5-2043/3

5-2043/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

11 JUNI 2013


Voorstel van resolutie betreffende het uitsluiten van culturele producten uit het toekomstige Partnerschap inzake handel en investeringen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW ZRIHEN


I. INLEIDING

De commissie heeft het voorliggende voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 4 en 11 juni 2013.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE HEER HELLINGS, HOOFDINDIENER VAN HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE

Dit voorstel van resolutie verwijst naar de bespreking van het wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, en met de Bijlage, aangenomen te Parijs op 20 oktober 2005 (stuk Senaat, nr. 5-2025/2), dat de Senaat op 2 mei 2013 heeft aangenomen. Er werd grondig gediscussieerd over het opnemen van een duidelijke uitzondering voor culturele producten in het mandaat dat de Europese Commissie krijgt voor het onderhandelen over toekomstige handelsovereenkomsten.

De uitzondering voor culturele producten is een gemeenschapsbevoegdheid. Op 29 mei 2013 heeft het Vlaams Parlement een resolutie aangenomen betreffende de bescherming van culturele en audiovisuele producten in het Transatlantisch Handels- en Investeringspartnerschap tussen de Verenigde Staten en Europa (stuk 2079 — 2012-2013). Op 22 mei 2013 werd een voorstel van resolutie« relative à l'exclusion des produits culturels du futur accord de partenariat de commerce et d'investissement entre l'Union européenne et les États-Unis d'Amérique » (doc. 483 — 2012-2013) in het Parlement van de Franse Gemeenschap ingediend.

De federale regering vertegenwoordigt België en zijn deelgebieden in de Raad van de Europese Unie. Het lijkt dus logisch dat, na de gemeenschapsparlementen die in de eerste plaats betrokken zijn, ook de Senaat als federale assemblee over deze aangelegenheid een standpunt inneemt.

Op 13 maart 2013 heeft de Europese Commissie een ontwerp van mandaat goedgekeurd voor het onderhandelen over het toekomstige Handels- en Investeringspartnerschap tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. De Raad Algemene Zaken van de Europese Unie moet dit ontwerp op 14 juni 2013 wijzigen of bekrachtigen.

Het is de eerste maal in twintig jaar dat dit onderhandelingsmandaat geen rekening houdt met de uitzondering voor cultuur, die bij voorbaat alle audiovisuele en culturele sectoren uitdrukkelijk uitsluit van iedere internationale handelsovereenkomst. De uitzondering voor cultuur wil de collectieve Europese voorkeuren beschermen. Concreet betekent dit dat de Verenigde Staten zich niet kunnen beroepen op een bepaling van een toekomstige handelsovereenkomst om de overheidsfinanciering van cultuur te betwisten. Dit betreft in de eerste plaats de openbare omroep, film en muziek.

Indien de uitzondering voor culturele producten niet zou worden opgenomen in de overeenkomst, kunnen de zeer machtige Amerikaanse mediaconcerns toegang tot de Europese markt krijgen onder dezelfde voorwaarden als de Europese media zelf. De culturele sector wordt echter nu al overheerst door de Amerikaanse culturele, muzikale en filmindustrie.

Paragraaf 4 van artikel 207 van het Verdrag van Lissabon over de handelsakkoorden bepaalt dat een Staat zich kan verzetten tegen « onderhandelingen over en de sluiting van akkoorden betreffende de handel in culturele en audiovisuele diensten, indien deze akkoorden afbreuk dreigen te doen aan de verscheidenheid aan cultuur en taal in de Unie ».

De kwestie van de uitzondering voor cultuur is actueel. Het spreekt vanzelf dat de algemene reikwijdte van een toekomstig handelsakkoord veel verder gaat dan de uitzondering voor cultuur alleen.

Volgens spreker maakt de uitzondering voor cultuur deel uit van een strekking die de wereldwijde handelsbetrekkingen op een meer egalitaire en duurzame manier wil organiseren.

