5-94

5-94

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 7 MARS 2013 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Projet de loi modifiant l'article 344 du Code d'instruction criminelle (Doc. 5-1952) (Procédure d'évocation)

Projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d'exécution de la peine (Doc. 5-1953)

Proposition de loi punissant certaines infractions graves de la réclusion à perpétuité effective (de Mme Anke Van dermeersch et MM. Jurgen Ceder et Bart Laeremans ; Doc. 5-658)

Discussion générale

M. le président. - Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment)

Mme Khattabi se réfère à son rapport écrit.

De heer Bart Laeremans (VB). - Ik stel vast dat de rapporteur niet aanwezig is. In dat geval kunnen we de bespreking niet aanvatten.

M. le président. - La commission a désigné M. Vastersavendts en tant que corapporteur.

Je lui donne la parole.

De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld), corapporteur. - Bij gebrek aan een schriftelijk verslag breng ik kort mondeling verslag uit over het wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering. Daarbij verwijs ik ook graag naar het omstandige verslag van mevrouw Khattabi over het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006, dat inhoudelijk aansluit bij dit ontwerp.

Artikel 2 van het wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering luidt als volgt:

"Artikel 344 van het Wetboek van strafvordering vervangen bij de wet van 21 december 2009, wordt aangevuld met een lid, luidende: `In voorkomend geval vermeldt het veroordelend arrest of de veroordeelde zich bevindt in de bij artikel 25, §2, d) of e), of artikel 26, §2, d) of e), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten bepaalde voorwaarden.'".

In de commissie heeft mevrouw Faes negen amendementen ingediend, waarop de minister zeer omstandig heeft geantwoord. De amendementen werden niet aangenomen.

De heer Bart Laeremans (VB). - Ik stel vast dat de heer Vastersavendts zich beperkt heeft tot een heel kort verslag over het tweede ontwerp en ik vind het spijtig dat we mevrouw Khattabi niet hebben gehoord.

Mme Christine Defraigne (MR). - Ces deux projets concernent des sujets sensibles qui ont fait couler beaucoup d'encre avant même que les discussions ne débutent au sein de notre commission. Il me paraît donc important de resituer ces deux textes.

Ils visent les crimes les plus graves qui ont justifié une condamnation à trente ans de réclusion ou à perpétuité, ou encore les cas de récidive. Je ne trouve pas scandaleux que pour ces crimes les plus graves traités en cour d'assises, la société veuille savoir quel temps d'emprisonnement va être effectivement exécuté par le condamné. J'ai pu remarquer qu'il existait un décalage grandissant entre ce que les praticiens du droit, les éminents juristes, professeurs d'université et certains avocats exprimaient et ce que la société ressentait.

Ce projet est la concrétisation d'un des points de l'accord de gouvernement qui constitue une priorité pour notre formation. Il doit toutefois s'inscrire dans un ensemble plus vaste prévoyant également la récidive, crime sur délit, considérée sous l'angle de la peine infligée. Il doit s'agir d'une réflexion globale touchant à une nécessaire réforme de notre Code pénal mais aussi de notre Code d'instruction criminelle, parce que notre procédure pénale qui, au fil du temps, a fait l'objet de modifications qui ont nui à sa cohérence, a besoin d'être non seulement toilettée, mais parfois aussi revue de fond en comble.

Il faudra aussi prendre la peine de réfléchir à l'amélioration du sort des victimes dans le cadre des procédures de libération conditionnelle. La victime n'a pas un droit de veto, elle n'a pas voix au chapitre sur la peine dans les procès pénaux, même si elle fait valoir ses arguments. En l'occurrence, c'est plutôt par l'accès au dossier devant le tribunal de l'application des peines qu'il faudra améliorer la situation de la victime.

Les modifications législatives qui nous sont proposées devront être évaluées. Il faudra voir dans quelle mesure elles influencent les magistrats, le verdict des jurés et la délibération sur la peine. Il faudra aussi travailler sur les plans de réinsertion pour les cas les plus graves. En effet, beaucoup de formations de réinsertion qui doivent en grande part être assurées par les communautés, ont été abandonnées par celles-ci. Ces plans de réinsertion devront être assortis d'obligations de résultats et les communautés devront davantage prendre leur part de responsabilités. J'ai entendu déplorer que certains plans de réinsertion ont été abandonnés par la Fédération Wallonie-Bruxelles, ce qui n'est pas admissible.

