgt toe.

Het bruto binnenlands product (BBP) calculeert een reeks van maatschappelijk relevante aangelegenheden onvoldoende in. Het BBP is een indicator dat budgettair, financieel-technisch en marktgericht uitermate belangrijk is, maar dat naast de kwantitatieve elementen veel te weinig zegt over de kwaliteit van wat achter de cijfers schuilgaat.

De crisisperiode van de laatste jaren heeft duidelijk gemaakt dat de bestaande cijfermatige gegevens geen goede vertaling zijn van wat in de maatschappij gebeurt. Het is dan ook belangrijk voor de beleidsverantwoordelijken dat er eveneens andere gegevens beschikbaar zijn om inhoudelijk beter op de verschillende uitdagingen te kunnen inspelen.

Deze noodzaak wordt in verschillende landen van de Europese Unie (EU) aangevoeld en eventuele initiatieven gebeuren tot nu toe in elk land vanuit een zuiver nationale benadering. In België gebeurt dit voornamelijk op het niveau van de gewesten.

Wanneer men indicatoren wenst die een vergelijking mogelijk maken, is het noodzakelijk om over een internationaal instrument te beschikken. Het is tijdens de werkzaamheden gebleken dat zowel de Europese Unie als de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) over verschillende criteria beschikken.

Spreker gelooft dat het interessant is om de indeling van de aanvullende indicatoren te baseren op de indeling die gehanteerd werd in het eindrapport « Sponsorship Group on Measuring Progress, Well-being and Sustainable Development » van het European Statistical System Committee (1) . Dit zou ertoe kunnen bijdragen om op basis van een consensus tot een gemeenschappelijke keuze van parameters te komen.

Het is niet aan de parlementsleden om te bepalen wat wel of niet weerhouden wordt. Spreker pleit ervoor om die keuze te laten bij de specialisten van de verschillende departementen die vertrouwd zijn met de materie en die de contactpersonen zijn die de nationale gegevens aanbieden om de internationale statistieken mogelijk te maken. Zo kan er door de specialisten van de Europese Unie en de OESO een consensus worden gevonden. Daarnaast kunnen ook specifieke of regionale aspecten worden toegevoegd die relevant zijn voor ons eigen land.

Spreker pleit ervoor dat België op internationaal vlak een voortrekkersrol zou vervullen voor het vastleggen van aanvullende indicatoren die algemeen aanvaard zijn en door iedereen op dezelfde manier worden geconcipieerd en toegepast, waardoor een internationale vergelijking mogelijk wordt. Het is belangrijk dat deze indicatoren het mogelijk maken om lessen te trekken uit de maatschappelijke evoluties die in ons land, maar ook in het buitenland, worden vastgesteld zodat de sociaaleconomische politiek van het land kan worden bijgestuurd waar nodig.

Spreker vindt het voorstel van mevrouw Thibaut (zie stuk Senaat nr. 5-1503/1) lovenswaardig, maar meent dat men verder moet kijken dan louter wat er in België gebeurt.

III. ALGEMENE BESPREKING

Vergadering van 22 oktober 2013

De heer Mampaka vindt dat het om een ambitieus project gaat, aangezien het gaat over de herdefinitie van wat de rijkdom van een samenleving uitmaakt. Vandaag beseft iedereen dat het bbp een omstreden indicator vormt wanneer het gebruik dat ervan wordt gemaakt, in aanmerking wordt genomen.

De twee voorliggende voorstellen (zie Stukken Senaat, nrs. 5-1503/1 en 5-2258/1) benadrukken het feit dat België, op federaal niveau, moet zorgen voor nieuwe aanvullende indicatoren naar het voorbeeld van andere landen. Er bestaan reeds initiatieven op regionaal niveau, net als op internationaal niveau. Spreker denkt dat het verstandig is om aan te sluiten bij de voortzetting van die werkzaamheden.

Wetsvoorstel nr. 5-1503/1 van mevrouw Thibaut voorziet in de invoering van synthetische indicatoren die « qua communicatie voldoende significant » zouden zijn. Wat dat betreft, heeft de heer Mampaka twijfels, aangezien die communicatie volgens hem nadelig zou zijn voor de doorsnee burger. Hij maakt zich zorgen over de leesbaarheid en begrijpelijkheid voor de burger.

De voorgestelde indicatoren vormen een verzameling van andere indicatoren, en spreker denkt dat het voor een waarnemer die niet over alle informatie beschikt, niet makkelijker zal worden om de erg belangrijke inzet te begrijpen.

Daarnaast moet een synthetische indicator de verschillende aspecten absoluut wegen, teneinde ze samen te voegen; de keuze van de weging kan de resultaten van de indicator bijgevolg erg beïnvloeden.

