5-1873/3

5-1873/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

8 MEI 2013


Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiėle stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, met het oog op de uitbreiding van de controlebevoegdheid van de Cel Financiėle Informatieverwerking wat betreft het extremisme


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIĖN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW TALHAOUI EN DE HEER MORAEL


I. INLEIDING

Het wetsvoorstel « tot aanvulling van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiėle stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, met het oog op de uitbreiding van de controlebevoegdheid van de Cel Financiėle Informatieverwerking wat betreft het extremisme » (stuk Senaat, nr. 5-1873/1) is door de heer Vastersavendts c.s. ingediend op 4 december 2012. Na verwijzing door de plenaire vergadering op 6 december 2012, heeft de commissie voor de Financiėn en de Economische Aangelegenheden het wetsvoorstel besproken tijdens de vergaderingen van 30 januari 2013, 5 februari 2013 en 23 april 2013.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HOOFDINDIENER VAN HET WETSVOORSTEL, DE HEER YOERI VASTERSAVENDTS

Naar aanleiding van de bespreking van het jaarverslag 2011 van de Cel voor Informatieverwerking (CFI) is gebleken dat uit de door de CFI uitgevoerde onderzoeken naar financiering van terrorisme, dergelijke onderzoeken wel degelijk efficiėnt zijn in de strijd tegen het terrorisme. Spreker citeert als volgt uit het CFI-jaarverslag 2011 (blz. 93) : « Het beperkt aandeel van dossiers inzake de financiering van terrorisme — met inbegrip van proliferatie — in het totaal van de in 2011 doorgemelde dossiers betekent echter geenszins dat de CFI het belang van financieel onderzoek naar terrorisme onderschat. Dergelijk onderzoek zal er wellicht niet in slagen om concrete eenmalige acties of aanslagen te verijdelen, maar kan er wel toe bijdragen om terroristische organisaties of staten te verhinderen de nodige infrastructuur op te bouwen en het geschikte klimaat te creėren waaruit gewelddadige acties voortvloeien. »

De CFI geeft toe dat het voor haar bijzonder moeilijk is om een lijn te trekken tussen extremisme en terrorisme. Wanneer het dossiers van extremisme betreft, is de CFI vandaag niet bevoegd om rekeningen te onderzoeken. Voor terrorismedossiers, is de CFI wél bevoegd. De indieners van het wetsvoorstel zijn van oordeel dat het meer dan opportuun is om ingeval van extremisme ook inzage in de financiėle transacties te bekomen. Vandaar het wetsvoorstel om aan deze lacune in de huidige wetgeving te remediėren.

De heer Vastersavendts wijst er nog op dat de CFI zelf aangaf bij de presentatie van het jaarverslag 2010 dat het vragende partij is om ook ingeval van dossiers van extremisme een onderzoek te kunnen voeren.

In antwoord op een schriftelijke vraag van senator De Croo aan de ministers van Justitie en Financiėn van 26 mei 2011, stelden dezen dat « uit de vaststellingen van de CFI blijkt dat met de huidige wetgeving een risico bestaat aangezien het niet altijd mogelijk is tot de doormelding van relevante informatie te komen. Op basis van deze vaststellingen is het wenselijk extremisme toe te voegen aan de opsomming van artikel 5 van de voornoemde wet van 11 januari 1993 zoals gedefinieerd in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. » (schriftelijke vragen nrs.5-2390 en 5-2391 van de heer Alexander De Croo, Senaat, 26 mei 2011).Tevens wijst de heer Vastersavendts er nog op dat een deel van uitbetaalde sociale uitkeringen soms via allerlei omwegen, bijdragen tot het financieren van extremistische en zelfs terroristische doelstellingen. De CFI meldde voor 2009 en 2010 verschillende dossiers waarin onroerende goederen aangekocht werden door VZW's met een religieus maatschappelijk doel. Deze aankoop gebeurt gewoonlijk met fondsen die in contanten op de rekeningen van een VZW gestort worden en afkomstig zijn van persoonlijke giften.