Contrairement aux craintes qui ont été émises, je ne pense pas que les textes risquent d'entraîner une surpopulation carcérale. En effet, fort heureusement, cela concerne une minorité de cas, soit 275 à 300 détenus sur une population carcérale qui avoisine les 11 000 détenus.

Pour diminuer la surpopulation carcérale, il y a lieu de travailler sur plusieurs facteurs, entre autres les peines alternatives, dans un certain nombre de cas. Il faut aussi absolument améliorer la situation des internés, qui est un véritable scandale de notre système carcéral : 10% de la population est constituée par des personnes internées qui n'ont pas leur place en prison. Il faut se préoccuper aussi de l'exécution de certaines conventions bilatérales en vertu desquelles les détenus devraient pouvoir purger leur peine dans leur pays d'origine.

La législation que nous sommes amenés à voter aujourd'hui n'est ni un accomplissement ni un aboutissement mais constitue une étape importante qui peut avoir une valeur symbolique dans cette indispensable adaptation de nos procédure pénales que j'appelle de mes voeux.

(Mme Sabine de Bethune, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

De heer Bart Laeremans (VB). - Het wetsontwerp over de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten is allicht het meest schitterende voorbeeld van wat men schijnwetgeving, perceptiewetgeving of symboolwetgeving zou kunnen noemen. De regering hoopt te kunnen rondbazuinen dat de wetgeving op de voorwaardelijke invrijheidstelling eindelijk verstrengd is en dat de criminelen minder snel zullen worden vrijgelaten.

De regering spreekt over de grootste verandering in 125 jaar van de wet Lejeune, maar niets is minder waar. Met de uitspraak zet de minister van Justitie de waarheid op haar kop. De wet Lejeune bestaat immers al zeven jaar lang niet meer. In 2006 werd ze onder impuls van minister Onkelinx immers integraal afgeschaft en vervangen door de wet op de externe positie van veroordeelden, die wel een fundamentele omslag inhield. Vanaf dat moment werd de voorwaardelijke invrijheidstelling immers omgevormd van een uitzonderingsmaatregel of een gunst voor gedetineerden tot een vast recht voor veroordeelden, waarvan slechts uitzonderlijk en goed gemotiveerd kan worden afgeweken als er tegenindicaties zijn. De wet van 2006 was de meest fundamentele ingreep in 125 jaar, en niet de schijnhervorming van vandaag.

Natuurlijk zijn er verzachtende omstandigheden voor minister Turtelboom. Ze is geen juriste en heeft zich in het verleden nauwelijks met Justitie beziggehouden. Dat is geen schande en dat verwijt ik haar dan ook allerminst.

Van een minister mag evenwel worden verwacht dat ze zich, vooral in die omstandigheden, laat briefen. Het is immers behoorlijk pijnlijk als een minister van Justitie in het Parlement niet de waarheid spreekt of feiten verdraait.

Onder minister Onkelinx is ons strafuitvoeringsbeleid, dat al het meest lakse in Europa was, met rasse schreden geëvolueerd naar het meest lakse van het westelijk halfrond of zelfs van de hele wereld. Waar elders dan hier wordt het merendeel van de veroordeelden die een straf hebben gekregen van maximum drie jaar effectieve cel, niet in de cel gestopt? In het beste geval wordt die straf uitgevoerd met enkele weken enkelband, gezellig aan de haard. Waar elders dan hier worden straffen tot maximum zes of acht maanden zelfs niet met een enkelband uitgevoerd? Binnenkort worden de straffen misschien uitgevoerd via een handig telefoonsysteem waarbij veroordeelden zich enkele dagen of hooguit enkele weken moeten melden. Waar elders in de wereld hebben alle gedetineerden met meer dan drie jaar effectieve celstraf het recht om al na een derde van de straf te hebben uitgezeten, hun vrijlating te mogen afdwingen, tenzij daar tegenindicaties voor zijn?

Ik daag de criminologen uit daarover studiewerk te verrichten en ernstig vergelijkend onderzoek te doen naar de laksheid van de strafuitvoering. Dat zou interessanter zijn dan het zoveelste zeurderige gedram over de zogeheten detentieschade die een veroordeelde in de cel zou oplopen. Ik ben benieuwd of de linkse criminologen die ons strafsysteem steeds verder naar de afgrond hebben helpen duwen, kunnen meedelen waar de strafuitvoering nog lakser en lichtzinniger verloopt dan in dit onzalige land.