Ook bestaat het risico dat een slecht resultaat van een aspect goedgemaakt wordt door een beter resultaat van een ander aspect en dat de urgentie van de situatie bijgevolg verhuld wordt.

Een reeks indicatoren goedkeuren lijkt relevanter dan te proberen om ze allemaal samen te voegen. Dat biedt een meer uitgebalanceerde interpretatie, zal het begrijpelijker maken en discussies voorkomen over de samenstelling van de aggregaten.

Het wetsvoorstel van de heer Schouppe c.s. (zie stuk Senaat, nr. 5-2258/1) zit meer op één lijn met de visie van de spreker, aangezien het suggereert verschillende indicatoren te kiezen. Maar de twee voorstellen hebben veel elementen gemeenschappelijk en ze zijn zeker met elkaar verwant wat de doelstelling betreft om een aantal bakens nader uit te werken ter verbetering van het overheidsbeleid.

De heer Daems legt uit dat het voorstel van de heer Schouppe c.s. (zie stuk Senaat nr. 5-2258/1) een kwalitatieve benadering invoegt naast de bestaande kwantitatieve benadering. Een indicator, zoals het BBP, is een kwantitatieve indicator die geen weging maakt van de kwalitatieve aspecten die eraan verbonden zijn. Spreker is er daarom voorstander van om een kwalitatieve wegingsindicator op te stellen. Hij benadrukt wel dat hoe dit ook omschreven wordt in een wet, het in een startfase een evolutief gegeven zal zijn en pas bij het gebruik ervan zal blijken wat wel of niet adequaat is.

Spreker verwijst naar de theorie van Maslow (behoeftenpiramide) en het feit dat naarmate men evolueert van onder naar boven in de Maslow-piramide, men gaat van kwantitatieve naar kwalitatieve elementen. Onze maatschappij bevindt zich hoog genoeg in deze piramide om de nodige aandacht te besteden aan de kwalitatieve benadering.

De heer Bellot is het ermee eens dat die kwestie te maken heeft met de behoeftepiramide van Maslow. De landen met een vergelijkbare ontwikkeling van het BBP geven er zich rekenschap van dat er een verschil is in de kwaliteit van het welzijn of in de mate van welzijn bij de bevolking. Het doel is dus verder te gaan dan het begrip BBP en relevante indicatoren te vinden, die niet te gecompliceerd of te talrijk zijn, waarmee de ontwikkelingen kunnen worden gemeten en de nodige vergelijkingen kunnen worden gemaakt.

België is een van de eerste landen die bereid zijn zo ver te gaan in de aanpak op wetgevend niveau. Het land moet als laboratorium dienen voor de grote internationale instanties, die moeite hebben om langs een aantal klippen te komen, zoals de consensus rond relevante indicatoren.

Spreker is ervan overtuigd dat België vooruitgang kan boeken door te steunen op de drie organen die in wetsvoorstel nr. 5-2258/1 worden vermeld. Men mag echter niet vergeten dat de kwaliteit van de statistische tools in België niet van de hoogste is.

Heel wat investeringen die in ons land worden gedaan, zijn niet altijd adequaat inzake economische ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld het investeringsplan van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS). Het is niet altijd duidelijk wat de impact in termen van return voor de economie zal zijn. De economen zijn overgestapt van een kosten-batenanalyse naar een multicriteria-analyse waarbij criteria in aanmerking worden genomen die niet louter economisch zijn. Men houdt bijvoorbeeld rekening met het geluidsniveau, met het niveau van de CO2-uitstoot, enz. De overgang naar indicatoren die verder kijken dan het BBP, volgt dezelfde logica.

Iedereen lijkt het eens te zijn over wat de doelstelling, ook al verschillen de meningen over de interessantste indicator is. Het is dus aangewezen het kiezen van die indicatoren, die kunnen dienen om die multidimensionale ontwikkeling van het welzijn te meten, aan wetenschappers en andere deskundigen over te laten.

Mevrouw Thibaut vestigt de aandacht op de historische ommezwaai betreffende die kwestie, want eindelijk is er een brede consensus over het feit dat men verder moet gaan dan het BBP. Het komt erop aan nummer een te blijven, ondanks de economische druk en iedereen heeft er dus belang bij die indicatoren op te nemen.

Ten tweede is er het voorzorgsprincipe, want er bestaat eveneens een consensus over het feit dat men rekening moet houden met de aftakeling van het natuurlijk erfgoed en de fysieke belemmeringen die dat erfgoed omgeven.

Ze betreurt het feit dat het democratisch respect niet als gegeven in aanmerking werd genomen in het voorstel van de heer Schouppe (zie stuk Senaat nr. 5-2258/1) en is van mening dat het interessanter zou zijn ook via raadplegingen te werken om de finaliteitsindicatoren te bepalen.