Het wetsvoorstel strekt er dan ook toe om het begrip « extremisme », zoals bepaald in de wet van 30 november 1998 op te nemen in de opsomming van artikel 5 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiėle stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

III. BESPREKING

a) Algemene Bespreking

Vergadering van 30 januari 2013

De heer Marc Penna, vertegenwoordiger van de CFI, verklaart dat de CFI zich schaart achter het wetsvoorstel. De CFI wordt tijdens haar onderzoeken inderdaad geconfronteerd met problemen om te detecteren of bepaalde financiėle transacties rechtstreeks gelinkt zijn aan terrorisme of eerder zijdelings door financiering van extremistische activiteiten. Op dit ogenblik moet de CFI in het laatste geval de dossiers klasseren, terwijl ook deze dossiers belangrijke informatie zouden kunnen bevatten die, zij het dan eerder onrechtstreeks, verband houdt met terroristische activiteiten. Tevens bevestigt de spreker dat de CFI heeft vastgesteld dat sociale uitkeringen rechtstreeks worden doorgestort ofwel om terroristische activiteiten te financieren, ofwel op rekeningen van VZW's die extremisme en radicalisering financieel ondersteunen. Spreker is van oordeel dat het belangrijk is dat de « financiering van het extremisme » in de wet van 11 januari 1993 wordt ingeschreven. De heer Penna wijst er wel nog op dat de CFI geen echte controlebevoegdheid heeft als zodanig : de cel onderzoekt de meldingen van mogelijk verdachte financiėle transacties en maakt de resultaten van het onderzoek zo nodig over aan de bevoegde controlediensten.

Mevrouw Talhaoui is van oordeel dat het van groot belang is dat het woord « extremisme », zeker wanneer het van toepassing zou worden in de context van het strafrecht, zeer nauwkeurig wordt gedefinieerd. Er bestaan immers allerlei vormen van extremisme, zowel links als rechts als religieus, als ecologisch, ... Spreekster wenst dan ook van de indieners van het wetsvoorstel te vernemen wat de juiste definitie is van het begrip « extremisme » dat in het wetsvoorstel van 11 januari 1993 wordt ingevoerd.

De heer Sannen, mede-indiener van het wetsvoorstel, verduidelijkt dat voor het definiėren van het begrip « extremisme » in de toelichting wordt verwezen naar artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten : « extremisme : racistische, xenofobe, anarchistische, nationalistische, autoritaire of totalitaire opvattingen of bedoelingen, ongeacht of ze van politieke, ideologische, confessionele of filosofische aard zijn, die theoretisch of in de praktijk strijdig zijn met de beginselen van de democratie of de mensenrechten, met de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat; ».

Mevrouw Arena verklaart dat de PS-fractie met interesse kennis heeft genomen van het wetsvoorstel. Maar ook zij wenste meer verduidelijking bij de definitie van het begrip « extremisme » en heeft deze verduidelijking teruggevonden in de toelichting bij het wetsvoorstel (stuk Senaat, nr. 5-1873/1, blz. 4, voorlaatste paragraaf). Zij onderlijnt dat het verband met de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, voor haar belangrijk is. Op geen enkele wijze kan of mag het de bedoeling zijn om tot een andere definitie van extremisme te komen.

De heer Schouppe verklaart begrip te hebben voor het terughoudend standpunt van mevrouw Talhaoui, zoals bleek uit haar tussenkomst. Waar de heer Penna, vertegenwoordiger van de CFI, sprak over extremisme en radicalisme, kan het toch niet zijn dat er nieuwe interpretaties van het begrip « extremisme » zouden worden gehanteerd. Ook voor CD&V geldt maar één definitie van extremisme en dat is diegene die in de artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998 is opgenomen. Het grondwettelijk gegarandeerde beginsel van de vrijheid van meningsuiting (artikel 19 van de Grondwet) mag niet zomaar aan banden worden gelegd.

