5-2169/3

5-2169/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

27 JUNI 2013


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER LAAOUEJ


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd op 3 juni 2013 door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nr. 53-2853/1).

Het werd er op 26 juni 2013 aangenomen door de plenaire vergadering en dezelfde dag nog overgezonden aan de Senaat en geëvoceerd.

In toepassing van artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden, die zich diende te buigen over titel 1 (artikel 1), titel 2 (artikelen 2-14), titel 6 (artikelen 59-64) en titel 10 (artikelen 115-116) van het wetsontwerp, de bespreking reeds aangevat voor de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

A. TITEL 1 EN 2. FINANCIËN : INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER HENDRIK BOOGAERT, STAATSSECRETARIS VOOR AMBTENARENZAKEN EN MODERNISERING VAN OPENBARE DIENSTEN

De ter bespreking voorliggende artikelen behelzen de omzetting in concrete wetgeving, voor wat de federale overheidsdienst (FOD) Financiën betreft, van de begrotingsmaatregelen die de regering voor het Paasreces heeft getroffen. De voorgestelde wijzigingen betreffen het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en registratierechten.

De Belgische economie is een open en kleine economie die zeer afhankelijk van het buitenland is. De kleine en middelgrote ondernemingen (kmo) spelen hierin een cruciale rol en verdienen vanwege de overheid dus extra aandacht. De op Europees niveau afgesproken begrotingsdiscipline is een conditio sine qua non om de economische groei te stimuleren.

1. Wijzigingen van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992

De praktijk meer dan twee voogdijopdrachten in het kader van voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, fiscaal te sanctioneren wordt, rekening houdend met de behoeften, verlaten. Voortaan kunnen vijf voogdijopdrachten belastingvrij worden uitgevoerd.

Wat betreft het risicokapitaal, wordt de uitsluiting van de fiscale nettowaarde van aandelen van beleggingsvennootschappen waarvan de inkomsten in aanmerking komen voor de DBI- (definitief belaste inkomsten) aftrek uitgebreid tot alle aandelen waarvan de inkomsten in aanmerking komen voor deze aftrek. Aldus wordt de cumul met de notionele-intrestaftrek vermeden.

Het algemeen tarief van de roerende voorheffing bedraagt 25 %. Het op de liquidatieboni toepasselijk tarief wordt opgetrokken van 10 % naar 25 % en dus geüniformiseerd. De vennootschappen kunnen het gunsttarief van 10 % blijven genieten voor zover ze hun reserves aanwenden voor de verhoging van hun maatschappelijk kapitaal. Teneinde de stabiele financiering van de kmo's blijvend te garanderen, kunnen dividenden uit nieuwe aandelen die gedurende drie jaar ononderbroken in volle eigendom zijn behouden, aanspraak maken op het gunsttarief van 15 %.

2. Wijzigingen van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak

Wanneer zich op het vlak van de accijnzen wijzigingen voordoen in de fiscaliteit of de miminumfiscaliteit, dienen de nieuwe fiscale zegels snel op de markt te worden gebracht. Samen met de tabakssector werd een mechanisme van anti-forestalling uitgewerkt krachtens hetwelk ingeval van verhoging van de fiscaliteit het verboden wordt na een bepaalde periode tabak tegen een lagere taks te verkopen aan kleinhandelaars. Deze producten moeten worden vernietigd en geven aanleiding tot de terugbetaling van de reeds gestorte belasting over de toegevoegde waarde (btw) en accijnzen.

Tijdens de bespreking in de Kamercommissie voor de Financiën werd nog een amendement van de heer Waterschoot c.s. op artikel 9 aangenomen dat ertoe strekt de volgende vergetelheid recht te zetten : ook het geval waarbij de marktdeelnemers reeds accijnzen betaalden en de tabak — die dient te worden vernietigd — in voorraad hadden, moet eveneens in beschouwing worden genomen om de hele handelsketen op gelijke wijze te behandelen. (zie stuk Kamer, nr. 53-2853/014, blz. 12)

3. Wijzigingen van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en registratierechten

Het registratierecht voor overeenkomsten inzake de erfpacht en het recht van opstal wordt van 0,2 % opgetrokken naar 2 % behalve voor verenigingen zonder winstgevend doel (VZW) voor welke het tarief vastgesteld is op 0,5 %.