Spreekster vraagt zich ook af waarom de auteurs van het voorstel ervoor gekozen hebben een beroep te doen op het Planbureau om de lijst van die indicatoren op te stellen. Ze heeft niet de indruk dat dit gegeven uit de hoorzittingen naar voor is gekomen.

Verscheidene sprekers hebben er op het symposium op aangedrongen dat de indicatoren geen eenvoudige berekening zouden worden, maar dat ze gegroepeerd zouden worden om bakens te worden. Haar wetsvoorstel (zie stuk Senaat nr. 5-1503/1) gaat die richting uit, terwijl de hiërarchie van de indicatoren in het voorstel van de heer Schouppe c.s. (zie stuk Senaat nr. 5-2258/1) niet wordt vermeld.

Tijdens het symposium hebben verscheidene sprekers zich uitgesproken voor een proces van goedkeuring door de burger. Spreekster zou graag weten waarom de heer Schouppe dat idee niet heeft meegenomen. Is hij bevreesd voor de burger ? Het Waalse Gewest bijvoorbeeld gebruikt een website om de indicatoren die ze in aanmerking wou nemen, te laten goedkeuren. Men mag niet vergeten dat het de mensen zijn die het geluk voelen, ook al mag de burger niet alleen beslissen.

Het voorstel van de heer Schouppe c.s. (zie stuk Senaat nr. 5-2258/1) verwijst naar verscheidene instellingen, maar spreekster denkt dat belangrijke Belgische sociaal-economische spelers ontbreken. Om die reden stelt mevrouw Thibaut voor een wetenschappelijk comité op te richten dat zijn analyse zal baseren op de ministers die bevoegd zijn voor leefmilieu, sociale zaken, volksgezondheid, economie, maar ook op deskundigen van de Nationale Bank van België, het Federaal Planbureau, de Centrale Raad voor het bedrijfsleven (zie stuk Senaat nr. 5-1503/1).

De heer Siquet, co-rapporteur, verwijst naar artikel 2 van het voorstel van de heer Schouppe c.s. (zie stuk Senaat nr. 5-2258/1) : « de bevoegde overheidsdiensten en het Belgische middenveld worden verzocht om actief deel te nemen aan het uitwerken van die aanvullende indicatoren, in overleg met de diensten van Eurostat en de OESO. »

Mevrouw Thibaut legt uit dat dit nu reeds gebeurt en dat Eurostat en de OESO supranationale organen zijn.

Mevrouw Khattabi begrijpt niet waarom bepaalde nationale instellingen terzijde worden geschoven, terwijl Eurostat en de OESO zelf een beroep doen op de nationale instellingen om hun data te verzamelen.

De voorzitster, mevrouw Talhaoui, legt uit dat ze het voorstel van de heer Schouppe c.s. (zie stuk Senaat, nr. 5-2258/1) steunt en mee heeft ondertekend. Het is belangrijk dat er niet enkel wordt gezocht naar economische welvaart, maar dat er ook plaats is voor een kwalitatieve invalshoek over welzijn. Spreekster verwijst naar het interessante symposium dat in het kader van de werkgroep werd georganiseerd.

Er is sprake geweest van initiatieven van het Waals Gewest, maar ook in Vlaanderen is er aandacht voor deze problematiek. Spreekster verwijst hiervoor naar de jaarlijkse publicatie van de VRIND (Vlaamse Regionale Indicatoren).

Wat de democratische participatie betreft, herinnert spreekster eraan dat artikel 7bis van de Grondwet het recht op duurzame ontwikkeling voorziet. Dit houdt in dat er voor elk wetsontwerp een duurzaamheidstoets wordt gemaakt.

Het Federaal Planbureau is haar inziens de juiste instantie om de taak op zich te nemen om de informatie te verzamelen, te analyseren en achteraf terug te geven aan de samenleving. Het Federaal Planbureau heeft de bevoegdheid om de duurzaamheidstoets uit te voeren en beschikt over de juiste kennis ter zake.

Uit het symposium is gebleken dat het aantal indicatoren niet te groot mag zijn (maximaal acht) en spreekster is het eens met de stelling dat dit een evolutief proces zal zijn en dat het vooral belangrijk is om alles op te starten.

De heer Schouppe verduidelijkt dat op het niveau van de Europese Unie, het BBP als criterium wordt gebruikt voor het bepalen van het beleid. Dit gebeurt omdat het BBP als indicator aanwezig is in alle landen.

Er is een consensus over het feit dat het BBP te beperkt is en dat er nood is aan andere kwalitatieve indicatoren om welzijn te meten. Het is noodzakelijk om een criterium op te stellen dat gemeenschappelijk is voor alle landen, zodat deze cijfers ook kunnen worden vertaald in een aangepast beleid van onder andere de Europese Unie.

