5-1904/3

5-1904/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

20 DECEMBER 2012


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW KHATTABI EN DE HEER BOUSETTA


I. INLEIDING

De bepalingen van dit wetsontwerp waren oorspronkelijk opgenomen in het verplicht bicamerale wetsontwerp houdende diverse dringende bepalingen betreffende justitie (stuk Kamer, nr. 53-2572/1). Twee hoofdstukken werden uit dit wetsontwerp gelicht en ingevoegd in het optioneel bicamerale wetsontwerp houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie (stuk Kamer, nr. 53-2572/5).

Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie, werd op 20 december 2011 aangenomen met 89 tegen 48 stemmen. Het werd op 20 december 2011 aan de Senaat overgezonden en op dezelfde dag geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken op haar vergaderingen van 19 en 20 december 2012, in aanwezigheid van de vice-eerste minister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee, alsook van de minister van Justitie. Met toepassing van artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

Zie stuk Senaat, nr. 5-1903/2.

III. ALGEMENE BESPREKING

Zie stuk Senaat, nr. 5-1903/2.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikelen 1 tot 4

Geen opmerkingen.

Artikelen 5 tot 15

Wat betreft de voorgestelde wijzigingen van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteurs recht en de naburige rechten, meent mevrouw Stevens dat politieke hoogdringendheid zich vaak voordoet wanneer een minister haar imago moet beschermen of wanneer bijvoorbeeld een rechtszaak dreigt die de Belgische Staat veel geld kan kosten, omdat diezelfde Belgische Staat te lang de kat uit de boom gekeken heeft.

De minister kan wel verwijzen naar de politiek woelige periode vanaf 2007, maar dat is voor mevrouw Stevens geen voldoende excuus waarom de tenuitvoerlegging van een Europese richtlijn tot eind 2012 wordt uitgesteld, en waarom de inwerkingtreding van een wet van 2005 eveneens tot eind 2012 wordt uitgesteld.

Zij meent dan ook dat de regering haar werk niet heeft gedaan en veel te laat met deze teksten naar het parlement is gekomen. Spreekster betreurt dat men nu plots dit onderdeel bij hoogdringendheid moet stemmen omdat er een burgerlijk proces loopt tegen de Belgische Staat.

Een uitgebreid advies voor de Raad van State was bovendien wenselijk geweest in plaats van het advies van hoogdringendheid. De hoogdringendheid werd hier misbruikt om een advies van de Raad van State te omzeilen.

Mevrouw Stevens stelt dan ook voor dat deze artikelen uit het ontwerp worden gelicht en eventueel als wetsvoorstel opnieuw worden ingediend zodanig dat men eerst een uitgebreid advies van de Raad van State kan vragen, in plaats van een beperkt advies in het kader van de hoogdringendheid. Haar fractie wil er meteen werk van maken na het kerstreces.

De vice-eerste minister en minister van Economie antwoordt dat dit hoofdstuk bedoeld is om de bepalingen van materieel recht betreffende het kopiëren voor eigen gebruik en reprografie in de wet van 22 mei 2005 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, te implementeren. Deze bepalingen van materieel recht zijn vandaag nog steeds niet in werking getreden.

Er moet dringend worden overgegaan tot de tenuitvoerlegging van deze wettelijke bepalingen omdat ze meer dan zeven jaar geleden zijn aangenomen en omdat een burgerlijke vordering in aansprakelijkheid tegen de Belgische staat werd ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel in december 2010 door de milieus die betrokken zijn bij de toepassing van deze wettelijke bepalingen.

De Raad van State heeft ter zake geen opmerkingen gemaakt betreffende de gevraagde hoogdringendheid.

Artikel 16

Amendement nr. 1

Mevrouw Khattabi dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat nr. 5-1904/2), dat strekt om artikel 39 van de wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering, vervangen bij de wet van 24 juli 2008 en gewijzigd bij de wet van 29 december 2010, te vervangen als volgt :

« De artikelen 11, 14, 16 tot 20 en 22 tot 25 treden in werking op 1 januari 2013. De artikelen 2 tot 10, 12, 13, 15, 21 en 26 tot 38 treden in werking op 1 januari 2015.