Met de nieuwe wet verandert in de praktijk nagenoeg niets. Er verandert niets aan het feit dat het beperkt aantal gedetineerden dat toch een straf uitzit die korter is dan drie jaar, automatisch na een derde van hun straf vrijkomt, en dus nog altijd niet moet voorkomen voor de strafuitvoeringsrechtbank.

De hervorming van 2006 met de invoering van de strafuitvoeringsrechtbanken zou ook gelden voor de veroordeelden met minder dan drie jaar straf, maar de vorige regering noch de huidige hebben ter zake iets ondernomen. Erger nog, de regering stelt de beslissing opnieuw uit, ditmaal tot 2015, een moment waarop de regering-Di Rupo hopelijk alleen nog een nare herinnering is.

Er verandert evenmin iets aan de hemeltergende draaimolenprocedure voor zware criminelen die een derde van hun straf hebben uitgezeten, waarbij ze jaar na jaar voor dezelfde strafuitvoeringsrechtbank moeten verschijnen, totdat ze uit medelijden of omdat ze de steeds weerkerende gezichten beu is, veel te vroeg tot vrijlating overgaat.

Die draaimolen is een vreselijke, mensonterende martelgang voor de slachtoffers en hun nabestaanden. Ze worden gedwongen om alles jaar na jaar te herbeleven. Ze moeten zich telkens opnieuw verantwoorden. Ze moeten tijd en geld opofferen en ze moeten hun nek uitsteken om te verantwoorden waarom ze bepaalde criminelen in een cel willen houden. Zelfs de slachtoffers van Dutroux moeten telkens weer alle moed bijeenrapen om de gruwelmoordenaar van hun kinderen, hun broer of hun zus achter de tralies te houden.

Het systeem zit helemaal verkeerd in elkaar. De slachtoffers moeten de samenleving niet beveiligen, maar de overheid moet de slachtoffers geruststellen. Ze moet alle burgers - die allen potentiële slachtoffers zijn - de zekerheid en de waarborg bieden dat gevaarlijke misdadigers achter de tralies blijven, waar ze thuishoren, en dat bepaalde gevaarlijke criminelen of daders van de meest vreselijke misdrijven voorgoed, dus voor heel hun leven, uit de samenleving worden verbannen. De overheid, dus de regering, moet ervoor zorgen dat de beslissing van de strafrechter op een fatsoenlijke en geloofwaardige wijze ten uitvoer wordt gelegd. Hiermee vragen we niets bijzonder, maar enkel dat de regels van de rechtsstaat worden nageleefd. Vonnissen en arresten zijn er om ten uitvoer te worden gelegd.

Mocht de minister hier eindelijk hebben aangekondigd dat de regering datgene zou doen wat de bevolking vraagt, dan zou het om een echte verandering gaan. De bevolking heeft in 1996 met de grootste petitie ooit in dit onzalige land, die van de vzw Marc et Corine, onsamendrukbare straffen geëist zodat de strafrechter de samenleving echt kan beschermen en eindelijk opnieuw het gevoel en het besef zou krijgen dat met zijn vonnissen rekening wordt gehouden en dat hij niet langer een bloempotrol vervult.

Die meer dan gerechtvaardigde hoop van de strafrechters staat mijlenver van de tekst die hier vandaag voorligt. De wet op de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt helemaal niet fundamenteel gewijzigd. Er wordt een uitzonderingswet ingevoerd voor uitzonderlijke gevallen. De verstrenging van de vrijlatingstermijn tot de helft van de straf in plaats van één derde is immers beperkt tot de kleine groep misdadigers die tot dertig jaar of levenslange hechtenis of opsluiting worden veroordeeld. Het zou op dit moment om slechts 365 veroordeelden gaan.

Dat getal is puur hypothetisch want op hen is de nieuwe wet niet van toepassing. De verlenging van de minimale effectieve strafduur geldt enkel voor wie vandaag nog moet worden veroordeeld. In de praktijk zullen de eerste concrete gevolgen dus ten vroegste binnen tien jaar zichtbaar zijn. Dan nog is niet te voorspellen hoe veel, of beter hoe weinig impact deze wet zal hebben. Uiteraard zal de verstrenging gevolgen hebben voor de straftoemeting. Ik hoor de emo-pleiters zoals Jef Vermassen al pleiten om hun arme cliënt toch geen dertig jaar te geven omdat hij dan onder het vreselijke uitzonderingsregime valt. Vandaag zijn heel weinig gedetineerden veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 28 of 29 jaar. Daarin zal de komende jaren drastisch verandering komen. Dat is zeker.