De heer Daems kan de heer Schouppe volgen in zijn tussenkomst waarin hij verklaart dat men voorzichtig moet zijn bij het introduceren van definities die ertoe kunnen leiden dat de vrijheid van meningsuiting zou worden beperkt. Spreker wenst dan ook dat de indieners van het wetsvoorstel nogmaals uitdrukkelijk zouden bevestigen dat voor de toepassing van de nieuwe paragraaf 2/1 van artikel 5 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiėle stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, enkel zou gebruik gemaakt worden van het woord « extremisme » zoals het is gedefinieerd in artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998.

De heer Boogaerts dringt ook aan op een duidelijke definiėring van het begrip « extremisme ».

De heer Penna, vertegenwoordiger van de CFI, herhaalt dat de CFI uitsluitend « extremisme » viseert binnen het kader van de strijd tegen de financiering van gewelddaden en terrorisme en niets meer. Dit is immers haar opdracht.

De hoofdindiener van het wetsvoorstel, de heer Vastersavendts, verduidelijkt nogmaals dat het wetsvoorstel haar oorsprong vindt in bepaalde vaststellingen die de CFI heeft gedaan in het kader van één van haar opdrachten die zij uitoefent overeenkomstig de wet van 11 januari 1993, namelijk het verwerken en doormelden van informatie met het oog op de bestrijding van de financiering van terrorisme. Er werd vastgesteld dat terrorisme wordt gefinancierd via de omweg van extremistische bewegingen. Vandaar de vraag naar uitbreiding van de bevoegdheid van de CFI in dit verband. Voor de definitie van « extremisme » wordt er uitsluitend verwezen naar de definitie, zoals opgenomen in artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998. Een wijziging van deze wet ligt met andere woorden niet ter tafel.

De CFI voert geen controles uit, maar is een onafhankelijke administratieve overheid met rechtspersoonlijkheid, belast met het verwerken en doormelden van informatie met het oog op de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, waaronder de financiering van proliferatie van gevoelige nucleaire activiteiten of van ontwikkeling van overbrengingssystemen voor nucleaire wapens.

De commissie wenst zo snel als mogelijk het advies te kennen van de regering over het wetsvoorstel.

Vergadering van 5 februari 2013

De staatssecretaris voor de Bestrijding van de Sociale en Fiscale Fraude, de heer Crombez, licht het standpunt van de regering als volgt toe. Zowel op het internationale als op het Europese niveau wordt er zeer veel belang gehecht aan het voorkomen van het gebruik van het financiėle stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Nog vandaag is er een communicatie van de Europese Commissie verschenen die de nadruk legt op de strijd tegen het witwassen van geld : zo worden er twee richtlijnen aangekondigd die betrekking hebben op drugstrafieken, terrorismefinanciering, wapenhandel, enz.

Wat het ter bespreking voorliggende wetsvoorstel betreft, is de staatssecretaris van oordeel dat de inhoud ervan volledig in de lijn ligt met de initiatieven die ter zake op het internationale en Europese niveau worden ontplooid. Hij spreekt dan ook zijn steun uit voor het wetsvoorstel.

De heer Schouppe wenst van de regering te vernemen of gelijkaardige maatregelen door de Europese Commissie worden voorbereid en bijgevolg in een richtlijn zullen worden opgenomen, of dat er ter zake een initiatief te verwachten is van de federale regering. Spreker heeft immers zijn bedenkingen bij een mogelijks zeer extensieve interpretatie van het begrip « extremisme ». De in artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst opgenomen definitie van extremisme kan, aldus de spreker, toch wel ruim worden geļnterpreteerd. Spreker verklaart er bovendien voorstander van te zijn om een dergelijk wetgevend initiatief te kunnen verbinden met een internationale of Europese regelgeving.

Senator Laaouej sluit zich grotendeels aan bij de tussenkomst van de heer Schouppe. Tegelijkertijd wenst spreker te benadrukken dat de PS-fractie de beoogde doelstelling van het wetsvoorstel in elk geval ondersteunt. Maar hij is er eerder voorstander van dat een dergelijke maatregel mee zou worden opgenomen in het door de regering aangekondigde wetsontwerp inzake fraudebestrijding.