De Koning kan voor elk van die bepalingen een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de in het tweede lid vermelde datum. »

Mevrouw Khattabi legt uit dat haar amendement strekt om de datums van inwerkingtreding van de artikelen 21 en 27 van de wet van 10 juli 2006 met elkaar in overeenstemming te brengen. Ze wijst er immers op dat de elektronische procesvoering als dusdanig ingaat op 1 januari 2015, terwijl artikel 743 van het Gerechtelijk Wetboek in werking treedt op 1 januari 2013. Voor het overige verwijst ze naar de verantwoording van haar amendement.

De minister van Justitie bevestigt dat artikel 744 van het Gerechtelijk Wetboek een overlapping bevat met het nieuwe artikel 743 van het Gerechtelijk Wetboek, dat nog in werking moet treden. De wet van 10 juli 2006 (Phoenix II) bepaalt echter reeds in zijn artikel 27, 3º, dat de opheffing van artikel 744 van het Gerechtelijk Wetboek niet in werking zal treden.

Dat artikel bevat nog een tweede lid, luidende :

« De conclusies moeten uitdrukkelijk de eisen van de concluderende partij uiteenzetten alsook de middelen in feite en in rechte waarop iedere eis steunt. De in een andere zaak of in een andere aanleg genomen conclusies waarnaar wordt verwezen of waaraan wordt gerefereerd worden niet beschouwd als conclusies in de zin van artikel 780, eerste lid, 3º. »

Het tijdelijk naast elkaar bestaan van beide artikelen veroorzaakt geen procedureproblemen. Ze dienen hetzelfde doel, met dat verschil dat een van de artikelen naar de elektronische procesvoering verwijst en het andere niet. Het probleem is ontstaan toen men een tweede lid toevoegde aan artikel 744 van het Gerechtelijk Wetboek, dat wordt opgeheven. Wanneer met andere woorden artikel 744 van het Gerechtelijk Wetboek wordt opgeheven zoals nu door de Phoenix II-wet wordt bepaald, zal het tweede lid eveneens worden opgeheven, terwijl dat lid niet mag worden opgeheven. Er is dus een wetgevingstechnisch probleem dat zal worden opgelost bij een herziening van de wet.

De minister vindt bijgevolg dat er in de huidige toestand geen sprake kan zijn van tegenstrijdigheid.

Mevrouw Khattabi volgt de redenering van de minister niet en handhaaft dus haar amendement.

Artikel 17

Geen opmerkingen.

Artikelen 18 en 19

De heer Laeremans betreurt dat de inwerkingtreding van de bepalingen betreffende het Centraal Strafregister opnieuw wordt uitgesteld en op 31 december 2014 wordt vastgesteld, in plaats van op 31 december 2012.

Spreker verklaart dat hij de problematiek van de verbinding van de gemeentelijke strafregisters met het vermelde Centraal Strafregister besproken heeft met de bevoegde ambtenaar van zijn gemeente. Welnu, die laatste verklaart dat hij nooit correct door de FOD Justitie geïnformeerd werd. Verder wil spreker weten of de minister al heeft nagegaan hoeveel het kost om de gemeenteambtenaren uittreksels uit het strafregister te laten afgeven.

Zijn er objectieve redenen waarom de gemeenten dergelijke kosten blijven dragen ? Zijn sommige van die gemeenteambtenaren door de federale overheid gedetacheerd ? Betaalt de federale overheid de gemeenten een compensatie voor die bijkomende last, aangezien het gemeentelijk strafregister eigenlijk sinds 1 januari 2013 opgeheven moest zijn ?

Mevrouw Stevens stelt opnieuw vast dat de realiteit het aankondigingsbeleid van de minister inhaalt. In het begin van dit jaar stelde de minister nog dat het Centraal Strafregister in maart 2012 geïnformatiseerd zou zijn. Daarna werd het verschoven naar eind december 2012. En nu plots, net voor deze datum, moet men vernemen dat het niet zal lukken. Dit is volgens spreker een pure aankondigingspolitiek.

Mevrouw Stevens betreurt tevens dat deze regeling een extra last is voor de gemeenten des te meer dat ze personeel in dienst moeten houden.

Spreker vraagt zich ook af waarom men dit nu moet uitstellen tot december 2014. Is er zo veel tijd nodig ? Is zes maand uitstel niet voldoende ?

