5-121 | 5-121 |
Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). - Ik was een groot voorstander van de hervorming van de studentenarbeid. Die hervorming moest niet alleen zuurstof geven aan de economie, maar werd ook gemaakt op maat van de hedendaagse student. De vraag naar flexibel inzetbare arbeidskrachten leeft sterk bij onze bedrijfswereld, en studenten vormen in dat verband een belangrijke groep.
Het systeem waarbij een student 50 vrij te kiezen dagen kan presteren, vormt volgens mij het juiste uitgangspunt, maar het komt onvoldoende tegemoet aan de flexibiliteit die op de arbeidsmarkt nodig is.
Persoonlijk ben ik een groot voorstander van het urensysteem, dat mijn partij oorspronkelijk heeft voorgesteld. Pragmatisch zou de overstap naar een systeem gebaseerd op halve dagen echter al een grote stap voorwaarts zijn. Een student zou daardoor op jaarbasis 100 halve dagen kunnen werken, in plaats van 50 volledige dagen in de huidige regeling.
Die wijziging sluit nauwer aan bij het profiel van de hedendaagse jongeren. Een student die op zondag een paar uur bij de bakker gaat werken, heeft in het bestaande systeem een volledige dag uit zijn contingent van 50 dagen opgebruikt. In een systeem gebaseerd op halve dagen of op uren, zou dat eenvoudiger zijn. Een aanpassing in die zin zou ook een positief effect op de economie kunnen hebben. Mijn partij vroeg reeds begin dit jaar om een en ander aan de Nationale Arbeidsraad, de NAR, voor te leggen.
Wanneer is dit dossier aan de NAR voorgelegd? Heeft die ter zake een standpunt ingenomen? Indien de NAR nog geen standpunt heeft ingenomen, wanneer verwacht de minister dat standpunt dan? Zal de minister zelf een initiatief nemen, indien de NAR geen unaniem advies uitbrengt?
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Ik heb op 18 juli 2012 het advies van de Nationale Arbeidsraad gevraagd over de mogelijkheid om de telling van het aantal dagen studentenarbeid te wijzigen, meer bepaald over het voorstel om de keuze mogelijk te maken tussen een telling op basis van 100 halve dagen of 50 volle dagen.
Op 26 februari 2013 heeft de NAR erop gewezen dat het vernieuwde stelsel van studentenarbeid nog geen jaar van kracht was, meer bepaald sedert 1 januari 2012. De NAR oordeelde daarom dat het nog te vroeg was voor een definitieve evaluatie of voor een aanpassing. De NAR was wel bereid de vraag mee te nemen in de algemene evaluatie van het nieuwe stelsel. Die evaluatie wordt door de NAR gemaakt in samenwerking met de RSZ, de FOD WASO en de FOD Sociale Zekerheid.
Op 3 juni 2013 heeft de RSZ de eerste resultaten van zijn evaluatie van de nieuwe regeling aan de NAR voorgesteld. De NAR heeft daarna nog bijkomende vragen gesteld.
Op 14 oktober vergaderde de NAR om na te gaan of er nog arbeidsrechtelijke problemen waren. Navraag bij de NAR leert dat de raad blijkbaar nog een aantal knelpunten ziet, die hij zal op 5 december 2013 bespreken. De NAR heeft dus nog geen advies geformuleerd, maar heeft wel al vooruitgang geboekt.
Met het oog op de evaluatie heeft de NAR verschillende overheidsdiensten geraadpleegd. Volgens de NAR blijven er nog een aantal knelpunten over. Een groot knelpunt blijft de vraag in welke mate de studenten die worden ingezet de plaats innemen van personeel met een vast contract.
De discussie over de studentenarbeid heeft destijds zeer lang aangesleept, en het was zeer moeilijk om een compromis tussen de verschillende partners te bereiken. Oorspronkelijk was het uitgangspunt dat studenten één maand konden werken. Daarna volgde een uitbreiding naar 50 dagen, bijna een verdubbeling dus. Als nu een uitbreiding naar 100 halve dagen wordt gevraagd, rijst de vraag of die halve dagen uiteindelijk geen verdoken volle dagen zullen worden. Om dat te voorkomen is een controle noodzakelijk. Mevrouw Lijnen weet dat de discussie omtrent registratie niet gemakkelijk is. Dat is kort geschetst het spanningsveld waarbinnen het debat zich afspeelt.
Ik zal dus het advies van de NAR afwachten. Hopelijk zal hij de nodige argumenten pro en contra de verschillende mogelijkheden geven. Op basis van dat advies zal ik een beslissing nemen over de eventuele aanpassingen in de regelgeving. Die verantwoordelijkheid schrikt me niet af. Om de toekomst voor te bereiden, is het immers niet onbelangrijk te kijken naar de realiteit en naar de bekommernissen van de sociale partners.
Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). - De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft de studentenarbeid reeds uitvoerig besproken. De NAR en de vakbonden hebben zeer duidelijk het signaal gegeven dat studentenarbeid het werk van andere werknemers zou afnemen. Talrijke wetenschappelijke publicaties hebben evenwel het tegendeel aangetoond. Daarnaast is het mijn filosofische en ideologische overtuiging dat werk werk creëert. Onze economie heeft nu eenmaal nood aan betaalbare en tevens flexibel inzetbare arbeidskrachten.
Hopelijk zal het debat binnen de NAR daarover niet vastlopen zoals dat de vorige keer is gebeurd. Ik vrees echter van wel. Ik hoop dat de minister dan dezelfde politieke moed zal tonen als ze reeds in andere dossiers heeft getoond. Mijn fractie zal haar daarbij steunen.