Het algemeen vast recht van artikel 11 van voornoemd wetboek wordt verdubbeld en van 25 euro op 50 euro gebracht. Dit recht was al sedert 1993 niet meer aangepast.

B. TITEL 6. MOBILITEIT : INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER MELCHIOR WATHELET, STAATSSECRETARIS VOOR LEEFMILIEU, ENERGIE EN MOBILITEIT, TOEGEVOEGD AAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN GELIJKE KANSEN, EN VOOR DE STAATSHERVORMING, TOEGEVOEGD AAN DE EERSTE MINISTER

De staatssecretaris verwijst naar de memorie van toelichting (stuk Kamer, nr. 53-2853/001, blz. 25-26) bij het ontwerp van programmawet. De regering heeft tijdens de begrotingscontrole van 26 april 2013 beslist de subsidiëring van het gecombineerd en verspreid vervoer, die normaliter op 28 februari 2013 een einde nam, alsnog tot eind juni van dit jaar te verlengen.

C. TITEL 10. ENERGIE : INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE STAATSSECRETARIS VOOR LEEFMILIEU, ENERGIE EN MOBILITEIT, TOEGEVOEGD AAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN GELIJKE KANSEN, EN STAATSSECRETARIS VOOR STAATSHERVORMING, TOEGEVOEGD AAN DE EERSTE MINISTER

Tijdens de bespreking van het ontwerp van programmawet in de Kamercommissie voor het bedrijfsleven, het wetenschapsbeleid, het onderwijs, de nationale wetenschappelijke en culturele instellingen, de middenstand en de landbouw, diende de regering een amendement (stuk Kamer, nr. 53-2853/008) in, dat ertoe strekte in het ontwerp van programmawet een nieuwe titel, in te voegen, die twee artikelen bevat teneinde de offshore toeslag degressief te maken en te begrenzen.

De staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, onderstreept dat de regering het concurrentievermogen van de ondernemingen, en dan vooral de energie-intensieve ondernemingen, wil vrijwaren. Ze heeft derhalve besloten deoffshoretoeslag degressief te maken en te begrenzen, op dezelfde wijze als voor de federale elektriciteitsbijdrage. Die maatregel maakt deel uit van het relanceplan en werd bevestigd tijdens het begrotingsconclaaf in november 2012.

Het voorgestelde artikel 115 strekt ertoe de offshore toeslag voor verbruik tussen 1 juli 2013 en 31 december 2013 als volgt te verminderen (uitgaande van het jaarlijks voortschrijdende verbruiksgemiddelde) :

a) met 15 % voor de jaarlijkse verbruiksschijf tussen 20 en 50 MWh;

b) met 20 % voor de jaarlijkse verbruiksschijf tussen 50 en 1000 MWh;

c) met 25 % voor de jaarlijkse verbruiksschijf tussen 1 000 en 25 000 MWh;

d) met 45 % voor de jaarlijkse verbruiksschijf boven 25 000 MWh.

Bovendien wordt de offshore toeslag voor verbruik tussen 1 juli 2013 en 31 december 2013 aldus begrensd dat het maximumbedrag ervan 125 000 euro per verbruikslocatie bedraagt.

Voorts heeft de regering besloten de belastinggrondslag voor de offshore toeslag te wijzigen : niet langer de begrensde afgenomen bruto-energie zal in aanmerking worden genomen, maar wel de netto-energie die door elke klant voor eigen gebruik van het net wordt afgenomen, zoals thans al van toepassing is voor de federale elektriciteitsbijdrage. Aldus moet een verschil in behandeling worden weggewerkt : het is feitelijk onmogelijk de begrensde bruto-energie op het distributienet te bepalen (75 % van het verbruik in België).

Niet overal op het distributienet zijn er immers slimme meters, noch elektriciteitsafnames per kwartier. De meters draaien terug bij lokale productie, waardoor op het distributienet de offshore toeslag in werkelijkheid wordt geheven op de afgenomen netto-elektriciteit. Dat leidt ertoe dat dankzij de lokale productie op het distributienet de heffingsgrondslag vermindert voor een afnemer op het distributienet, maar vrijwel nooit voor de afnemers op het transportnet.