Aangezien de Raad Algemene Zaken op 14 juni 2013 vergadert, is het heel belangrijk dat de gemeenschappen en de federale overheid aan de regering eenzelfde opdracht geven : het opnemen van de uitzondering voor cultuur in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie.

Bovendien is op 24 mei 2013 een comité over het handelsbeleid binnen de Raad bijeengekomen. Mevrouw Vassiliou, commissaris voor Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugd bij de Europese Commissie, heeft « drie rode draden » vastgesteld. Zij handelen niet over de uitzondering voor cultuur omdat zij geen hefboom bieden om tijdens de onderhandelingen uitdrukkelijk te vragen dat alle audiovisuele diensten uit de handelovereenkomst gehouden worden. De praktijk in de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie is altijd geweest dat in de bijlagen bij de overeenkomsten de audiovisuele diensten en de Europese en nationale regelgevingen in deze sector worden opgesomd, en dat zij uitgesloten worden van de handelsovereenkomsten.

III. ALGEMENE BESPREKING

Volgens de heer De Gucht getuigt de uitsluiting van culturele producten uit het toekomstig Partnerschap tussen de EU en de VS van een zwaktebod, te weten het feit dat men de discussie niet aandurft. Daarom heeft spreker in het Vlaams Parlement ook tegen de resolutie betreffende de bescherming van culturele en audiovisuele producten in het Transatlantisch Handels- en Investeringspartnerschap tussen de Verenigde Staten en Europa gestemd.

Er staan heel wat thema's ter discussie, zoals bijvoorbeeld milieupolitiek. Als de EU reeds op voorhand bepaalde sectoren zal uitsluiten, dan kan de VS hetzelfde doen. Op die manier zullen de onderhandelingen nog slechts een lege doos zijn en dreigt België, dat toch een doorvoerland is, heel wat economische voordelen mis te lopen. Spreker pleit dan ook voor een zo breed mogelijk mandaat voor de EU. Men mag niet vergeten dat dit Partnerschap een inkomensstijging van ongeveer 545 euro voor een gezin van vier personen per jaar tot gevolg zal hebben.

De vrees voor de teloorgang van de culturele diversiteit is, volgens spreker, ongegrond. Het is zo dat men nu reeds een mix heeft van plaatselijke en buitenlandse culturen. Op het internet is er al duidelijk een overwicht van de Amerikaanse cultuur. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat de overheidsfinanciering van de openbare zenders VRT of de RTBF in het gedrang zou komen en ook de uitzendquota voor nationale producties komen niet in gevaar.

De heer Vandaele stipt aan dat de culturele uitzondering reeds opgenomen was in het Verdrag van Maastricht van 1992. Sindsdien werd deze clausule ook gehanteerd in alle overeenkomsten met derde landen. Deze culturele uitzondering hoort dus thuis in het toekomstig Partnerschap tussen de EU en de VS, maar staat los van het groot belang dat spreker hecht aan de economische aspecten van het Partnerschap.

Spreker ziet een nuanceverschil tussen het voorliggende voorstel van resolutie en de resolutie aangenomen door het Vlaams Parlement op 29 mei 2013. Hierin wordt aan de Vlaamse regering gevraagd : « 2. erop te blijven toezien dat er in het akkoord geen bepalingen staan die de culturele verscheidenheid en de taaldiversiteit — inclusief de audiovisuele sector — kunnen aantasten; en 3. erop toe te zien dat het akkoord voldoende waarborgen zou bevatten opdat de Europese lidstaten en regio's beschermende en stimulerende maatregelen kunnen nemen ten gunste van de eigen culturele en audiovisuele sectoren en producten. ». Dit klinkt gematigder dan wat in dit voorstel van resolutie wordt gevraagd : « 2. vraagt bijgevolg dat deze goederen en diensten uitdrukkelijk uitgesloten worden van het onderhandelingsmandaat van de Commissie betreffende het Trans-Atlantisch Handels- en Investeringspartnerschap tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika ».

