5-212COM | 5-212COM |
Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Het Nationaal Instituut voor criminalistiek en criminologie startte in september 2011 in opdracht van de federale overheid en de gemeenschappen een onderzoek naar de stand van zaken van de beslissingen die zijn genomen door de jeugdrechters op basis van artikel 36, 4º, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Verder onderzocht het NICC ook de noden en verwachtingen inzake voorzieningen vanuit het standpunt van de jeugdrechters, met andere woorden de geschiktheid van het aanbod vanuit de gemeenschappen tegenover de verwachtingen van jeugdrechters.
Gedurende twee maanden legden de onderzoekers van het NICC jeugdrechters in alle gerechtelijke arrondissementen een vragenlijst voor over elke beslissing die ze namen naar aanleiding van de vaststelling dat een minderjarige een als misdrijf omschreven feit beging of hiervan verdacht werd. Het onderzoek brengt enkel de gerechtelijke maatregelen in kaart ten aanzien van jongeren die verdacht zijn van een als misdrijf omschreven feit of een dergelijk feit gepleegd hebben. Maatregelen voor jongeren in problematische leefsituaties zaten niet in de scope van het onderzoek. Naast de vragenlijsten werden ook gesprekken met de jeugdrechters en met de actoren in het werkveld georganiseerd.
Het eindrapport van het onderzoek werd onlangs voltooid en is sinds kort publiek beschikbaar.
Uit de studie komt een duidelijke aanbeveling naar voren, namelijk de wederzijdse oproep naar overleg en goede afspraken. Volgens Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen, die op 28 januari 2013 in het Vlaams Parlement werd bevraagd over de resultaten van die studie, moet het structureel overleg tussen Welzijn en Justitie, dat de uitvoering van het Vlaams ontwerpdecreet betreffende de integrale jeugdhulp voorbereidt, maximaal renderen. Het kan een belangrijke rol spelen bij nieuwe maatregelen. Dat sluit overigens perfect aan bij de staatshervorming; er wordt momenteel hard gewerkt aan de voorbereiding van een groenboek waarin ook de overheveling van het jeugdsanctierecht en de federale detentiecentra wordt opgenomen.
Wat zal de minister met het rapport en de aanbevelingen van het NICC doen? Hoe ver staat de federale regering met de voorbereiding van een groenboek waarin ook de overheveling van het jeugdsanctierecht en de federale detentiecentra wordt opgenomen?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Er moet vooreerst een onderscheid worden gemaakt. Aan de ene kant werkt men in Vlaanderen aan een hervorming van de integrale jeugdhulp, die betrekking heeft op de jeugdhulpverlening aan alle minderjarigen, hun ouders en hun opvoedingsverantwoordelijken. Het betreft de rechtstreeks toegankelijke, de niet-rechtstreeks toegankelijke en de gerechtelijke jeugdhulp ten aanzien van problematische opvoedingssituaties, de zogenaamde POS. Aan de andere kant is er de overheveling van sommige onderdelen van de wet op de jeugdbescherming van 1965, met andere woorden de wetgeving met betrekking tot de aanpak van jeugddelinquentie, de zogenaamde MOF.
De studie van het NICC naar de beslissingen van jeugdrechtbanken in MOF-zaken had enkel betrekking op de aanpak van jeugddelinquentie en niet op de aanpak van problematische opvoedingssituaties. De jeugdrechters hebben meermaals hun spijt geuit over het feit dat de studie enkel betrekking had op de MOF en niet op de POS, aangezien ze van mening zijn dat de aanpak van de POS-zaken tal van moeilijkheden stelt.
In Vlaanderen zal het toekomstige decreet betreffende de integrale jeugdhulp en zijn uitvoeringsbesluiten die moeilijkheden moeten verhelpen. Het structureel overleg tussen Welzijn en Justitie, waaraan naast mijn medewerkers, vertegenwoordigers van het parket van eerste aanleg, de parketten-generaal en enkele jeugdrechters deelnemen, heeft de mogelijkheid geboden opmerkingen te formuleren over het voorontwerp van decreet. Ook met betrekking tot de uitvoeringsbesluiten dient maximaal overlegd te worden.
De opstelling van een groenboek is een initiatief van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en niet van de federale regering. Minister Vandeurzen heeft vertegenwoordigers van de Unie van Nederlandstalige jeugdmagistraten uitgenodigd, om over de grote principes van de Vlaamse regelgeving inzake de aanpak van jeugddelinquentie na te denken.
Wat de studie van het NICC betreft, is het belangrijk om te duiden op een blijvende afstemming tussen beide bevoegdheden, Vlaamse en federale. Er is al structureel overleg, maar in ieder geval ben ik vragende partij om het overleg zo mogelijk nog te versterken. De communicatie tussen de actoren en de diensten van de Vlaamse Gemeenschap kan nog worden verbeterd.
Er wordt van de jeugdrechter gevraagd om snel een duidelijk signaal te geven aan de minderjarige die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd. De jeugdrechter is daar echter pas toe in staat als hij een duidelijk beeld van de minderjarige heeft, van diens persoonlijkheid en levenscontext. Die elementen dienen door de diensten van de Gemeenschap worden bezorgd.
De hervormingen van 2006 hebben nieuwe doelstellingen in de jeugdwetgeving gebracht. De studie van het NICC toont aan dat ze niet worden gehaald. Diverse redenen worden daarvoor gegeven, zowel op het federale niveau, bijvoorbeeld de vorming van magistraten, als op het vlak van de gemeenschappen, bijvoorbeeld het voorzien in de nodige plaatsen zowel binnen de ambulante sector als bij de private voorzieningen.
Bij de communautarisering van een deel van de jeugdbescherming is het noodzakelijk dat de gemeenschappen, hun instellingen en de federale rechterlijke macht niet alleen blijven communiceren, maar ook blijven investeren in dat domein. Voor het federale niveau betreft het onder andere de blijvende aandacht voor de vorming door het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding.
Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Ik zal het antwoord van de minister bestuderen en het onderwerp in ieder geval opvolgen.