De heer Vastersavendts, de hoofdindiener van het wetsvoorstel, verklaart dat hij de bezorgdheid van de CD&V-fractie ten aanzien van het wetsvoorstel niet goed begrijpt. Spreker verwijst dan ook nogmaals naar het antwoord van 26 mei 2011 van de ministers van Financiėn en Justitie op de door toenmalig senator Alexander De Croo gestelde schriftelijke vraag en citeert : « Uit de vaststellingen van de CFI blijkt dat met de huidige wetgeving een risico bestaat aangezien het niet altijd mogelijk is tot de doormelding van relevante informatie te komen. Op basis van deze vaststellingen is het wenselijk extremisme toe te voegen aan de opsomming van artikel 5, § 1, van de voornoemde wet van 11 januari 1993 zoals gedefinieerd in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De CFI heeft een gerechtelijke doelgerichtheid en voldoet aan de internationale normen van financiėle-inlichtingeneenheden. De verwijzing naar een definitie in een wettekst met betrekking tot inlichtingen vormt dus een voldoende verwijzing om het werkterrein van de operationele opdracht te vervolledigen. » (schriftelijke vragen nrs. 5-2390 en 5-2391 van de heer Alexander De Croo, Senaat, 26 mei 2011). Beide ministers hebben met andere woorden geantwoord dat het wenselijk zou zijn om « extremisme » toe te voegen aan artikel 5 van de wet van 11 januari 1993.

Bovendien benadrukt senator Vastersavendts dat de in artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998 opgenomen definitie van extremisme tot nog toe geen aanleiding heeft gegeven tot interpretatieproblemen. In het betreffende artikel is uitdrukkelijk bepaald dat de praktijken « strijdig zijn met de beginselen van de democratie of de mensenrechten, met de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat ». Deze bepaling geeft, aldus de spreker, voldoende waarborgen voor het juist interpreteren van het begrip « extremisme ». De hoofdindiener vraagt de commissieleden dan ook hun steun te verlenen aan het wetsvoorstel omdat het een goede toevoeging zou zijn aan de bestaande wetgeving om geldstromen in kaart te brengen en om te verhinderen dat extremistische groeperingen als sponsor zouden fungeren voor terroristische activiteiten.

De heer Sannen, mede-indiener van het wetsvoorstel, sluit zich volledig aan bij de tussenkomst van de vorige spreker en pleit voor het vasthouden aan de definitie van « extremisme » van artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998. Spreker onderlijnt nogmaals dat de CFI geen controlebevoegdheid uitoefent, maar informatie verzamelt en verstrekt.

De heer Schouppe verduidelijkt zijn bekommernis als volgt : op bladzijde 93 van het Jaarverslag van de CFI van 2011 heeft hij volgende passage teruggevonden en hij citeert : « Uit analyse van de dossiers blijkt inderdaad dat de financiėle verrichtingen vooral dienen voor organisaties die extremistisch gedachtegoed uitdragen te ondersteunen. Mede dankzij deze financiėle steun kunnen dergelijke extremistische organisaties op langere termijn een voedingsbodem vormen voor terroristische activiteiten, meestal in een buitenlands conflictgebied. De wet kent de CFI enkel bevoegdheden toe op het vlak van het terrorisme en niet voor de financiering van extremisme. In de praktijk is het onderscheid tussen extremisme en terrorisme echter flinterdun en zorgt de beperkte bevoegdheid ervoor dat de CFI zich in haar financiėle onderzoeken hoofdzakelijk dient te richten op gekende organisaties die op terrorismelijsten worden vermeld. Een bevoegdheidsuitbreiding naar de financiering van extremistische activiteiten, zou de CFI toelaten om, in nauwe samenwerking met de partnerdiensten in deze materie, politie, federaal parket en inlichtingendiensten, een meer proactieve rol te spelen in de aanpak van terrorisme en de financiėle en logistieke ontplooiing van extremistische netwerken in een vroeg stadium te stoppen. » Senator Schouppe verklaart zich te kunnen vinden in een dergelijke benadering omdat hier door de CFI zelf wordt aangetoond dat extremisme als voedingsbodem dient voor terrorisme.

Senator Sannen wijst erop dat in de door senator Schouppe geciteerde interpretatie geen nieuwe definitie van « extremisme » wordt gegeven.