De bepalingen van beide resoluties aangaande de bescherming van de culturele en audiovisuele sector komen echter grotendeels op hetzelfde neer.

Het standpunt van de heer De Gucht verbaast spreker. Indien men cultuuraangelegenheden binnen het vrijhandelsakkoord met de Verenigde Staten onderbrengt, dan kunnen beschermende systemen op de helling komen te staan. Het principe van de uitsluiting van culturele producten werd daarenboven ook gehanteerd in de verdragen van de Europese Unie met Korea en met Japan. Spreker concludeert dat dit principe gehandhaafd moet blijven.

De heer Verstreken is voorstander van behoud van eigen cultuur en taal, maar vindt het principe van de uitsluiting van bepaalde materies niet zo positief. Hij zal zich kan ook onthouden bij de stemming over het voorstel van resolutie.

Mevrouw Tilmans meent dat het verkeerd is om sommige materies uit te sluiten van een vrijhandelsakkoord. Dialoog moet niet worden vermeden, maar dit wil niet zeggen dat men de vrijhandel ongebreideld moet laten spelen.

De vertegenwoordigster van de minister van Buitenlandse Zaken wijst erop dat het begrip « uitzondering voor cultuur » het audiovisuele beleid in België reeds twintig jaar kenmerkt. De Belgische regering heeft tot op heden een houding van niet-engagement verdedigd, en niet van uitsluiting. Dit standpunt is ingenomen in overleg met de gemeenschappen. Het niet-engagement van de Europese Unie houdt in dat ze weigert verplichtingen aan te gaan op het audiovisuele domein, in de mening dat het van essentieel belang is dat de lidstaten opdat vlak kunnen optreden.

Inzake culturele diensten is België juridische verbintenissen aangegaan op het niveau van de Wereldhandelsorganisatie (WHO). De culturele uitzondering heeft dus alleen betrekking op de audiovisuele diensten.

De heer Mahoux wijst erop dat de uitzondering voor cultuur niet uitsluitend de audiovisuele sector betreft, maar dat de problemen meer zijn toegespitst op dat niveau vanwege de economische belangen die er spelen.

De vertegenwoordigster van de minister van Buitenlandse Zaken legt uit dat het om een begrip gaat dat werd ingevoerd in 1993, tijdens het Belgische voorzitterschap van de EU. Het heeft uitsluitend betrekking op de audiovisuele sector. In 1994 werd het begrip concreet ingevuld op het niveau van het beleid van de EU door de akkoorden van Marrakech, waarin geen Europese verbintenissen zijn aangegaan. Datzelfde jaar ging België verbintenissen aan betreffende culturele diensten. Spreekster besluit dat de audiovisuele uitzondering moet worden begrepen als niet-engagement inzake audiovisuele diensten op het niveau van de EU. Richtlijn 2010/13/EU van 10 maart 2010 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn « audiovisuele mediadiensten ») is hier van toepassing.

Punt 3 van het voorstel van resolutie bepaalt : « de Federale en gemeenschapsparlementen regelmatig op de hoogte te houden van de voortgang van onderhandelingen over de overeenkomst ». De minister en de FOD Buitenlandse Zaken staan ter beschikking van de assemblee om eventuele vragen te beantwoorden.

Spreekster legt uit dat artikel 207 van het Verdrag van Lissabon van toepassing is op het mandaat en dat het niet vaststaat dat het eveneens betrekking heeft op het stadium van het onderhandelingsmandaat.

De heer Hellings wijst erop dat men volgens de heer De Gucht het akkoord zou ontkrachten door er materies uit te lichten die al twintig jaar geen deel meer uitmaken van de bilaterale akkoorden tussen de EU en de Verenigde Staten.