Om die discrepantie weg te werken en de concurrentie te stimuleren tussen de verbruikers op het transportnet die hun eigen stroom opwekken, stelt de regering derhalve voor ten opzichte van iedereen de heffingsgrondslag te harmoniseren en de afgenomen netto-elektriciteit te nemen als heffingsgrondslag voor de offshore toeslag. Aldus wordt die heffingsgrondslag gelijkgeschakeld met die welke voor de federale elektriciteitsbijdrage van toepassing is.

Er wordt dus voorzien in een regeling die identiek is aan die welke geldt voor de federale elektriciteitsbijdrage (zelfde heffingsgrondslag, zelfde verminderingsschijven), waardoor de elektriciteitsleveranciers makkelijker verminderingen kunnen toekennen.

Net als bij de federale bijdrage hebben enkel de bedrijven die een sectorakkoord of convenant hebben afgesloten inzake energie-efficiëntie recht op de verminderingen. Een uitzondering bestaat voor de verbruikers die tot een sector behoren waar dergelijke akkoorden niet bestaan, of die in een gewest gevestigd zijn waar dergelijke akkoorden niet bestaan (Brussels Gewest).

Voorts verklaart de staatssecretaris voorstander te zijn van een oplossing op lange termijn; daarom zal hij er tijdens de budgettaire onderhandelingen voor pleiten dat het voorgestelde systeem ook in 2014 wordt toegepast. Het is immers belangrijk dat het concurrentievermogen van de ondernemingen wordt gewaarborgd, ongeacht de aard van die bedrijven : de degressiviteitsregeling mag niet alleen de grote industriële elektriciteitsverbruikers ten goede komen, maar ook de kleine en middelgrote ondernemingen.

Tijdens de besprekingen in de bevoegde Kamercommissie werd nog een subamendement van de heer Wollants op het regeringsamendement aangenomen om ervoor te zorgen dat de bedragen die wegens de onterechte toepassing van de degressiviteit niet werden betaald, moeten worden terugbetaald aan de Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas (CREG) en niet aan de elektriciteitsbedrijven. (stuk Kamer, nr. 53 2853/16)

De financiering van het systeem en de praktische toepassingen zijn exact dezelfde als deze bij toepassing van artikel 21bis van de elektriciteitswet voor de federale bijdrage. Het is met andere woorden een bijkomende maatregel die voor de leveranciers evenwel slechts een kleine bijkomende last betekent omdat het om een gekend systeem gaat.

III. BESPREKING

A. TITEL 1 EN TITEL 2. FINANCIËN

1. Algemene bespreking

Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Maes verklaart dat zij niet alle opmerkingen die door haar collega's in de Kamer werden uiteengezet, zal herhalen, maar zich in haar uiteenzetting zal beperken tot de voornaamste bezwaren vanwege de N-VA-fractie. Deze betreffen in hoofdzaak de bepalingen betreffende de kmo's in het ontwerp van programmawet.

Ondernemers kiezen er vaak voor om behaalde winsten binnen de vennootschap te houden ter versterking van de eigen middelen. Zeker voor kleine vennootschappen (de plaatselijke bakker, de dokter, de slager op de hoek,...) dienen de gereserveerde winsten niet alleen om een buffer aan te leggen voor financieel moeilijke tijden, maar ook om hun karig pensioen aan te vullen op het einde van de loopbaan.

Bij een stopzetting van de vennootschap worden de gereserveerde winsten die dan vrij komen (de zogenaamde « liquidatiebonus ») onderworpen aan de bevrijdende roerende voorheffing. Aanvankelijk was de liquidatiebonus belastingvrij. In 2002 werd daar echter een roerende voorheffing van 10 % op ingevoerd. Hiermee wou men compenseren voor de toenmalige tariefverlaging in de vennootschapsbelasting.