De minister van Justitie antwoordt dat de federale overheidsdienst Justitie in december 2012 de gemeenten een mededeling heeft gezonden om ze in te lichten over de vorderingen in dit dossier. Vandaag bestaat het Centraal Strafregister, maar doet de automatische bijwerking ervan problemen rijzen. Zo bestaat het Centraal Strafregister voor 70 % uit gegevens afkomstig van de griffies van de politierechtbanken. De informatisering van de griffies is weliswaar een feit, maar de automatische verbinding met het Centraal Strafregister levert nog moeilijkheden op. Om die reden heeft het project 31 december 2014 als deadline. Dat is een uiterlijke datum, die niet uitsluit dat de regeling vroeger in werking treedt.

Het klopt dat het opheffen van die administratieve last op de gemeenten een besparing met zich zou brengen, aangezien gemeenteambtenaren andere taken zouden kunnen krijgen. Zodra het afgeven van uittreksels uit het strafregister niet meer door de gemeenten moet gebeuren, ligt het voor de hand dat dit een bijkomende taak voor de FOD Justitie wordt.

In dat dossier werden weliswaar belangrijke vorderingen geboekt, maar het is nog te vroeg om de gemeenten van die taak te bevrijden.

In die context herinnert mevrouw Khattabi eraan dat de informatisering van Justitie nog enorme moeilijkheden veroorzaakt. Het « pc@work »-programma werkt niet, omdat het ICT-departement van de FOD Justitie de dagelijkse praktijk niet kent en te zeer gedecentraliseerd is. De betrokken actoren bevestigen dagelijks dat de computers die hun ter beschikking zijn gesteld niet operationeel zijn. Gelet op de kostprijs van dergelijke operaties is het raadzaam niet meer hals over kop te handelen, de stand van zaken van het dossier op te maken en ermee op te houden geld in een bodemloze put te gooien.

De minister van Justitie geeft toe dat de kwestie van de informatisering van Justitie complex en problematisch is. Toch meent de minister dat er vooruitgang werd geboekt. Sinds april 2012 is er een strategisch plan dat door de betrokken actoren (magistraten, parket) werd goedgekeurd en dat de prioriteiten ter zake duidelijk vastlegt.

De minister geeft toe dat de communicatie tussen het ICT-departement van de FOD Justitie, de magistratuur en het openbaar ministerie beter kan. Daarom zullen voortaan bij het beheer van dat dossier tabellen worden gebruikt, om voor elk project de leidinggevende, het tijdspad en de te volgen procedure aan te geven. Indien de deadline van een project overschreden wordt, zal daar voortaan verantwoording over moeten worden afgelegd. Die tabellen worden om de veertien dagen aangepast en zijn beschikbaar op de interne server van de FOD. Tot slot staat het voortaan vast dat de magistratuur en het openbaar ministerie wat de ICT betreft, als echte « cliënten » van de FOD Justitie moeten worden beschouwd.

Mevrouw Khattabi verduidelijkt opnieuw dat de problemen veroorzaakt worden door de complexiteit van de procedures en de wijze waarop het ICT-departement met de magistratuur communiceert.

Artikel 20

Wat het toekennen van een staatswaarborg betreft voor de overheidsopdracht « DBFM van een nieuw penitentiair complex te Haren », maakt mevrouw Khattabi een algemene opmerking. Ze betreurt dat er in het raam van het publieke/private partnerschap beslist werd bijkomende dienstverlening zoals de restauratie, te privatiseren. Spreekster pleit algemeen voor een inhoudelijk debat over de bouw van gevangenissen met een DBFM-contract en keurt de aanpak af waardoor dergelijke bepalingen worden opgenomen in een wetsontwerp houdende diverse bepalingen.

De minister preciseert dat de DBFM-aanpak (Design, Build, Finance, Maintain en/of Operate) een methode is die reeds gebruikt werd voor de bouw van de gevangenissen van Marche-en-Famenne, Beveren en Leuze-en-Hainaut. Het voordeel van de methode is dat de aanbestedende overheid tegenover slechts één privépartner staat voor alle aspecten van het project, inclusief de logistieke dienstverlening. De keuze voor een DBFM-contract is een politieke beslissing.

V. STEMMINGEN

Amendement nr. 1 van mevrouw Khattabi wordt verworpen met 11 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 11 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Met eenparigheid werd vertrouwen geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Zakia KHATTABI. Hassan BOUSETTA. Alain COURTOIS.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-2585/1 — 2012/2013).