5-2187/1

5-2187/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

4 JULI 2013


Voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet wat de bevoegdheid van de Koning betreft

(Ingediend door de heer Karl Vanlouwe)


TOELICHTING


Het statuut van de Belgische monarchie is hopeloos verouderd. De keuze voor een constitutionele monarchie voor de nieuw opgerichte Belgische Staat was een pragmatische keuze in de eerste helft van de negentiende eeuw. Het vorstelijk absolutisme van het Ancien Régime behoorde door toedoen van de Amerikaanse en de Franse Revoluties van de late achttiende eeuw tot het verleden. Anderzijds was de keuze voor een republiek dan weer te verregaand omdat de internationale relaties en de diplomatie in die tijd in de eerste plaats beoefend werden door vorsten. Ook stond de vorst aan het hoofd van het leger : een romantische verwijzing naar het hoofse ideaal van de koning-ridder. Historisch is de Belgische monarchie volledig gestoeld op de restauratie-periode na de Napoleontische oorlogen en het Congres van Wenen.

Bijna twee eeuwen later is het hoog tijd de rol van de monarchie in het staatsbestel te herzien. Zowel de binnenlandse structuren als de internationale omstandigheden zijn danig geëvolueerd. De federale Grondwet van 1993 gaf belangrijke bevoegdheden uit handen van de Nationale Staat aan de gemeenschappen en de gewesten. Ook de Europese integratie en de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) zorgde ervoor dat belangrijke bevoegdheden aangaande de nationale en de internationale veiligheid werden toegewezen aan een supranationaal niveau. Verdragsrechtelijk is onze krijgsmacht gebonden aan het verdrag van Washington uit 1949 dat aan de basis ligt van de NAVO, waardoor de functie van de vorst als opperbevelhebber van de strijdkrachten volledig is uitgehold.

Vele van onze medelidstaten van de Europese Unie (EU) kozen in de laatste twee eeuwen voor een behoud van de monarchie, maar lieten deze wel evolueren op basis van de democratische principes die een Staat zouden moeten beheersen. In België gebeurde dit nog niet. Veel regels uit de Grondwet worden inmiddels anders uitgelegd. Daarnaast zijn veel beslissingsbevoegdheden of voorrechten van de Koning of leden van de koninklijke familie niet in de Grondwet of in de wet geregeld. Het is hoog tijd dat ons land — in navolging van vele andere landen van de Europese Unie — dit instituut aanpast aan de democratische beginselen van vandaag; zowel in rechte als in de feite.

Methodiek

In de zesde staatshervorming is geen ruimte gelaten voor de herziening van de rol van de monarchie. De dotaties kan men aanpassen buiten de Grondwet en ook een aantal artikelen van de Grondwet die de Koning een bepaalde rol toedichten, zijn voor herziening vatbaar. Dit bij verklaring tot herziening van de Grondwet van 7 mei 2010 (1) of via de juridische spitstechnologie van artikel 195 van de Grondwet.

Het voorstel kiest zeer bewust voor een debat ten gronde dat de volledige rol van de monarchie moet hervormen. In het huidige kader van artikelen die voor herziening vatbaar werden verklaard, is dit niet mogelijk. Er wordt ook zeer bewust voor gekozen geen gebruik te maken van de omzeiling via artikel 195 van de Grondwet. Vandaar dat een serie artikelen uit de Grondwet voor herziening vatbaar moeten worden, inclusief die enkele bepalingen die momenteel al herzien kunnen worden.

Het debat ten gronde mag niet verzanden in het vele werk dat nog op de plank ligt in de Kamers. Op deze wijze kan het debat ten gronde gevoerd worden en over het geheel. Dat het debat op deze wijze over de verkiezingen getild wordt, laat toe dat ook de publieke opinie de tijd krijgt in te spelen op deze discussie.

Inhoud van het koningschap

Indien men kiest voor het behoud van de monarchie, moet men komen tot een louter protocollair gegeven.

Vorming van federale regering

Concreet moet de rol van de Koning bij de vorming en de ontbinding van de regering en het parlement volledig verdwijnen. De instellingen van een volwassen democratie zijn hiertoe zelf in staat. Ze hebben geen nood aan een façade waarachter politici toch beslissen over de te volgen werkwijze. Heel concreet past het niet dat bijvoorbeeld bij de vorming van een regering de Koning het initiatief heeft terwijl achter de schermen bepaalde politieke keuzes en zelfs persoonlijke voorkeuren zwaar doorwegen. Er is nood aan transparantie, niet aan toneel. Een ingreep via het reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers is een eerste stap (2) . Maar een aanpassing van de Grondwet aan de nieuwe realiteit is nodig voor het scheppen van transparantie.