Er bestaan in de meeste landen al verschillende indicatoren, ook in België, maar het is belangrijk om een internationale gemeenschappelijke basis te vinden. Nationaal kunnen daar dan nog steeds elementen aan worden toegevoegd. In het artikel 2 van het wetsvoorstel nr. 5-2258/1 staat duidelijk : « de selectie van indicatoren wordt in het bijzonder gebaseerd op de werkzaamheden in het kader van Europesee Unie « GDP and beyond » (Eurostat; Quality of Life). Deze selectie kan eventueel worden aangevuld met indicatoren die specifieke nuttig zijn voor België; ».

De vraag werd gesteld waarom er gekozen wordt voor het Federaal Planbureau. Spreker legt uit dat dit een pragmatische keuze is omdat het Planbureau reeds over een schat aan informatie beschikt en het een referentiepunt is binnen het land wanneer een beleid moet worden uitgestippeld op economisch vlak en in de toekomst ook op het sociaal vlak.

Mevrouw Thibaut merkt op dat er veel gelijkenissen zijn tussen de twee voorstellen. Spreekster betreurt dat er in het voorstel van de heer Schouppe c.s. (stuk Senaat nr. 5-2258/1) geen plaats is gemaakt voor de burger.

De heer Schouppe nodigt mevrouw Thibaut uit om zijn voorstel te steunen en engageert zich om in een volgende fase samen te werken aan het toevoegen van bepaalde elementen op Belgisch vlak. Maar de voorrang ligt bij het zoeken van een vergelijkingsmodel op internationaal vlak.

Vergadering van 19 november 2013

De heer Hellings zegt dat hij niet begrijpt hoe de heer Schouppe rapporteur kan zijn van het verslag van de Werkgroep (stuk Senaat, nr. 5-2303/1), terwijl hij de werkzaamheden van de Werkgroep niet heeft bijgewoond.

De voorzitster, mevrouw Talhaoui, antwoordt dat de heer Schouppe van bij het begin tot voorzitter van de werkgroep is benoemd en dat de werkgroep was overeengekomen dat de voorzitter ook de rapporteur zou zijn.

De heer Hellings vindt het jammer dat mensen die veel werk hebben verzet binnen de werkgroep, de kans niet hebben gekregen om rapporteur van de werkzaamheden te zijn. Gewoonlijk brengt het wetsvoorstel dat door een werkgroep wordt uitgewerkt alle fracties samen die binnen de werkgroep actief waren. Het voorstel wordt dan mede-ondertekend door alle fracties die er aan hebben meegewerkt. Dit is hier niet het geval, aangezien de heer Schouppe c.s. een ander wetsvoorstel indient dan dat van mevrouw Thibaut. Dat voorstel is wel vollediger, omdat het rekening houdt met een reeks opmerkingen en bedenkingen die tijdens de vergaderingen van de werkgroep zijn gemaakt. Aangezien dit voorstel vollediger is, zal de Ecolo-fractie het steunen en een amendement voorstellen. Spreker betreurt wel dat men niet op een meer consensusgerichte manier heeft kunnen werken.

De heer De Groote, co-rapporteur, ziet geen groot verschil tussen de twee voorstellen (zie doc. Senaat nrs. 5-1503/1 en 5-2258/1) met dien verstande dat het voorstel van mevrouw Thibaut (zie doc. Senaat nr. 5-1503/1) wel duidelijk spreekt van de nood aan een organisatorische uitwerking en aandacht besteedt aan de bijkomende administratieve overheidskosten.

Beide voorstellen schetsen een kader om alternatieve indicatoren op te lijsten en te meten, maar de hete aardappel wordt doorgeschoven naar het Federaal Planbureau. De politici beslissen dus om een synthetische indicator te creëren, maar beslissen op geen enkele wijze hoe die er concreet zal uitzien.

In het voorstel nr. 5-1503/1 van mevrouw Thibaut wordt voorgesteld om de bevolking te raadplegen om die componenten in kaart te brengen. Spreker blijft er toch van overtuigd dat er politieke richtsnoeren moeten worden bepaald.

De genoemde instellingen zoals Eurostat, OESO, enz., doen al heel wat onderzoek en hebben ook tijdens het symposium aangegeven dat ze al over heel wat bruikbare informatie beschikken. Zij hebben ook een helikopterperspectief op de zaken en handelen onafhankelijk. Bijgevolg meent spreker dat internationaal onderzoek alle kansen moet krijgen en hij vreest dat deze voorstellen dubbel werk betekenen. Ligt er wel een echte meerwaarde in de voorliggende voorstellen ?