De enige categorie van misdadigers waarvoor de nieuwe wet echt verandering teweegbrengt, zij het slechts in beperkte mate, zijn de gedetineerden die vandaag een straf van dertig jaar of levenslang uitzitten en daarbovenop een terbeschikkingstelling kregen opgelegd. Voor die groep van veroordeelden wordt met onmiddellijke ingang bepaald dat de vijf leden van de strafuitvoeringsrechtbank unaniem moeten beslissen over een vrijlating of een andere strafuitvoeringsmodaliteit.

Dat aantal is op enkele handen te tellen. Als het cijfer van de Hoge Raad voor Justitie juist is, gaat het over amper dertien personen. Tijdens de commissiebesprekingen in Kamer en Senaat was de minister niet eens in staat om dat aantal te bevestigen of te ontkennen, wat op zich al veelzeggend is. Of misschien wilde de minister het gewoon niet bevestigen, omdat dat ongeluksgetal de irrelevantie van het wetsontwerp zo sterk in de verf zet.

Ook vanuit legistiek oogpunt kunnen we als wetgever onmogelijk trots zijn op deze tekst. De bepalingen inzake recidive in de artikelen 4 en 6, zijn immers onleesbaar voor normale mensen en zelfs voor normale juristen. In plaats van recidive eenvoudigweg als recidive te omschrijven, wordt in het ontwerp een nutteloos onderscheid gemaakt tussen zware correctionele straffen, enerzijds, en criminele straffen, anderzijds. Dat onderscheid is hopeloos onoverzichtelijk, en leidt tot een eindeloze opsomming van wetsartikelen en zelfs delen van artikelen waarvoor recidive kan worden ingeroepen, in tegenstelling tot een reeks andere artikelen waarvoor dat niet kan.

Zo'n onleesbare opsomming van artikelen biedt ongetwijfeld mooie perspectieven voor procedurepleiters à la Hans Rieder. De magistraten en de brave ambtenaren die die wet moeten toepassen, zullen zich echter over tien jaar de haren uit het hoofd rukken. Hoe hebben die onverantwoordelijke parlementairen dat voor mekaar gekregen, hoe hebben ze zoiets op papier durven te zetten, zullen ze zeggen.

Het Vlaams Belang voelt zich niet verantwoordelijk voor dat broddelwerk. In de commissie heeft mijn fractie er alles aan gedaan om u op betere gedachten te brengen en om alternatieven naar voren te schuiven. Maar u heeft niet willen luisteren, u stelt zich gemakzuchtig tevreden met wat windowdressing die de mensen zand in de ogen strooit, met wat symboolwetgeving die bovendien van zeer slechte makelij is. U heeft namelijk niet de moed om het hoofd te bieden aan de Parti Socialiste, die gekant is tegen een echte verstrenging van het vrijlatingsbeleid. En die partij is nog altijd heer en meester in dit vreselijke land.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik ga het kort houden, in de wetenschap dat er ongetwijfeld nog sprekers zullen volgen die heel uitgebreid zullen ingaan op de inhoud van de twee wetsontwerpen.

De sp.a-fractie zal de twee wetsontwerpen goedkeuren, omdat ze worden voorgelegd ter uitvoering van het regeerakkoord. Dat akkoord stipuleert uitdrukkelijk dat de voorgestelde wijzigingen moeten worden doorgevoerd. Bovendien bestaat er zonder enige twijfel een groot maatschappelijk draagvlak voor die wijzigingen. De minister heeft ontwerpen voorgelegd die op correcte wijze vertalen wat er tussen de meerderheidspartijen ter zake is afgesproken. Onze fractie zal dat engagement dus nakomen.

Ik maak echter van de gelegenheid gebruik om mijn bezorgdheid te uiten. Het is een bezorgdheid die ingaat tegen de algemene en nadrukkelijke vraag vanuit de samenleving naar een verstrenging van de strafuitvoering. Die verstrenging zit wel degelijk in de voorliggende wetsontwerpen en het feit dat het voor sommigen niet ver genoeg gaat, stelt mij in zekere zin gerust dat dit ontwerp niet té ver gaat.