Wetgevende rol

Ook qua wetgevend werk heeft de Koning geen rol meer te spelen. Integendeel. De Koning bekrachtigt de wetten en kondigt ze af. Koninklijke besluiten zijn al lang besluiten van de federale uitvoerende macht. De Koning zet een handtekening onder wat wordt voorgelegd. Er is geen enkele marge tot wijziging of weigering. Koning Boudewijn veroorzaakte een mini-koningskwestie met de abortuswet. Toen was de enige oplossing een ongekend staaltje van creativiteit met de interpretatie van de Grondwet. Beter is het komaf te maken met dergelijke kunstgrepen en de Grondwet aan te passen aan de realiteit.

Velen verwijzen naar de periode van lopende zaken om deze rol van de Koning in wet- en regelgeving te verdedigen. De Koning is, ook in lopende zaken, echter niet verantwoordelijk. De facto is de situatie dus gelijklopend in of buiten lopende zaken : de minister blijft verantwoordelijk, ongeacht of deze al dan niet voor het parlement ter verantwoording geroepen kan worden. De Grondwet is daar zeer duidelijk over.

Om de rol van de Koning in de wetgeving te kaderen is het goed om naar het voorbeeld van de Franse Republiek te kijken. Artikel 10 van de Franse Grondwet van 1958 bepaalt dat de president de wetten gestemd door het Parlement afkondigt binnen een termijn van vijftien dagen nadat de wet aan de regering is overgemaakt. In tegenstelling tot de Belgische Koning, is de Franse president dus wel gebonden door een termijn.

De grondwettelijke positie van de Franse president kan men niet vergelijken met deze van een Koning. De president wordt rechtstreeks verkozen door het volk, net als het Parlement. De democratische legitimiteit van de president is dus even groot als deze van de volksvertegenwoordiging.

Toch is het zo dat de president, in geval van cohabitation, deze bevoegdheid om de wetten af te kondigen, interpreteert als een gebonden bevoegdheid. De president zal dus nooit weigeren om een wet af te kondigen. Een weigering zou ondemocratisch zijn. Wanneer het parlement een wet stemt, dan moet die worden ondertekenen, verklaarde president Mitterand in een interview : « Lorsque le Parlement vote une loi, je deviens un notaire et quand, dans le délai qui m'est imparti, je dois signer, je signe sans quoi je serais en situation de forfaiture. C'est la volonté du Parlement qui s'impose. »

Het is merkwaardig om vast te stellen dat de rechtstreeks verkozen Franse president in 1993 meent dat hij om democratische redenen niet mag weigeren om wetten te ondertekenen, terwijl enkele jaren tevoren een Belgisch vorst — die helemaal niet geniet van dezelfde democratische legitimiteit — wel meent dit te kunnen doen. Dit om te kaderen dat de buitenlandse standaarden van de wetgevende rol van het Staatshoofd — ook al is het democratisch verkozen — verschillend zijn van de Belgische realiteit.

De internationale betrekkingen

De omschrijving van de rol van de Koning in internationale betrekkingen en bij het sluiten van verdragen is evenzeer niet meer van deze tijd. In werkelijkheid staan de verschillende regeringen, naargelang hun bevoegdheid, in voor deze taken. De staatshervorming van 1993 geeft verdragsluitende bevoegdheden aan de gemeenschappen en de gewesten volgens het principe « in foro interno, in foro externo ». Ook hier moet deze koninklijke façade uit de Grondwet verdwijnen. Anderzijds kan de rol van de Koning als ceremonieel Staatshoofd wel blijven bestaan in het ontvangen van de geloofsbrieven van buitenlandse ambassadeurs en diplomatieke gezanten in ons land. Dit is ook het geval in landen met een ceremoniële monarchie naar Scandinavisch model en zelfs in republieken met een protocollaire president, zoals Duitsland.

Benoemingen en genaderecht

Voor de aanduiding of benoeming van overheidspersoneel is de omschrijving in de Grondwet niet aangepast aan de realiteit. Het is heus niet zo dat elke ambtenaar gaat solliciteren in het Koninklijk Paleis om bij de overheid benoemd te worden. De regering voorzag zelf reeds de nodige instellingen in functie van selectie en rekrutering. De Koning hoeft ook daar niet als façade te dienen. Indien men wil, heeft men de instrumenten om de beste vrouw of man op de goede plaats te krijgen. Dit geldt zowel voor de selecties via Selor, via de Hoge Raad voor Justitie, via Defensie of via uitbestede recruteringskantoren.