Vanaf 1 oktober 2014 zullen ondernemers 25 % roerende voorheffing moeten betalen op de liquidatiebonus. Rekening houdend met een nominaal tarief in de vennootschapsbelasting van 33,99 % en de roerende voorheffing van 25 % die op het restant dat als dividend of thans als liquidatiebonus wordt uitgekeerd, heeft de regering de effectieve belastingdruk op uitgekeerde vennootschapswinsten inderdaad « geüniformiseerd » op iets meer dan 50 %. Dat is hoger dan het hoogste marginale tarief in de personenbelasting ! Vooral de veelal kleinere vennootschappen zien zich nu geconfronteerd met meer dan een verdubbeling van de belastingdruk. De reeds belaste winsten die ze binnen hun vennootschap hielden, als financiële reserve ter aanvulling van het pensioen voor zelfstandigen, worden nu opnieuw belast aan een hoger tarief. Om de belastingverhoging te verbloemen, voert deze programmawet twee verzachtingen in. Een 10 %-heffing kan enkel nog indien die onmiddellijk betaald wordt aan de staat, en dat onder zeer strenge en ongelijke voorwaarden. Bovendien is dit een serieuze aderlating in de cash flow van de onderneming. Maar met een regering die om de haverklap haar fiscaal beleid wijzigt, gelooft natuurlijk geen enkele zelfstandige dat door nu 10 % te betalen, hij of zij de volgende keer de dans zal ontspringen.

De tweede verzachting is een nieuw verlaagd tarief van 15 % op dividenden van nieuwe aandelen. Deze regering heeft nog geen zes maanden geleden bij de vorige programmawet dit tarief afgeschaft, of ze voert het opnieuw in maar dan alleen voor kmo's.

Door de talrijke voorwaarden is de maatregel weinig aantrekkelijk. Bovendien is de budgettaire impact ten vroegste voor de volgende regering.

Kortom, de N-VA-fractie is niet onder de indruk van deze « verzachtingen » die een goede zaak zouden zijn voor de kmo's.

Uit een recente bevraging van de middenstandsorganisatie Unizo blijkt dat 80 % van de ondernemers niet langer vertrouwen heeft in de huidige regering. De oorzaak hiervan is te zoeken in de aanhoudende stroom van fiscale wetswijzigingen en voornemens van deze regering die slechts op drie vlakken consistent zijn : ze leiden steeds tot een hogere belastingdruk, een grotere complexiteit en meer rechtsonzekerheid.

De N-VA-fractie is het dan ook absoluut niet eens met deze in het ontwerp van programmawet voorgestelde maatregelen.

De heer Laaouej verklaart akte te nemen van de stelling van mevrouw Maes als zou 80 % van de Unizo-leden geen vertrouwen hebben in de regering. Spreker vindt deze stelling merkwaardig, zeker als men er rekening mee houdt dat een studie van de Nationale Bank van België heeft aangetoond dat de notionele intrestaftrek voor 80 % ten goede kwam aan de grote ondernemingen en slechts voor 20 % aan de kmo's. Daarom juist heeft de regering met de voorliggende maatregelen het geweer van schouder veranderd, ten voordele van de kmo's. Dit door enerzijds de beschikbare overheidsmiddelen voor de notionele intrestaftrek bij te stellen naar beneden toe, anderzijds door het instellen van een antimisbruikbepaling en door het invoeren van een gunstbepaling ten aanzien van de kapitalisatie via uitgifte van nieuwe aandelen tegen inbreng in geld voor de kmo's. Spreker begrijpt dan ook de houding van de N-VA niet, juist nu de regering uitdrukkelijk maatregelen treft ten voordele van de kmo's.

Voorts wenst spreker nog twee belangrijke maatregelen te onderlijnen : enerzijds de kapitalisatie van de kmo's in de zin van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen (het voordeel wordt duidelijk toegewezen aan de binnen- of buitenlandse vennootschappen die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is met het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan) en anderzijds de liquidatieboni. Voor beide maatregelen vindt senator Laaouej het van belang dat de regering de toepassing van deze maatregelen en de budgettaire effecten ervan nauwgezet opvolgt. Dit betekent dat niet alleen wordt berekend wat de maatregelen de overheid kosten maar ook of deze maatregelen de vooropgestelde doelen bereiken. Een evaluatie binnen een redelijke termijn verdient dan ook aanbeveling. Dit om ervoor te zorgen dat de gerecycleerde middelen vanuit de notionele intrestaftrek kunnen worden ingezet ten voordele van de reële economie.