Senator Schouppe erkent dit, maar in de interpretatie van de CFI wordt de band tussen extremisme en terrorisme uitdrukkelijk gelegd als argument voor de bevoegdheidsuitbreiding van de CFI en dat is voor de spreker van cruciaal belang. Het is een belangrijke toevoeging in de toelichting bij het wetsvoorstel.

Senator Vastersavendts beklemtoont nogmaals dat de definitie « extremisme », zoals ze is opgenomen in artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998 haar nut reeds heeft bewezen. Dezelfde definitie, die misschien wel ruim is, zal nu gehanteerd worden in een wet die het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, wil voorkomen. Met deze doelstelling voor ogen, mag de definitie van « extremisme », althans wat de spreker betreft, voldoende ruim zijn.

Senator Talhaoui merkt op dat zij ook reeds tijdens de vorige vergadering haar bedenkingen heeft geuit : terrorisme is altijd extremisme, maar extremisme is niet altijd noodzakelijk terrorisme. Daarom worden er op Europees niveau en ook door de nationale inlichtingendiensten lijsten van extremistische groeperingen die leiden tot terroristische daden, opgesteld. Tevens stelt zij voor om, naast de verwijzing in de toelichting naar de definitie van extremisme, zoals bepaald in artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998, in het wetsvoorstel zelf een definitie op te nemen, zoals deze bijvoorbeeld op Europees niveau of door de Veiligheid van de Staat worden gehanteerd. Men mag toch niet uit het oog verliezen dat de Strafwet beperkend moet worden geļnterpreteerd. Iedereen moet duidelijk kunnen weten wat er wordt bestraft.

De voorzitter, de heer Sannen, onthoudt uit de tussenkomsten van de sprekers dat het belangrijk is dat een duidelijk verband moet worden gelegd tussen extremisme en terrorisme om de bevoegdheidsuitbreiding voor de CFI te verantwoorden. Het gaat erom de financiėle verbanden te kunnen blootleggen tussen extremistische organisaties en terroristische activiteiten.

De staatssecretaris voor de Bestrijding van de Sociale en Fiscale Fraude verklaart het verzoek van de CFI naar bevoegdheidsuitbreiding, zoals bepaald in de door senator Schouppe geciteerde verantwoording, te steunen. Deze maatregel zal zeker de werking van de CFI kunnen versterken. Maar hij verzoekt de commissieleden ook om zelf de discussie omtrent de definities uit te klaren alvorens de tekst van het wetsvoorstel goed te keuren.

Senator Vastersavendts verduidelijkt dat er inderdaad moet worden aangetoond dat de financiėle middelen van extremistische organisaties dienstig zijn voor terrorisme en de geldstromen tussen beiden. Spreker zal een amendement in die zin voorbereiden en ter ondertekening aan de commissieleden voorleggen.

Vergadering van 23 april 2013

Mevrouw Maes licht het standpunt van de N-VA-fractie als volgt toe.

De indieners van het wetsvoorstel en bij uitbreiding zij die het amendement ondertekenden, wensen met het voorstel een beperkte uitbreiding van het takenpakket van de CFI in te voeren waarbij niet enkel terrorisme onder haar controlebevoegdheid valt, maar ook extremisme. Zij volgen daarmee de vaststelling door de CFI dat tussen beide slechts een flinterdunne grens bestaat.

Het is ontegensprekelijk dat extremisme kan aanzetten tot terrorisme. Nochtans dient juridisch het onderscheid tussen beide begrippen duidelijk voor ogen te worden gehouden.

Terrorisme is een misdrijf, extremisme is dit in regel niet :

« Als terroristisch misdrijf wordt aangemerkt het misdrijf, bepaald in § 2 en 3, dat door zijn aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kan schaden en opzettelijk gepleegd is met het oogmerk om een bevolking ernstige vrees aan te jagen of om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of om de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen (artikel 137, § 1, van het Strafwetboek). »

Extremisme heeft betrekking op racistische, xenofobe, anarchistische, nationalistische, autoritaire of totalitaireopvattingen of bedoelingen, ongeacht of ze van politieke, confessionele of filosofische aard zijn, die theoretisch of in de praktijk strijdig zijn met de beginselen van de democratie of de mensenrechten, met de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat (artikel 8, 1, c), van de wet van 30 november 1998). Zo worden bijvoorbeeld de personen die de velden hebben vernield met GGO-aardappelzaden beschouwd als extremisten.