Wanneer er wordt gekeken naar de cijfergegevens die de internationale organen nu publiceren, kan men niet zeggen dat dit altijd goed nieuws is. Er wordt echter weinig gevolg aan gegeven. Zou het dan niet beter zijn om eerst gebruik te maken van het bestaande onderzoeksmateriaal om de gekende valkuilen te dichten ? Spreker denkt hierbij aan werkloosheidscijfers, het aantal gezinnen in armoede, het stijgend aantal wanbetalingen, magere pensioenuitkeringen, enz. Men zou beter aan deze zaken werken in plaats van nog eens een nieuwe meeteenheid op te stellen.

Wat zal er worden gedaan met de nieuwe indicatoren ? Daar wordt in beide voorstellen weinig over gezegd. Spreker is er van overtuigd dat er eerst werk moet gemaakt worden van de ernstige problemen.

Daarnaast is België geen hoogvlieger wat statistieken betreft. Meestal kan men enkel beroep doen op cijfers die vijf jaar oud zijn. Het lijkt daarom belangrijk om eerst de kwaliteit van de bestaande cijfergegevens te verbeteren voor er nieuwe indicatoren worden gecreëerd.

Spreker vraagt zich wel af wie men beoogt met de vertegenwoordigers die zetelen in het comité (zie artikel 5) in het voorstel van mevrouw Thibaut (zie doc. Senaat nr. 5-1503/1). Hij betreurt dat er geen plaats is voor niet-federale bevoegdheden zoals bijvoorbeeld onderwijs, welzijn of cultuur.

Het is zeer nobel om zich ertoe te verbinden om het geluksgevoel van de burger op een zo hoog mogelijk peil te krijgen. Iedereen heeft echter een andere invulling van het begrip geluk. Spreker denkt dan ook dat dit zich niet zo gemakkelijk zal laten vertalen in nieuwe indicatoren.

Mevrouw Talhaoui, voorzitster, verduidelijkt dat de internationale organisaties net vragende partij zijn voor een verfijning, zodat ze volledigere gegevens kunnen verzamelen per land.

De heer Miller meent dat het voor heel wat leden van de commissie duidelijk is dat het bbp een onmisbare indicator is. Toch vertoont het enkele lacunes, meer bepaald voor wat het welzijn van de bevolking betreft.

Economische activiteit is gezond, op voorwaarde dat ze het algemeen belang dient. Daarom is de discussie over het vastleggen van een reeks bijkomende indicatoren die het bbp moeten aanvullen zo belangrijk. Als alle bestaande indicatoren zo fantastisch en up-to-date zouden zijn, zouden we ons waarschijnlijk niet middenin de huidige financiële, economische, sociale en milieugerelateerde crisis bevinden.

Spreker vindt het normaal dat het Federaal Planbureau de opdracht krijgt om de criteria te definiëren en te valideren, zodat ze kunnen worden aangewend, onder andere voor internationale vergelijkingen, maar ook om het debat binnen België te voeden.

Wat cultuur betreft, herinnert spreker eraan dat dit al besproken werd en dat iedereen het eens was om bepaalde elementen te laten meewegen. Het bijwonen van culturele activiteiten kan bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen, terwijl het aspect van het cultureel erfgoed dan weer niet op zijn plaats lijkt bij de indicatoren.

Het voordeel van het voorstel van de heer Schouppe c.s. (stuk Senaat nr. 5-2258/1) is dat het geen utopie nastreeft. Er is een werkelijke intentie om vooruit te komen en tegelijkertijd beseft men dat er in België echt wel zones van armoede zijn. (cf. economisch historicus Fernand Braudel : « Le territoire du capitalisme est un territoire troué. ») Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk de kwestie op een redelijke en rationele manier te benaderen.

De nieuwe indicatoren zullen ook zorgen voor een debat waarbij de politiek niet meer ondergeschikt is aan de technocratische dictatuur. De politici hebben nood aan criteria en indicatoren waarop ze kunnen steunen en die argumenten bieden waarmee vooraanstaande economen overtuigd kunnen worden. Zo kan ook de doeltreffendheid van het gevoerde sociale beleid geëvalueerd worden. Wanneer blijkt dat een bepaald beleid niet doeltreffend is en kosten meebrengt, is het interessant om daarover te discussiëren.

Spreker vindt dat wetsvoorstel nr. 5-2258/1 van de heer Schouppe c.s. een goede zaak is en veel vooruitgang inhoudt. Zodra de indicatoren zijn vastgelegd, moeten de politici ze actief aanwenden.

De heer Laaouej begrijpt de tegenstanders van de twee voorstellen niet goed. Het is zeker niet de bedoeling zich te verstoppen achter de nieuwe indicatoren om het niet te moeten hebben over datgene wat door de indicatoren wordt geanalyseerd. Dat moet allebei gebeuren. De nieuwe indicatoren bieden de mogelijkheid om de analyses te verfijnen en de mogelijkheid te scheppen om een duidelijker inzicht te krijgen in de sociale, economische, milieugerelateerde enz. realiteit. Zo komt men tot een beter beeld van de toestand waarin onze samenleving zich bevindt.