Antwoord van de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van Openbare Diensten

De staatssecretaris verklaart begrip te hebben voor de bekommernissen die in de kmo-middens worden geuit, maar de budgettaire uitdagingen waarmee de regering wordt geconfronteerd zijn aanzienlijk en spreker gaat ervan uit dat een begroting in evenwicht toch ook één van de bekommernissen van mevrouw Maes is. Voorts moet men zich toch ook wel afvragen of het voor bedrijfsleiders van kmo's wel zo verstandig is om hun pensioen in de onderneming te laten. Misschien is het beter om op gestelde tijdstippen fondsen uit de onderneming te halen om ze opzij te zetten.

Voorts is de staatssecretaris het absoluut niet eens met de stelling van mevrouw Maes dat de huidige regering steeds de belastingen verhoogt en ook steeds grotere rechtsonzekerheid creëert. De budgettaire oefening die de regering heeft gedaan om het begrotingstekort weg te werken is als volgt verdeeld : 15 % van de inspanning wordt gedragen door ondernemingen; het grootste deel komt uit besparingen, onder andere op het ambtenarenapparaat. Ook is de regering tegemoet gekomen aan een aantal eisen vanuit de ondernemingen : zo werd de reële pensioenleeftijd verhoogd met twee jaar, waardoor de kloof met de ons omringende landen voor de helft werd gedicht; er werden maatregelen getroffen ter activering van de werklozen : zo moet een werkloze een werkaanbod aanvaarden tot op 60 km van zijn woonplaats, waar dit in het verleden 25 km bedroeg; na twee jaar werkloosheid vallen gezinshoofden terug op een bedrag dat slechts 50 euro verschilt van het leefloon,...

Als de N-VA echt wenst te gaan voor het invoeren van de Hartz-hervormingen, dan moet ze maar de moed hebben om dit zo eerlijk aan de mensen mee te delen, aldus nog de staatssecretaris.

In antwoord op de tussenkomst van senator Laaouej, wijst de staatssecretaris erop dat de regering er inderdaad naar heeft gestreefd de bestaande misbruiken bij de notionele intrestaftrek aan te pakken. Wat de liquidatieboni betreft, is de staatssecretaris ook overtuigd van het belang van een nauwgezette budgettaire opvolging van de maatregel.

Replieken

Mevrouw Maes repliceert dat de N-VA inderdaad voorstander is van een begroting in evenwicht, maar zij wijst erop dat N-VA deze doelstelling beoogt door het besparen op de uitgaven en niet via nieuwe belastingen.

Wat de opmerking van de staatssecretaris met betrekking tot de kmo's en de pensioenen betreft, wijst mevrouw Maes erop dat middelen uit de ondernemingen nemen ten koste gaat van de groeimogelijkheden van deze ondernemingen.

Ten slotte verduidelijkt spreekster dat de N-VA inderdaad de Hartz-hervormingen heeft bestudeerd maar zeker niet de intentie heeft om deze klakkeloos over te nemen. Enkel die hervormingen waarvan de N-VA van oordeel is dat zij ook in België kunnen werken, worden verdedigd : zo zouden mini-jobs ertoe kunnen bijdragen mensen arbeidsritme te bezorgen en hen te activeren voor de arbeidsmarkt.

De staatssecretaris repliceert dat men toch niet blind mag zijn voor de groep van « working poor », die in Duitsland bestaat. Vanuit ideologisch standpunt kan spreker niet akkoord gaan met zo'n maatschappijmodel. Bovendien verklaarde de Duitse Bondskanselier zeer recent zelf dat zij voor de invoering van een gewaarborgd minimumloon is.

Mevrouw Maes benadrukt dat zij niets gezegd heeft over het verlagen van de werkloosheidsuitkering, noch over voltijdse mini-jobs.

2. Bespreking van de amendementen

Artikel 14

Mevrouw Maes dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-2169/2) dat ertoe strekt de woorden « in afwijking hiervan wordt het bedrag voor 2013 vastgesteld op 16 485 000 euro » te vervangen door de woorden « in afwijking hiervan wordt het bedrag vastgesteld op 17 353 000 euro voor 2010, 17 353 000 euro voor 2011, 17 353 000 euro voor 2012 en 16 485 000 euro voor 2013 ».

De indienster verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

B. TITEL 6. MOBILITEIT

1. Algemene bespreking

Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Maes stelt dat beide subsidies zeer nuttig zijn voor Vlaanderen. Veel bedrijven in de Antwerpse haven maken hier nuttig gebruik van en voor sommige chemiebedrijven is vervoer per spoor de enige optie. Indien deze subsidie zou wegvallen, zou dit voor hen een belangrijke meerkost betekenen.