Hoewel elke individuele of collectieve activiteit ontplooid in Belgiė of vanuit het buitenland die verband houdt met extremisme (1) een bedreiging vormt of zou kunnen vormen voor een democratische rechtsstaat, vormt extremisme op zich geen strafrechtelijk misdrijf. Behoudens racisme en xenofobie vormen opiniedelicten geen strafbare feiten.

Wanneer extremisme wordt ingevoegd in de preventieve witwaswet, vormt dit een bijzondere afwijking van controle op de herkomst van geld of activa dat verband houdt met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. Immers, tot op heden houdt de illegale herkomst van het geld of de activa telkens verband met een onderliggend misdrijf.

De indieners willen dus de financiering van extremisme bestrijden, al hoewel op zich opiniedelicten geen misdrijf vormen. Daarbij wil het voorstel het takenpakket van de CFI uitbreiden zodat de CFI ook de financiering naar extremistische individuele of collectieve activiteiten zou kunnen onderzoeken en doormelden naar het parket. Vandaag bestaat er inderdaad geen wettelijke basis waarop de CFI informatie in verband met witwasverrichtingen of financiering van terrorisme aan de gerechtelijke overheden kan doormelden indien de onderliggende activiteit enkel verband blijkt te houden met extremisme zonder dat er enig ander misdrijf vermeld in de preventieve witwaswet, kan worden aangeduid.

De vraag rijst of de oplossing die de indieners van het amendement aanreiken proportioneel is in een democratische rechtsstaat. Immers, zij beogen in eerste instantie dat de CFI een controlebevoegdheid krijgt inzake extremisme. Echter, de gekozen legistieke aanpassing gaat verder dan dit doel. Door het woord extremisme in te voegen in de lijst van onderliggende misdrijven aan het witwassen van geld, wat op zich een contradictie is omdat extremisme in regel geen misdrijf is, worden alle verplichtingen van de preventieve witwaswet van toepassing op de financiering van extremisme. In het bijzonder zullen alle meldingsplichtige personen en instellingen hun cliėnten moeten beoordelen of zij :

— ten eerste, er extremistische opvattingen en bedoelingen op na houden;

— ten tweede, de financiėle transactie betrekking heeft op activiteiten die met dat gedachtegoed verband houden.

Bijgevolg zullen tienduizenden personen van financiėle instellingen en zelfstandige beroepen hun cliėnteel aan een onderzoek naar hun opvattingen moeten onderwerpen. Meldingsplichtige personen en instellingen zullen daarvoor passende interne maatregelen en controleprocedures moeten uitwerken om toe te zien op de naleving van deze verplichting. Expliciet bepaalt de preventieve witwaswet dat zij in procedures voor communicatie en informatiecentralisatie moeten voorzien om verrichtingen die verband zullen houden met extremisme te voorkomen, op te sporen en te verhinderen. Ten aanzien van hun cliėnteel of de begunstigden moeten meldingsplichtige personen en instellingen een bestendige waakzaamheid aan de dag leggen ten opzichte van de zakelijke relatie en de uitgevoerde verrichtingen en, in voorkomend geval, de oorsprong van de fondsen aandachtig onderzoeken om zich ervan te vergewissen dat die stroken met de kennis die zij hebben van de cliėnt, zijn beroepsactiviteiten en risicoprofiel.

Wanneer zij weten of vermoeden dat een uit te voeren verrichting verband houdt met in het bijzonder extremisme, zullen zij, vooraleer de verrichting uit te voeren, dit schriftelijk of elektronisch ter kennis van de Cel voor financiėle informatieverwerking moeten brengen. De CFI kan zich eventueel verzetten tegen de uitvoering van de verrichting.