Het gaat erom een denkoefening die reeds lang aan de gang is, zowel in België als internationaal, van dichterbij te bekijken. Het is hoog tijd om daar in ons land mee te starten, in het bijzonder wat de instellingen betreft die daar het best mee kunnen omgaan, zoals het Federaal Planbureau.

Het bbp volstaat niet om het niveau aan te geven van de ontwikkeling van onze samenleving, maar het mag ook niet terzijde worden geschoven. Men moet er ook niet meer uit afleiden dan ermee bewezen kan worden. Het dient een belangrijke indicator te blijven, die verder aangevuld kan worden door andere indicatoren.

Er is in onze democratie een gebrek aan informatie : de media verwijzen vaak naar cijfers die niet veel betekenen, zoals de inflatie, de economische groei, de overheidsschuld, enz. De rol van de parlementsleden is om de gelegenheid te scheppen voor een voor het publiek interessant openbaar debat. Een zwak groeicijfer betekent nog niet dat we achteruitgaan. Het democratisch debat is pas mogelijk als de publieke opinie goed geïnformeerd is. Het voorstel van de heer Schouppe c.s. (stuk Senaat nr. 5-2258/1) biedt ons de middelen om ervoor te zorgen dat de burgers een maximum aan informatie krijgen over de toestand van de maatschappij, waardoor ze op een relevantere manier kunnen deelnemen aan het democratisch debat.

De taak die dit voorstel oplegt, is het vaststellen van de indicatoren. Het Federaal Planbureau krijgt de opdracht om die indicatoren uit te bouwen op de wijze die het meest passend lijkt. Er wordt gewoon gevraagd om zich te baseren op de studie « GDP and Beyond » van Eurostat.

De heer Daems is van oordeel dat de economische indicator van het bbp niet toereikend is om voldoende aspecten van de maatschappij aan te dragen die mee richting zouden kunnen geven aan het wetgevend werk en het beleid. Dit is de idee die aan de grondslag ligt van het wetsvoorstel nr. 5-2258/1 van de heer Schouppe c.s.

Spreker legt uit dat het niet is omdat er op zoek wordt gegaan naar niet-economische aspecten dat deze niet meetbaar zijn. Dat is een belangrijke misvatting. Het voorliggende wetsvoorstel (zie stuk Senaat nr. 5-2258/1) is dan ook zeer belangrijk want het kan een waaier aan informatie brengen, voor zover natuurlijk dat het effectief een set aan indicatoren wordt die vergelijkbaar zijn en een goede wetenschappelijke grondslag hebben. Deze indicatoren moeten eveneens bruikbaar zijn in het wetgevend en beleidsvoorbereidend werk.

De voorzitster, mevrouw Talhaoui, verklaart zich aan te sluiten bij de vorige sprekers die meer verduidelijking wensen bij het kostenplaatje van het wetsvoorstel. Zijn er in dit verband engagementen vanuit de regering ?

De hoofdindiener van het wetsvoorstel nr. 5-2258-1, de heer Schouppe, antwoordt als volgt op de gestelde vragen en opmerkingen :

Het is niet zo dat, omwille van het wetsvoorstel, men opnieuw het warm water zou moeten uitvinden. Dit is zeker niet het geval. Vandaag de dag zijn er reeds voldoende internationale en Europese initiatieven die als vertrekbasis gelden : op het niveau van de Verenigde Naties is er de UN-Development Index, de OESO heeft de Better Life Index, de Europese Unie heeft de Sustainable Development Indicators. Er zijn met andere woorden reeds een heleboel indicatoren beschikbaar op internationaal niveau. Tijdens de hoorzitting in de Werkgroep gaf de heer Bogaert van het Federaal Planbureau ook aan dat het Federaal Planbureau achtenzeventig indicatoren heeft die op één of andere manier kwalitatieve aangelegenheden kunnen meten en in kaart brengen. Maar deze indicatoren zijn vandaag niet beschikbaar voor het beleid. De reden hiervoor is dat zij niet op een coherente manier zijn samengebracht en onvoldoende vergelijkbaar zijn met de internationale indicatoren of de indicatoren van andere landen.