Tijdens de bespreking van het wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, en met de Bijlage, goedgekeurd te Parijs op 20 oktober 2005 (stuk Senaat, nr. 5-2025/2), ontwerp goedgekeurd door de Senaat op 2 mei 2013, hebben alle fracties zich uitgesproken voor culturele diversiteit. Bovendien erkent het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen de noodzaak van overheidsfinanciering voor cultuur.

Spreker verwijst naar een vrijhandelsakkoord tussen de Verenigde Staten en Canada (NAFTA genaamd). Krachtens dat akkoord hebben de Verenigde Staten preventief actie ondernomen tegen de bepalingen die de provincie Quebec overwoog in te voeren om een pesticide te verbieden. Datzelfde akkoord voorziet in een uitzondering voor cultuur, op vraag van de provincie Quebec.

Zo zouden de Verenigde Staten actie kunnen ondernemen tegen successeries zoals het Deense feuilleton « Borgen » die gefinancierd worden door de overheid, omdat ze, krachtens de bepalingen van het handelsakkoord, oneerlijke concurrentie zouden vormen.

Bovendien laat de tax shelter formule toe audiovisuele werken te realiseren onder gunstige fiscale voorwaarden, wat de technische beroepen van de filmkunst bevoordeelt. Deze formule draagt echter, in tegenstelling tot overheidsfinanciering, niet bij tot de ontluiking van een veelzijdige cultuur. Overheidsfinanciering moet worden behouden op het niveau van de gemeenschappen.

De heer Mahoux meent dat de federale regering een duidelijk standpunt moet innemen inzake de uitzondering voor cultuur.

De heer Anciaux onderstreept het belang dat binnen de landen van de EU gehecht wordt aan het beschermen van de culturele identiteit, in het bijzonder in de audiovisuele sector. Hierover is niet enkel binnen Europa een brede consensus, maar ook in eigen land werden reeds in het Vlaams Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap gelijklopende resoluties aangenomen.

De heer Hellings verwijst naar de brief van 6 juni 2013 van de vier ministers die bevoegd zijn voor audiovisuele zaken in België (de dames Isabelle Weykmans, minister van Cultuur, Media en Toerisme van de Duitstalige Gemeenschap, Fadila Lanaan, minister van Cultuur, Audiovisuele Sector, Gezondheid en Gelijke Kansen van de Fédération Wallonie-Bruxelles, Ingrid Lieten, vice-minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding en Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur), gericht aan de minister van Buitenlandse Zaken, met de expliciete vraag om cultuur uit te sluiten uit het mandaat dat op 14 juni 2013 aan de Europese Commissie wordt gegeven.

Spreker verwijst naar zijn mondelinge vraag van 6 juni 2013 aan de eerste minister, betreffende « de culturele uitzondering in het kader van het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie over het toekomstig Trans-Atlantisch economisch en handelspartnerschapsverdrag » (nr. 5-1030). Hij merkt op dat de eerste minister zich heeft uitgesproken voor de uitzondering voor cultuur.

Volgens de heer de Gucht zou de uitzondering voor cultuur de keuzes die de Europese burgers op het vlak van cultuur hebben, beperken. Het tegengestelde is echter waar : de kracht van het culturele conglomeraat zou ervoor zorgen dat de Europese culturele sector nog meer overspoeld zou worden met Amerikaanse producten.

De heer Mahoux zegt dat België al sinds 1993 voorstander is van het principe van de culturele uitzondering en dat dit principe fundamenteel is. Een federale assemblee als de Senaat moet zich nu achter de twee resoluties scharen die over dit onderwerp reeds werden aangenomen in het Vlaams parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap. De minister van Buitenlandse Zaken, lid van de federale regering, kan moeilijk niet aan de kant staan van de Belgische parlementen die bevoegd zijn voor deze materie. Op basis van de opeenvolgende verklaringen van de minister van Buitenlandse Zaken en de eerste minister inzake de culturele uitzonderingen — zie ook de mondelinge vragen van mevrouw Arena aan de minister van Buitenlandse Zaken (nr. 5-951) en van de heer Hellings aan de eerste minister (nr. 5-1030) —, dient de Senaat zich uit te spreken vooraleer de regering een standpunt inneemt op de Raad van 14 juni 2013.