Zodra uit het onderzoek van de CFI blijkt dat er een ernstige aanwijzing bestaat van witwassen van geld of financiering van terrorisme, deelt de CFI haar bevindingen mee. De vraag rijst aan welke instantie de CFI moet meedelen of bepaalde financiėle verrichtingen verband houden met extremisme. Aan het parket ? Wellicht niet, want opiniedelicten vormen in principe geen misdrijf. Aan de Staatsveiligheid of de algemene Dienst inlichtingen en veiligheid van de Krijgsmacht ? Wellicht niet. De wet van 11 januari 1993 voorziet hier niet in. Deze wet voorziet enkel in een mededeling aan de staatsveiligheid en de algemene Dienst inlichtingen en veiligheid van de Krijgsmacht wanneer zij zelf informatie hebben verstrekt aan de CFI en de mededeling aan een andere instantie die informatie bevat (artikel 35, laatste lid, van de wet van 11 januari 1993).

Mevrouw Maes gaat voorts verder in op de proportionaliteit van het wetsvoorstel.

De activiteiten van de Veiligheid van de Staat en de algemene Dienst inlichtingen en veiligheid van de Krijgsmacht worden extern gecontroleerd door het Vast Comité I, deel van de wetgevende macht. Haar inziens zijn enkel deze instellingen tot op heden bevoegd om extremisme op te sporen en beschikken zij over bijzondere opsporingsmethoden.

Bovendien voorziet de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst expliciet dat zij inlichtingen kunnen vorderen van financiėle instellingen over bankrekeningen en de bankverrichtingen (artikel 18/15 van de wet van 30 november 1998).

De inlichtingendiensten hebben nu reeds de bevoegdheid die het wetsvoorstel wil verlenen aan de CFI, met dat verschil dat zij onder controle staan van het Vast Comité I.

Bovendien regelt de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de bewaring en vernietiging van de gegevens die beide diensten verkrijgen (artikel 21 van de wet van 30 november 1998). Bevat de preventieve witwaswet (wet van 11 januari 1993) in een gelijkaardige bepaling ten aanzien van de CFI ?

De vraag rijst of dit wetsvoorstel proportioneel is met het beoogde doel, rekening houdend met de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting.

Deze vraag zou de N-VA-fractie minstens voor advies willen voorleggen aan de Raad van State, afdeling wetgeving, vooraleer over gaan tot de stemming.

De heer Schouppe verklaart de vraag van mevrouw Maes niet goed te begrijpen en verduidelijkt nogmaals het opzet van het wetsvoorstel : de inschatting van het extremistisch of potentieel terroristisch karakter van de activiteiten die mogelijk door bepaalde organisaties ontplooid worden, is een delicate oefening. Bij het onderzoek in dergelijke dossiers tracht de CFI de financiėle informatie te koppelen aan de specifieke informatie die bij gespecialiseerde diensten beschikbaar is. De contacten met de Cel « Terrorisme en Sekten » van de politie, het Federaal Parket, het Orgaan voor de coördinatie en de analyse van de dreiging (OCAD), de Veiligheid van de Staat en de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV) van de Krijgsmacht zijn dan ook van cruciaal belang in het onderzoek naar de financiering van terrorisme. Doordat de CFI tot nog toe enkel mag ingrijpen in geval van terrorisme en niet bij extremisme, worden mogelijks kansen gemist. Extremisten kunnen immers terugvalbasissen en ondersteuningsnetwerken van terrorisme financieren zonder dat de CFI deze kan doorlichten. Deze beperkte bevoegdheidsuitbreiding voor de CFI is dan ook uitsluitend ingegeven vanuit de bekommernis van de bescherming van onze democratie. In die zin moet ook het amendement nr. 1 dat door de meerderheidspartijen werd ingediend, begrepen worden.