De regering mist de kans om de maatregel tot het einde van dit jaar te verlengen. Spreekster betreurt dat het binnenlands spoorvervoer en de intermodaliteit op die manier niet echt worden gesteund. Thans dreigt de regering om de twee maand met een nieuw verzoek tot verlenging naar het Parlement te moeten komen.

Dit komt de bedrijfszekerheid in de sector absoluut niet ten goede.

Mevrouw Maes kondigt dan ook een aantal amendementen aan die meer rechtszekerheid aan de bedrijven moeten bieden.

Senator Bellot wenst van de regering te vernemen wat er gebeurt na 30 juni 2013, wanneer de verlengde termijn opnieuw zal verstreken zijn. Is er overleg met gewesten voorzien, die toch bevoegd zijn voor steun aan ondernemingen ?

Antwoord van de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit

De voorgestelde oplossing is niet ideaal. Het is een tussenoplossing. Enerzijds is iedereen het erover eens dat deze vorm van vervoer gesteund moet worden. Anderzijds weet men dat in de Europese context deze steun op een gegeven moment gestaakt zal moeten worden. Intussen moeten de onderhandelaars de druk die uit deze spagaat voortvloeit voelen. Het komt erop aan dankzij contacten met alle regio's en ook met B-Logistics, dat onder de bevoegdheid van de minister van Overheidsbedrijven valt, de overgangsperiode zo lang mogelijk te rekken. De sector heeft de steun nodig, maar ooit zal hij het zonder deze steun moeten rooien.

Replieken

Mevrouw Maes is van oordeel dat het antwoord van de staatssecretaris voor zich spreekt en zij verklaart haar amendementen te handhaven.

2. Bespreking van de amendementen

Art. 59

Mevrouw Maes dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2169/2) in teneinde de subsidiëringsperiode te verlengen tot het einde van het jaar.

De indienster verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

Art. 61

Mevrouw Maes dient amendement nr. 3 (stuk Senaat, nr. 5-2169/2) in teneinde de subsidiëringsperiode te verlengen tot het einde van het jaar.

De indienster verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

Art. 62

Mevrouw Maes dient amendement nr. 4 (stuk Senaat, nr. 5-2169/2) in teneinde de subsidiëringsperiode te verlengen tot het einde van het jaar.

De indienster verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

Art. 63

Mevrouw Maes dient amendement nr. 5 (stuk Senaat, nr. 5-2169/2) in teneinde de subsidiëringsperiode te verlengen tot het einde van het jaar.

De indienster verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

C.TITEL 10. ENERGIE

Bespreking

Vragen en opmerkingen van de leden

De heer Bellot erkent het belang van de voorgestelde maatregel maar wenst er toch de aandacht op te vestigen dat de grote ondernemingen die veel energie verbruiken in België een competitiviteitsnadeel ondervinden ten opzichte van bijvoorbeeld gelijkaardige grote ondernemingen in Frankrijk of Duitsland omwille van de hoge energieprijzen. Grote chemische bedrijven hebben meegedeeld dat dit verschil tot 45-50 % kan bedragen met onze buurlanden. Men mag hierbij niet uit het oog verliezen dat in bepaalde plaatsen in België de kosten die aan de netbeheerders moeten worden betaald en andere bijkomende kosten tot 65 % van de totale energiefactuur bedragen. De bedragen die de netbeheerders aanrekenen zijn onderling ook zeer verschillend, aldus nog de spreker. In het kader van het voeren van een industrie- en arbeidsbeleid, moet men erover waken dat bepaalde grote ondernemingen niet reeds op korte termijn, omwille van een te hoge energiefactuur, de wijk zouden nemen naar onze buurlanden.

Antwoord van de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit

De staatssecretaris verklaart zich bewust te zijn van het door senator Bellot opgeworpen probleem. Het is belangrijk voor de ondernemingen om een lange termijnperspectief te hebben en daarom is hij voorstander van een structurele oplossing op lange termijn; daarom zal hij er tijdens de budgettaire onderhandelingen voor pleiten dat het voorgestelde systeem ook in 2014 wordt toegepast.