Mevrouw Matz stelt vast dat de deelgebieden ook al eerder actie hebben ondernomen, maar dat er verwarring heerst op het vlak van de terminologie. Men heeft het tegelijkertijd over uitsluiting, uitzondering en niet-engagement. De uitzondering voor cultuur is eigenlijk een vorm van niet-engagement. De resolutie die door het Parlement van de Franse Gemeenschap werd aangenomen verzoent de concepten met elkaar. Spreekster wil de amendementen 4 tot en met 8 van de heer Mahoux c.s. steunen omdat zij de betrachtingen van haar partij goed verwoorden. Men mag echter niet alleen door de bril van de culturele uitzondering naar het toekomstig vrijhandelsverdrag tussen de EU en de Verenigde Staten kijken. Er zijn andere belangrijke thema's die aandacht verdienen, zoals de douanerechten, de landbouw, de gezondheid, het milieu en de economische groei, maar waarover men niet gedebatteerd heeft.

De heer Miller vindt dat er in de Europese « geleidelijke » constructie te weinig plaats is voor politieke bevoegdheden, meer bepaald wat culturele en audiovisuele zaken betreft. De Europese Unie is niet in staat om een alomvattend cultureel beleid te ontwikkelen, of een audiovisueel beleid dat werkelijk doordrongen is van de gedachte van Europees federalisme. Indien de Europese Unie er echter niet in slaagt een gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen wat de culturele uitzondering betreft, is het moeilijk, zoniet onmogelijk, om de burgers bij het Europees project te betrekken. Voor de Verenigde Staten waren films altijd al de belangrijkste culturele pijler bij de opbouw van de Amerikaanse identiteit. De Amerikaanse filmindustrie domineert nu de hele wereldmarkt. In de jaren dertig al verzetten de Verenigde Staten zich tegen de regering van M. Van Zeeland, die in de cinema-industrie wilde investeren. Na 1945 hebben ze een systeem geïntroduceerd dat de landen die van het Marshallplan profiteerden, moest ontraden om in de audiovisuele sector te investeren. Vooral de Italiaanse cinema heeft hieronder geleden. Spreker besluit dat men moet garanderen dat er geïnvesteerd kan worden in het cultureel, audiovisueel en cinematografisch beleid, met de vereiste technologische neutraliteit. Europa is op zoek naar een mogelijkheid tot herindustrialisering op het vlak van de toptechnologie en de audiovisuele sector neemt hier net een belangrijke plaats in.

De heer Hellings begrijpt dat het toekomstige akkoord veel verder gaat dan de discussie over de culturele uitzondering. Het mandaat van de Europese Commissie heeft het over bakens inzake milieugerelateerde en sociale aangelegenheden. Het is belangrijk op te merken dat de EU een veel sterkere wetgeving heeft dan de Verenigde Staten. Men dient ervoor te zorgen dat de bakens geleidelijk aan in acht worden genomen. De culturele uitzondering is echter dringend. De betrokken milieus en acteurs vragen dit snel aan te pakken, aangezien de culturele sector op het punt staat in te zakken onder het gewicht van de Amerikaanse audiovisuele industrie. De Senaat hoort uiting te geven aan de belangen en de waarden waar de gemeenschap en de culturele actoren van de hele Europese Unie voor staan.

