5-244COM

5-244COM

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Handelingen

WOENSDAG 10 JULI 2013 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de inzet van chemische wapens in Syrië» (nr. 5-3818)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Helemaal terecht vraagt de minister meer zekerheden en bewijslast bij de bewering dat het regime van Bashar al-Assad chemische wapens inzet bij de burgeroorlog in Syrië. Nochtans beweren onder andere de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk met veel overtuiging dat dit wel degelijk gebeurde.

Deze tegenstelling is opmerkelijk. Voor de landen die blijkbaar zeker zijn dat Assad chemische wapens inzet, vormt deze certitude een belangrijk argument om de rebellen snel en overvloedig te bewapenen. Tegelijkertijd behouden de Verenigde Naties gereide twijfels, ze zijn er immers niet van overtuigd dat het regime-Assad zich van deze chemische wapens bediende. Paulo Pinheiro, het hoofd van de VN-commissie die de mensenrechtenschendingen in Syrië onderzoekt, verklaarde duidelijk dat men hierover geen enkele zekerheid heeft.

Ik wil bij dezen de minister feliciteren met zijn terecht kritische opstelling en hem ten volle steunen in zijn vraag aan de VN om hierover absolute duidelijkheid te creëren.

Hoe verklaart de minister de stellige overtuiging van onder andere de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk dat het regime-Assad chemische wapens inzette? Waarop baseren deze landen zich? Bevestigt de minister zijn vermoeden dat de overtuiging van sommige landen over de inzet van chemische wapens door het regime van Assad vooral wortelt in hun streven om de tegenpartij zo snel mogelijk te kunnen bewapenen?

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. - Ik heb er bij de partners die zogezegd over informatie beschikken, inderdaad voor gepleit deze te delen. Een document van de Europese Dienst voor extern optreden, dat een compilatie is van de informatie vanuit nationale bronnen, werd op 3 juli uitgedeeld. Het bevat echter enkel conclusies op basis van de resultaten van de analyses van stalen die bij drie incidenten werden afgenomen. Ik onthoud daaruit vooral dat er inderdaad sporen van sarin zijn gevonden en symptomen zijn vastgesteld die overeenstemmen met een chemische aanval. Het rapport acht het mogelijk dat het regime op kleine schaal gifgas heeft gebruikt, maar verklaart dat dat niet formeel kan worden vastgesteld.

Het rapport bevat géén technische details over de resultaten van de analyse. Ik noteer dat sommige experts die beweren wel op de hoogte te zijn van deze details, in de pers hebben verklaard dat zeer geringe hoeveelheden sarin zijn teruggevonden, ongeveer één duizendste van wat werd vastgesteld tijdens de aanval in de metro van Tokyo. Volgens hen zijn deze resultaten niet relevant aangezien dezelfde bestanddelen ook in pesticiden aanwezig zijn. Een dergelijke analyse volstaat dus niet om de Veiligheidsraad tot actie aan te zetten. Het is noodzakelijk zo snel mogelijk de onderzoeksmissie van de Verenigde Naties, waaraan experts van de Organisatie voor het verbod op chemische wapens en de Wereldgezondheidsorganisatie deelnemen, te ontplooien. Met de aanhoudende weigering van de Syrische autoriteiten, blijft dat echter helaas onmogelijk.

We mogen natuurlijk het precedent van de oorlog in Irak niet vergeten. Een fundamenteel verschil is echter dat we met zekerheid weten dat Syrië vernietigingswapens bezit en dat wisten we van Irak in 2003 niet. Gezien de brutaliteit van de onderdrukking door het Syrische regime kunnen we vermoeden dat de enige rem op het gebruik van deze wapens de vrees is voor de reactie van de internationale gemeenschap en niet een vorm van morele terughoudendheid. Het regime weet dat het gebruik van dergelijke wapens in een scenario van massieve vergassing, zoals dat in Halabja is gebeurd, een internationale schok zou teweegbrengen die de Veiligheidsraad zou verplichten haar verantwoordlijkheden op te nemen. Het overleven van het regime hangt echter grotendeels af van de onmacht van de Veiligheidsraad. De oppositie begrijpt ook zeer goed dat de internationale gemeenschap nooit zou aanvaarden dat wapens in handen van extremistische groepen komen. Het zou een onmiddellijke militaire reactie veroorzaken, waarschijnlijk van Israël.

Ondanks het uitblijven van formele bewijzen kunnen we niet uitsluiten dat het regime enkele keren een beroep heeft gedaan op een militair-tactisch gebruik van kleine hoeveelheden chemische wapens. Zoiets valt moeilijk te bewijzen en dus is er minder kans op een gezamenlijke veroordeling door de internationale publieke opinie.

Het is in ieder geval belangrijk dat de internationale gemeenschap waakzaam blijft en aan het regime en de oppositie laat zien dat het gebruik van verboden wapens niet onopgemerkt blijft. Zonder deze druk en constante waakzaamheid valt te vrezen dat de oorlogvoerenden de grenzen van de internationale tolerantie zullen aftasten door steeds meer chemische aanvallen uit te voeren. Precies in dit dossier moeten het Westen en Rusland nauw samenwerken om de druk op het regime te handhaven.

Het dossier van de wapenleveringen is slechts indirect gelinkt aan het mogelijke gebruik van chemische wapens, ook al halen verscheidene landen dat element aan ter ondersteuning van hun besluit. De meest voorkomende motivering voor de levering van wapens is de nood om de gematigde oppositie te versterken en zo het regime te dwingen te onderhandelen over een politieke overgang, die meer dan ooit de enige mogelijke uitweg uit de crisis lijkt te zijn. We moeten in dit dossier dus voorzichtig blijven.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik dank de minister voor het correcte en volledige antwoord. Ik ben uiteraard geen voorstander van het regime van Assad, maar ik ben vooral geen voorstander van een aanleiding om het militaire conflict nog verder te laten escaleren.