Mevrouw Maes repliceert dat, door « de financiering van extremisme » op te nemen in artikel 5 van de wet van 11 januari 1993, niet enkel de bevoegdheid wordt uitgebreid van de CFI, maar ook van alle meldingsplichtigen, zoals bedoeld in de wet. Dit zal de werkbaarheid van de nieuwe maatregel in het gedrang brengen, aldus de senator. De heer Vastersavendts sluit zich aan bij de eerdere tussenkomst van senator Schouppe en wijst er nogmaals op dat de voorgestelde wetswijziging tegemoet komt aan een legitieme vraag van de CFI. Er worden geen nieuwe definities bij wet vastgelegd, er wordt enkel verwezen naar bestaande, reeds bij wet verankerde definities.

De commissie gaat niet in op het voorstel van de N-VA-fractie om advies te vragen aan de Raad van State, afdeling wetgeving, over het voorliggende wetsvoorstel.

b) Bespreking van het globaal amendement

Amendement nr. 1

De heren Vastersavendts en Schouppe c.s. dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-1873/2) dat ertoe strekt het initiėle wetsvoorstel in zijn geheel te vervangen.

De hoofdindiener, de heer Vastersavendts, licht het amendement als volgt toe. Uit de bespreking van het wetsvoorstel in commissie bleek de noodzaak om ook via de parlementaire voorbereidingen, alsook door opname in de toelichting van het wetsvoorstel en de artikelsgewijze bespreking, duidelijk de term extremisme te omkaderen.

De heer Laaouej verklaart dat de PS-fractie het globaal amendement nr. 1 zal steunen. Het voorstel kadert duidelijk in de antiwitwaswetgeving : er worden zijn inziens geen echte nieuwe bevoegdheden gegeven aan de CFI. De CFI zal enkel op een efficiėntere wijze financiėle stromen in kaart kunnen brengen, die vervolgens aan de controlediensten van de Staat, met name de Fiscus en Justitie, kunnen worden overgemaakt voor nader onderzoek. Op geen enkele wijze worden er met andere woorden wijzigingen aangebracht aan het strafrecht.

Spreker vervolgt dat het definiėren van een begrip zoals extremisme altijd zeer delicaat is. Er bestaan immers diverse vormen van extremisme en de definitie van extremisme kan in de tijd grondig verschillen. Bepaalde groepen kunnen uit ideologische overtuiging zeer extremistische ideeėn hebben, maar vormen daarom niet noodzakelijk een bedreiging voor de democratische en grondwettelijke orde. Vandaar dat de heer Laaouej zeer blij is met de door senator Schouppe geformuleerde reserves en verduidelijkingen, die uiteindelijk geresulteerd hebben in het indienen van het amendement nr. 1 van de heren Vastersavendts en Schouppe c.s. Spreker wenst volgende passages van de toelichting te onderlijnen en citeert als volgt :

« Wat betreft de definitie van « extremisme » wordt teruggegrepen naar de definiėring van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dit verschijnsel als bedoeld in deze wet slaat enkel op activiteiten die onder meer de inwendige en uitwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde bedreigen of zouden kunnen bedreigen ...

... Een bevoegdheidsuitbreiding naar de financiering van extremistische activiteiten zou de CFI toelaten om in nauwe samenwerking met de partnerdiensten in deze materie — politie, federaal parket en inlichtingendiensten — een meer proactieve rol te spelen in de aanpak van terrorisme en de financiėle en logistieke ontplooiing van extremistische netwerken in een vroeg stadium te stoppen. » (stuk Senaat, nr. 5-1873/2, pp. 5-6).

IV. STEMMINGEN

Amendement nr. 1 van de heren Vastersavendts en Schouppe c.s. wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem.

De geamendeerde artikelen 1 tot 3, alsook het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel, worden aangenomen met 7 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.


Het verslag werd eenparig goedgekeurd door de 11 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Fauzaya TALHAOUI. Jacky MORAEL. Ludo SANNEN.

Tekst aangenomen door de commissie (zie stuk Senaat, nr. 5-1873/4 — 2012/2013).


(1) Met inbegrip de verspreiding van propaganda, de aanmoediging of de rechtstreekse of onrechtstreekse steun, onder meer door het verstrekken van financiėle, technische of logistieke middelen, het verstrekken van inlichtingen over mogelijke doelwitten, de ontwikkeling van structuren en van actiecapaciteit en de verwezenlijking van de nagestreefde doeleinden.