De heer Anciaux legt uit dat er vandaag in sommige landen van de EU een aantal quota bestaan betreffende muziek en Europese filmproducties. Zo moet de VRT 65 % Vlaamse producties uitzenden en op de radio moet 25 % van de muziek bestaan uit Vlaamse producties. Die bescherming heeft louter betrekking op de oude kanalen van televisie en radio. Er worden echter meer en meer films en muziek online aangeboden en daarvoor bestaat nog geen regeling. Spreker verwijst in dit verband naar « Netflix », een Amerikaanse provider van nagenoeg uitsluitend Amerikaanse filmproducties die niet enkel actief is binnen de VS maar ook in sommige lidstaten van de EU. Daarom zou het beter zijn de audiovisuele sector buiten het vrijhandelsakkoord te houden.

De heer De Gucht verwijst naar de tweede paragraaf van de toelichting waarin gesteld wordt dat het niet-naleven door de Europese Commissie van het principe van de culturele uitzondering « een nooit geziene liberale aanval uitmaakt waarbij ons parlement niet onverschillig mag blijven » (stuk Senaat, nr. 5-2043/1, blz. 1). Spreker vindt dit eerder een socialistische aanval tegen een maatschappij die vooruit wil komen.

De heer Miller vindt eveneens dat de woorden « liberale aanval », die in de toelichting staan, onbetamelijk zijn. Eventueel kan men spreken van een Amerikaanse imperialistische aanval.

De heer Mahoux vindt dat de woorden « liberale aanval » ietwat nutteloos zijn. De onderhandelingen over de vrijhandel met daarin inbegrepen de culturele sector passen in een ultra-liberale visie. De culturele sector, en meer bepaald de audiovisuele sector, heeft zich kunnen ontwikkelen omdat men hem buiten de regels van de harde en zuivere concurrentie heeft geplaatst. Men kan overigens de sociale vraagstukken en de milieuproblemen niet van de onderhandelingen en het mandaat van de Europese Commissie uitsluiten, maar het is raadzaam daar zorgvuldig op toe te zien. Het parlement moet uitgebreid worden geïnformeerd over de stand van de onderhandelingen.

Mevrouw Arena vindt dat het internet niet moet worden beschouwd als een bedreiging voor de culturele diversiteit, maar als een middel dat ons precies aandachtig moet maken voor het belang van die diversiteit. Indien men de culturele sector opneemt in de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord, schendt men de Europese richtlijn betreffende de bescherming van de audiovisuele sector en verzwakt men tevens de culturele diversiteit binnen Europa zelf.

De heer Miller wijst erop dat men alle inspanningen van de Belgische producenten niet in één beweging mag uitwissen. Zonder de hulp van de Vlaamse Gemeenschap en de bescherming van de tax shelter had de Vlaamse film nooit een dergelijke bloei op internationaal niveau gekend. Indien de audiovisuele sector niet beschermd wordt tegen de Amerikaanse audiovisuele machine, dreigt in België de culturele woestijnvorming.

De heer Mahoux herinnert eraan dat de logica van de uitzondering voor culturele producten bij de onderhandelingen over de bilaterale akkoorden van België gevolgd werd. Hetzelfde moet op Europees niveau gebeuren.

De heer De Gucht vindt dat de Vlaamse filmindustrie vooral gesteund werd door het tax shelter systeem. In het mandaat van de Europese Commissie, dat onder meer met Frankrijk is onderhandeld, wordt gesteld dat de bestaande subsidies en quota behouden blijven op vlak van de lidstaten. De bestaande wetgevingen zullen ook verder kunnen worden aangepast aan de technologische evolutie.

De heer Vandaele onderstreept dat de essentie van de culturele uitzondering precies betekent dat men vooraf de krijtlijnen trekt voor het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie. Over het voorstel van resolutie bestaat trouwens een grote eensgezindheid en daarom moet deze worden aangenomen.

De heer Mahoux verklaart dat alle beginselen van het culturele beleid, waaronder de quota, op losse schroeven kunnen worden gezet indien niet wordt voorzien in een uitzondering voor culturele producten. Bovendien valt sterk te vrezen dat Groot-Brittannië, in het raam van het mandaat van de Europese Commissie, zich minder zorgen maakt over de uitzondering voor culturele producten dan België.