Voorts verduidelijkt spreker dat de in het ontwerp van programmawet opgenomen maatregel dezelfde is voor heel het Belgisch grondgebied en deelt hij mee dat er in de schoot van de regering een high-level groep werd opgericht om de competitiviteit van de Belgische chemiesector te verbeteren en te vrijwaren. Het werk wordt daaromtrent verdergezet.

IV. STEMMINGEN

Vooraleer tot de stemmingen over te gaan, wenst mevrouw Maes het belang van de door haar ingediende amendementen te onderlijnen bij de artikelen 59 en volgende. Het betreft immers maatregelen die door het ontwerp van programmawet zouden worden verlengd tot 30 juni 2013. De amendementen van de N-VA strekken ertoe om de maatregelen te verlengen tot 31 december 2013. Dit om twee evidente redenen :

— als deze voorliggende bepaling wordt gestemd, wordt een maatregel verlengd tot ... 30 juni 2013 : er wordt met andere woorden een maatregel gestemd die volledig in het verleden ligt;

— het gaat over twee belangrijke maatregelen voor het goederenvervoer, namelijk :

• het vervoer van geïsoleerde wagons (single wagonload) : het betreffen het spoorvervoer die het geheel van conventionele wagons tegenover de intermodale wagons, komende of gaande naar een bedieningspunt in België (privévertakking, havenkaai, op een regelmatige wijze bediend). Dit verspreid vervoer speelt een zeer belangrijke economische rol. In 2011 werden meer dan 8,1 miljoen ton goederen vervoerd via deze modus. Dit verspreid vervoer vertegenwoordigt ongeveer een kwart van de via het spoor getransporteerde tonnage, hetzij 187 000 wagons per jaar of het equivalent van ongeveer 2 000 vrachtwagens per dag. De dichtheid van het spoorwegnet is een troef die klanten van elke economische grootte kan aanbelangen. Het niet-verlengen van deze maatregel na 30 juni e.k. betekent een serieuze handicap voor de bedrijven die daarvan gebruik maken.

• het gecombineerd vervoer : de kwetsbaarheid van dit vervoer, zonder financiële ondersteuning, kan leiden tot de verdwijning van het belangrijkste deel van het binnenlands spoorvervoer. Als gevolg hiervan komen er meer vrachtwagens op de weg met als effect milieuoverlast, congestie en vermindering van de veiligheid op de weg.

Mevrouw Maes hoopt de commissieleden van het belang van de door haar fractie ingediende amendementen te hebben overtuigd. Een verlenging tot het einde van 2013 zou toch meer zekerheid bieden aan de sector.

De staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit herhaalt dat de regering zich ten volle bewust is van het belang van het gecombineerd en verspreid vervoer voor de industrie in het algemeen. De voorgestelde oplossing is niet ideaal. Het is een tussenoplossing. Enerzijds is iedereen het erover eens dat deze vorm van vervoer gesteund moet worden. Anderzijds weet men dat in de Europese context deze steun op een gegeven moment moet gestaakt worden. Intussen moeten de onderhandelaars de druk die uit deze spreidstand voortvloeit voelen en een structurele oplossing creëren. Het komt erop aan, dankzij de contacten met de gewesten en met B-Logistics, dat onder de bevoegdheid van de minister van Overheidsbedrijven valt, de overgangsperiode zo lang mogelijk te rekken. Men zal ooit een oplossing moeten vinden, maar in tussentijd heeft de sector de steun nodig. Maar ooit zal de sector het zonder deze steun moeten rooien. Niettemin heeft de regering ervoor geopteerd, gezien de moeilijke budgettaire omstandigheden, deze steun slechts te verlengen tot 30 juni. Een oplossing moet dan ook zeer snel gevonden worden.

Mevrouw Maes betreurt ten zeerste dit antwoord en zij gelooft nooit dat er over het weekeinde een oplossing kan worden gevonden.


De amendementen worden verworpen met 10 stemmen tegen 3.

Het geheel van de aan de commissie voorgelegde artikelen wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 3.

Het verslag wordt goedgekeurd met 13 stemmen tegen 3 stemmen.

De rapporteur, De voorzitter,
Ahmed LAAOUEJ. Ludo SANNEN.