Met de crisis is pijnlijk duidelijk geworden dat er lacunes zijn in onze welvaartstaat en dat de armoede stilaan toeneemt. Dergelijke fenomenen kan men echter niet afleiden uit het bbp, dat voor België gedurende al die jaren niet is achteruitgegaan. Er is met andere woorden nood aan specifieke indicatoren die ook de welvaart en het welzijn van de bevolking in de brede betekenis van het woord kunnen meten en die internationale vergelijking mogelijk maken. Er zijn enkel empirische vaststellingen. Het wetsvoorstel beoogt juist om de bestaande statistische informatie, waarover heel wat instellingen beschikken, op een coherente wijze samen te brengen zodat al deze informatie als basis kan dienen voor het voeren van een adequaat beleid op alle beslissingsniveaus van ons land. Aangezien er reeds heel wat gegevens, zij het verspreid, bestaan, zal voor het coördineren ervan geen astronomisch budget moeten worden vrijgemaakt. Doel van het wetsvoorstel is dan ook om al de beschikbare gegevens bij de Nationale Bank, het Federaal Planbureau, de algemene directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie en het Instituut van de nationale rekeningen (INR), op een coherente wijze samen te brengen en moeten ook een internationale, en bij voorkeur Europese, basis vinden. Vanaf het ogenblik dat men binnen de Europese Unie een consensus zal hebben rond het project « GDP and Beyond » van Eurostat, moet België klaar staan met data die correcte vergelijkingen mogelijk maken van de gegevens die betrekking hebben op de kwaliteit van het leven.

Vervolgens onderlijnt de heer Schouppe dat hij het ten gronde eens is met de opmerking van de heer Hellings dat wanneer men in het wetsvoorstel spreekt over België, men het heeft over de federale Staat én de deelstaatentiteiten : ook de gegevens die specifiek van belang zij voor het welzijn in Wallonië, Vlaanderen en Brussel, moeten mee worden opgenomen.

Maar in de eerste plaats is het belangrijk dat door de hoger geciteerde instanties wordt nagegaan wat reeds bestaat, wat op het niveau van de Europese Unie mogelijk is opdat er een vergelijkingsbasis kan worden uitgebouwd tussen de verschillende landen om welvaart, welzijn en geluk te meten, zoals nu reeds bestaat voor het bbp.

In het voorgestelde artikel 116 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, is uitdrukkelijk bepaald dat de publicaties van de resultaten jaarlijks in publieke zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden besproken, die de evolutie van de resultaten, evenals de indeling en methodologie van de aanvullende indicatoren, evalueert. Er is met andere woorden een tegensprekelijk debat tussen de specialisten die de indicatoren ontwerpen en de volksvertegenwoordigers.

Bovendien is uitdrukkelijk bepaald dat een samenvatting van de resultaten deel uitmaakt van het jaarverslag van de NBB betreffende de financiële en economische ontwikkelingen in binnen- en buitenland.

De heer Hellings verklaart dat hij in naam van de Ecolo-fractie het wetsvoorstel van de heer Schouppe c.s. zal steunen. De doelstelling ervan is immers dezelfde als deze van het door zijn fractiegenote, mevrouw Thibaut, ingediende wetsvoorstel nr. 5-1503. Inderdaad, de recente economische crisis heeft voldoende een aantal beperkingen van het bbp als indicator voor vooruitgang aangetoond.

De heer Miller wenst als volgt te repliceren op de tussenkomst van de heer De Groote als zou het zeer moeilijk zijn om een aangelegenheid als bijvoorbeeld welzijn te meten. Spreker deelt dit standpunt niet. In de 21e eeuw waarin we leven, zijn de statistische en onderzoeksmethodes ondertussen zo geëvolueerd dat dit wél mogelijk is. Hetgeen wordt voorgesteld in het wetsvoorstel nr. 5-2258/1 is dan ook niet zomaar volledig uit de lucht gegrepen.

De heer De Groote wenst van de indieners van het wetsvoorstel toch nog te vernemen of zij kunnen aantonen wanneer de parlementsleden voor de eerste keer over de nieuwe indicatoren zullen kunnen beschikken ter ondersteuning van het parlementair werk, zowel wat het Belgische niveau betreft als het Europese en internationale niveau. Zeker voor kwaliteitsindicatoren vreest spreker immers dat de per land uitgewerkte indicatoren onderling zeer sterk zullen kunnen verschillen. De vraag is dan hoe men ervoor kan zorgen dat men tot internationaal vergelijkbare data zal komen. Het uitwerken van een vergelijkbare basis zal immers niet evident zijn.

De heer Daems antwoordt en verwijst naar het bbp per capita : het bbp per capita zegt niets over de distributie van het bbp over de verschillende bevolkingsgroepen, al dan niet regionaal verspreid. Indien men berekeningswijzen zou hanteren, zoals reeds gangbaar is in de fiscaliteit (opsplitsen in decielen), zou men kunnen onderzoeken of een bepaalde middenklassegroep groter wordt doorheen de tijd, dan wel inkrimpt. Een gelijkaardig onderzoek naar armoede zou dan mogelijk zijn. Dergelijk onderzoek gebeurt nu reeds, ook bijvoorbeeld op stedelijk niveau. Maar deze onderzoeken staan vandaag los van elkaar en worden nergens gestructureerd.