De heer Hellings verwijst naar de scheve economische verhouding inzake cultuur tussen enerzijds de Verenigde Staten en anderzijds de EU. In 2010 hebben de Verenigde Staten 7,5 miljard dollar aan culturele producten uitgevoerd, terwijl de EU slechts voor 1,8 miljard dollar naar de Verenigde Staten kon uitvoeren. Die scheve verhouding verantwoordt de handhaving van de uitzondering voor culturele producten in het mandaat van de Europese Commissie. De formule van de tax shelter biedt technische ondersteuning voor het behoud van de culturele sector, maar het zijn vooral de subsidies en de quota die hier een belangrijke rol te spelen hebben. Canada heeft op verzoek van de provincie Quebec de uitzondering voor culturele producten verkregen in het raam van het « NAFTA »-Akkoord. België, waarvan de omvang vergelijkbaar is met die van Quebec, zou in het raam van de EU eveneens een uitzondering voor culturele producten kunnen krijgen bij de onderhandelingen over het toekomstig vrijhandelsakkoord met de Verenigde Staten.

Mevrouw Tilmans vraagt zich af of er andere domeinen zijn waarvoor de Verenigde Staten een « uitzondering » zouden kunnen vragen.

De heer Mahoux meent dat behalve culturele zaken geen andere thema's van het mandaat van de Europese Commissie voor de toekomstige onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord kunnen worden uitgesloten.

De heer Anciaux onderstreept dat het prestige van het mandaat ondergeschikt is aan de culturele uitzondering. Men moet kiezen tussen het prestige van het mandaat enerzijds en de culturele uitzondering anderzijds.

De heer De Gucht vindt dat er eerst een duidelijke stellingname moet komen van de regering alvorens kan worden overgegaan tot de stemming van dit voorstel van resolutie.

De heer Vanlouwe vindt dat de commissie een eigen standpunt kan innemen onafhankelijk van de regering.

IV. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

Considerans

Punt J

De heer Mahoux c.s. dient amendement nr. 4 in, dat strekt om de woorden « daarentegen geweigerd hebben om verdragsluitende partij te zijn » te vervangen door de woorden « geen verdragsluitende partij zijn ».

Amendement nr. 4 wordt aangenomen met 12 stemmen tegen 1 stem.

Punt N (nieuw)

De heer Vandaele c.s. dient het amendement nr. 1 in dat ertoe strekt een nieuw punt N in te voegen, luidende :

« verwijzende naar de resolutie betreffende de bescherming van culturele en audiovisuele producten in het Trans-Atlantisch Handels- en investeringspartnerschap tussen de Verenigde Staten en Europa (stuk 2079 — 2012-2013), aangenomen door het Vlaams Parlement op 29 mei 2013 en het voorstel van resolutie « relative à l'exclusion des produits culturels du futur accord de partenariat de commerce et d'investissment entre l'Union européenne et les États-Unis d'Amérique » (stuk 483 — 2012-2013), aangenomen op 4 juni 2013 door de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden van het Parlement van de Franse Gemeenschap ».

De heer Vandaele legt uit dat dit punt een actualisering en aanvulling van de tekst betreft.

De heer Mahoux dient op amendement nr. 1 subamendement nr. 10 in, dat strekt om in het voorgestelde punt N, de woorden « aangenomen op 4 juni 2013 door de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden van het parlement van de Franse Gemeenschap » te vervangen door de woorden « aangenomen op 5 juni 2013 door het Parlement van de Franse Gemeenschap ».

Amendement nr. 10 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen. Het aldus geamendeerde amendement nr. 1 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Punt O (nieuw)

De heer Mahoux c.s. dient amendement nr. 5 in, dat strekt om een nieuw punt O toe te voegen, luidende :

« overwegende dat het Parlement van de Franse Gemeenschap (Federatie Wallonië-Brussel) op 5 juni 2013 de resolutie « relative à l'exclusion des produits culturels du futur accord de partenariat de commerce et d'investissement entre l'UE et les États-Unis d'Amérique » heeft aangenomen ».