Ook het genaderecht of de strafvermindering zijn taken die in onze moderne democratie niet aan een overblijfsel uit het absolutisme toegekend worden. Met de invoering van de strafuitvoeringsrechtbanken is er een moderner en objectiever instrument voorhanden om zich van deze taak te kwijten.

Transparantie in de fiscaliteit

De Koning zweert de wetten na te leven. Er zijn er duidelijk grondwetsbepalingen die elke Belg gelijk stellen voor de fiscus. Nochtans blijkt dat de leden van de Koninklijke Familie geen belastingen betalen en niet alleen loodvrij, maar ook accijnsvrij kunnen tanken. We zwijgen over de verschillende fondsen die dienen om belastingen te ontwijken. Ook op financieel en fiscaal vlak is er dus werk aan de winkel. Niet alleen zijn er gewone wetten nodig, bijvoorbeeld om de dotaties te regelen, ook de Grondwet is aan herziening toe op dit punt.

Vooral de Civiele Lijst springt hier in het oog. Doorheen de tijd is de functie van deze jaarlijkse geldsom immers van betekenis veranderd. Aanvankelijk diende dit bedrag voor de Koning en zijn familie. Intussen hebben vrijwel alle nabije familieleden een afzonderlijke dotatie via een of andere wet. Daarnaast blijkt dat de dotatie niet eens alle kosten van de koninklijke functie dekt. Via een kluwen van onduidelijke en verdoken begrotingsbepalingen vloeit vanuit allerlei overheidsdiensten geld naar de Koninklijke Familie of het functioneren van de koninklijke functie.

Het gaat dan bijvoorbeeld om geschenken die betaald worden vanuit de POD Wetenschapsbeleid, kosten voor onderhoud aan eigendom van de — zelfbedruipende — Koninklijke Schenking die via de Regie der Gebouwen betaald worden, marine- en ander militair personeel die allerminst militaire taken vervullen, gedetacheerde diplomaten van de FOD Buitenlandse Zaken, ...

Dit zijn uitgaven die in alle transparantie uit de Civiele Lijst zouden moeten komen. Indien een overheidsdienst tussenkomt in een bepaalde koninklijke taak, zou dit op de Civiele Lijst verhaald moeten worden. Enkel op die manier krijgt men transparantie over de kosten van de monarchie. Daarbij kan men overwegen om het Rekenhof ook, in respect voor de persoonlijke uitgaven van de Koning, toezicht te laten houden op de uitgaven van de Civiele Lijst die de koninklijke functie dienen.

Besluit

Teneinde na bijna tweehonderd jaar een grondig debat mogelijk te maken over de rol van de monarchie, wensen wij de desbetreffende grondwetsbepalingen voor herziening vatbaar te verklaren. Tijdens de laatste decennia waren er herhaaldelijk politieke oprispingen over de rol van de monarchie. Men heeft zich herhaaldelijk over deze zaken gebogen, maar concreet is er niets veranderd. Het bleef bij kunst- en vliegwerk en nuttige ideeën « voor later ».

Wij wensen een grondig debat en hopen dat de Federale Kamers dit debat tenminste mogelijk willen maken door deze artikelen voor herziening vatbaar te verklaren.

Karl VANLOUWE.

VOORSTEL VAN VERKLARING


Teneinde de rol van de Koning te herleiden tot een louter protocollaire rol verklaren de Kamers dat er redenen zijn tot herziening van de volgende artikelen van de Grondwet :

— artikel 36;

— artikel 37;

— artikel 40;

— artikel 44;

— artikel 45;

— artikel 46;

— artikel 50;

— artikel 63;

— artikel 72;

— artikel 74;

— artikel 75;

— artikel 78;

— artikel 79;

— artikel 80;

— artikel 85;

— artikel 86;

— artikel 87;

— artikel 88;

— artikel 89;

— artikel 90;

— artikel 91;

— artikel 92;

— artikel 93;

— artikel 94;

— artikel 95;

— artikel 96;

— artikel 98;

— artikel 102;

— artikel 104;

— artikel 105;

— artikel 106;

— artikel 107;

— artikel 108;

— artikel 109;

— artikel 110;

— artikel 111;

— artikel 112;

— artikel 113;

— artikel 114;

— artikel 151;

— artikel 153;

— artikel 160;

— artikel 165;

— artikel 166;

— artikel 167;

— artikel 184;

— artikel 195;

— artikel 197;

— artikel 198.

17 juni 2013.

Karl VANLOUWE.

(1) Stuk Kamer 2010, nr. 53-10/001.

(2) Stuk Kamer 2012-2013, nr. 53-2929/001.