De heer Schouppe wijst erop dat door Eurostat reeds heel wat gegevens verzameld zijn. In het Federale Regeerakkoord van 1 december 2011 was uitdrukkelijk opgenomen dat de regering de ontwikkeling van nieuwe indicatoren verder wil ondersteunen.

Van zodra het wetsvoorstel door de Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers zal zijn goedgekeurd, kan de regering aan de in het wetsvoorstel opgenomen instellingen de opdracht geven om de indicatoren te baseren op de werkzaamheden « GDP and beyond » van Eurostat. Wellicht is dit slechts haalbaar vanaf 2015. Maar als het wetsvoorstel nog voor de parlementsverkiezingen wet wordt, kan de nieuwe regering onmiddellijk de beoogde instellingen aan het werk zetten. Doelstelling moet zijn om tegen 2015-2016 over een set van indicatoren te beschikken die én binnen België én voor de EU een vergelijkbare basis vormen. Vervolgens kan dan de internationale dimensie verder worden ontwikkeld.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Dit artikel gaf geen aanleiding tot een verdere bespreking.

Artikel 2

Amendement nr. 1

De heer Hellings dient een amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-2258/2) dat ertoe strekt de ter zake reeds geleverde inspanningen van de regering van het Waalse Gewest, en inzonderheid de inspanningen van de Waalse minister, bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling, te erkennen. Het Institut wallon de l'évaluation, de la prospective et de la statistique (IWEPS) ontwikkelde in het verleden reeds negenentwintig mogelijke indicatoren als alternatief voor het bbp. Na selectie werden er achttien indicatoren aan de Waalse bevolking voorgelegd onder de vorm van een internetenquête. Op basis van de resultaten van deze enquête, werden de vijf volgende indicatoren gekozen : de indicator « sociale toestand », de indicator « welzijn », de ecologische voetafdruk en de biocapaciteit, de indicator van de milieutoestand en een indicator op een economisch kapitaal dat verschilt van het bbp.

De ratio legis van het amendement is te stellen dat men zou vertrekken van de verwezenlijkingen ter zake van de gemeenschappen en de gewesten.

De voorzitster, mevrouw Talhaoui, wijst erop dat ook Vlaanderen reeds een heel parcours heeft afgelegd : zo worden jaarlijks de Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND) gepubliceerd : de basis van elke editie bestaat uit een set van indicatoren voor de verschillende bevoegdheidsdomeinen van de Vlaamse overheid. Zij is dan ook van oordeel dat het niet kan dat een amendement zou worden aangenomen dat enkel verwijst naar één deelstaat.

De heer Miller verklaart dat hij zich kan aansluiten bij de opmerkingen van de commissievoorzitster voor wat het amendement nr. 1 van de heer Hellings betreft. Anderzijds is spreker er ook voorstander van om de institutionele realiteit van ons land mee in het wetsvoorstel te vertalen, zij het op een meer evenwichtige wijze.

De heer Laaouej wijst erop dat de tekst van het wetsvoorstel het Federaal Planbureau op generlei wijze verhindert om de door de deelstaten uitgewerkte indicatoren mee in rekening te brengen, zoals ook internationale en Europese initiatieven best mee in rekening worden gebracht. Spreker verzet zich dan ook niet tegen een amendement dat dit uitdrukkelijk in het wetsvoorstel zou inschrijven.

Amendement nr. 2

Vervolgens dient de heer Schouppe c.s. een amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2258/2) dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 108, j), derde streepje, het woord « België » te vervangen door de woorden « de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten ».

De heer Hellings, die het consensusamendement nr. 2 mee ondertekent, verklaart zijn amendement nr. 1 in te trekken.

Artikel 3

Dit artikel gaf geen aanleiding tot verdere bespreking in de commissie.

Artikel 4

Dit artikel gaf geen aanleiding tot verdere bespreking in de commissie.

V. STEMMINGEN

Artikel 1 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 2 op artikel 2 van de heer Schouppe c.s. wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Het alzo geamendeerde artikel 2 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

De artikelen 3 en 4, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel, worden aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

Ingevolge de aanneming van het wetsvoorstel nr. 5-2258/1, vervalt het wetsvoorstel nr. 5-1503/1.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitster,
Louis SIQUET. Patrick DE GROOTE. Fauzaya TALHAOUI.

Tekst aangenomen door de commissie (zie stuk Senaat, nr. 5-2258/4 — 2013/2014).


(1) European Statistical System Committee, Sponsorship Group on Measuring Progress, Well-being and Sustainable Development, http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/pgp_ess/0-DOCS/estat/SpG_Final_report_Progress_wellbeing_and_sustainable_deve.pdf.