Amendement nr. 5 wordt door de indiener ingetrokken nadat het door amendement nr. 10 subgeamendeerde amendement nr. 1 werd aangenomen.

Dispositief

Punt 2

De heer Mahoux c.s. dient amendement nr. 6 in, dat strekt om punt 2 te vervangen als volgt :

« herhaalt gehecht te zijn aan de beginselen van het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 20 oktober 2005, met name inzake de handhaving van de culturele diversiteit en de rechten van de Staten om maatregelen te nemen om de diversiteit van de cultuuruitingen op hun grondgebied te beschermen en te bevorderen ».

De heer Mahoux preciseert dat het goed is aan de stemming over dat UNESCO-Verdrag in de Senaat op 2 mei 2013 te herinneren. De inhoud van punt 2, die hier wordt vervangen, wordt via amendement nr. 8 aangekaart in de vragen aan de regering.

Amendement nr. 6 wordt aangenomen met 12 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Vragen aan de regering

Punt 1 (nieuw)

De heer Mahoux c.s. dient amendement nr. 7 in, dat strekt om punt 1 te doen voorafgaan door een punt 1 (nieuw), luidende : « te herbevestigen hoe belangrijk culturele diversiteit en specificiteit zijn en het beginsel van de uitzondering voor cultuur en de noodzaak om de cultuur gedeeltelijk uit de greep van de marktwetten te houden, in herinnering te brengen ».

Amendement nr. 7 wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 1 stem.

Punt 1bis (nieuw)

De heer Mahoux c.s. dient amendement nr. 8 in, dat strekt om punt 1 te doen voorafgaan door een punt 1bis (nieuw), luidende :

« de audiovisuele diensten uit het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie te lichten en de status quo te handhaven inzake de uitzondering voor cultuur, opdat het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie voor het Trans-Atlantisch Handels- en Investeringspartnerschap tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika er op zijn minst in voorziet dat er geen verbintenissen worden aangegaan op het gebied van de culturele en audiovisuele producten ».

De heer De Decker en de heer Miller dienen amendement nr. 9 in, dat strekt om amendement nr. 8 te subamenderen door in het voorgestelde punt 1bis, de woorden « elke verbintenis over » in te voegen voor de woorden « de audiovisuele diensten ».

Amendement nr. 9 wordt verworpen met 11 tegen 3 stemmen. Amendement nr. 8 wordt aangenomen met 12 stemmen bij 2 onthoudingen.

Punt 3

De heer Vandaele c.s. dient amendement nr. 2 in dat ertoe strekt in punt 3 de woorden « de Federale en gemeenschapsparlementen » te vervangen door de woorden « het federale parlement ».

De heer Vandaele legt uit dat de federale regering niet rechtstreeks kan terugkoppelen naar de parlementen van de gemeenschappen.

Amendement nr. 2 wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

De heer Vandaele c.s. dient vervolgens het amendement nr. 3 in dat ertoe strekt punt 3 als volgt aan te vullen : « en voorafgaand aan de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2013, het standpunt te bepalen in overleg met de regeringen van de gemeenschappen ».

Amendement nr. 3 wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.


De heer Verstreken concludeert dat de tekst van het voorstel van resolutie door de verschillende amendementen voldoende is aangepast. Het belang van een eigen cultuur en identiteit wordt benadrukt maar er is niet langer sprake van « uitsluiting ». Hij zal voor dit voorstel van resolutie stemmen.

V. EINDSTEMMING

Het geamendeerde voorstel van resolutie in zijn geheel wordt aangenomen met 13 stemmen tegen 1 stem.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Olga ZRIHEN. Karl VANLOUWE.

Tekst aangenomen door de commissie (zie stuk Senaat, nr. 5-2043/4 — 2012/2013).