Toch vraag ik de aandacht van de minister voor twee kleine bedenkingen, die, zoals ik juist zei, ingaan tegen de algemene stroom en tegen de maatschappelijk overheersende overtuiging.

Laat mij daar in alle bescheidenheid een bedenking aan koppelen.

De voorwaardelijke invrijheidstelling voor langgestraften wordt verstrengd. Die verstrenging steunt op de overtuiging dat sommige langgestraften te snel kunnen vrijkomen. Maar ook als een grote meerderheid van de bevolking het daar niet mee eens is, moeten we ons durven af te vragen of we nog altijd juist zitten, als het erom gaat de samenleving en de slachtoffers te beveiligen. Soms moeten we ons strafsysteem ter discussie stellen.

Uiteraard houdt het ontwerp een verbetering in van de positie van het slachtoffer in de strafprocesprocedure. Ik juich dat toe en ben daar erg tevreden mee.

Maar het ontwerp heeft ook andere consequenties. De langgestraften zullen bijvoorbeeld minder snel vrijkomen. Dat komt erop neer dat onze gevangenissen nog meer gevangenen zullen tellen. We zijn dus genoodzaakt, zoals mevrouw Defraigne daarnet heeft gezegd, nog meer aandacht te schenken aan diegenen die in de gevangenis zitten, maar daar niet op hun plaats zijn. Ik denk dan in de eerste plaats aan zieken en geïnterneerden. In totaal gaat het om meer dan 1100 gevallen. Het is absoluut prioritair met dat probleem komaf te maken.

Sommige personen en organisaties, onder meer de Liga voor mensenrechten, menen zelfs dat het ontwerp op termijn een nieuwe gevangenis nodig zal maken. Hoe dan ook moeten we voorkomen dat gewone strafinrichtingen onbeheersbaar worden door langere verblijven in de gevangenis.

Mijn tweede bedenking - en daar had collega Laeremans volledig ongelijk in - heeft te maken met het recht van gedetineerden om regelmatig en automatisch voor de strafuitvoeringsrechtbank te verschijnen. Op die manier kon de strafuitvoeringsrechtbank zicht houden op de reclassering en op de evolutie van de gedetineerden. Volgens het ontwerp is er evenwel geen automatische verschijning voor de strafuitvoeringsrechtbank meer. De betrokkene zal dat zelf moeten vragen.

De heer Bart Laeremans (VB). - Tot dusver is er een automatisme, maar voortaan zullen de gedetineerden nog wel automatisch elk jaar door de directie worden verwittigd en vervolgens een aanvraag kunnen indienen. De heer Anciaux weet perfect dat in de praktijk alles op hetzelfde zal neerkomen. De meeste gevangenen die nu automatisch zullen verschijnen, zullen immers ook in de toekomst elk jaar opnieuw kunnen verschijnen.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Is het nodig daarover nog te discussiëren? Het automatisme dat er vandaag is, zal wegvallen. De gedetineerde moet voortaan zelf het initiatief nemen, wil hij voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Dat zou de heer Laeremans gelukkig moeten maken, maar blijkbaar voelt hij zich liever ongelukkig. Maar mij baart deze bepaling enigszins zorgen.

Tot nog toe kon de gevangenisdirectie verplicht worden om een advies te formuleren, maar nu is dat niet langer het geval.

Voor deze wijzigingen zijn argumenten te geven, maar we moeten beseffen dat veel meer gedetineerden zullen vastzitten tot op het einde van hun straf. Daarbij heb ik dus een bedenking. Dat heeft immers één perfide gevolg: die gedetineerden zullen vrijkomen zonder enige voorwaarde of verdere begeleiding.

Het strenger maken van de regels inzake vervroegde invrijheidstelling zorgt ervoor dat we minder greep hebben op het leven van de gedetineerden zodra ze in de samenleving terechtkomen. Gedetineerden die weer in de samenleving komen, moeten kunnen bijdragen tot die samenleving in plaats van haar te koeioneren. We moeten dus opletten dat gedetineerden die tot het einde van hun straf vastzitten, niet in de samenleving terugkomen zonder enige begeleiding of voorwaarden, want dan neemt de kans op recidive toe.

Mijn bezorgdheid is de minister niet vreemd; ook anderen hebben ze al geuit. Volgende week ga ik de minister ondervragen over een gevangenisdirecteur die een aantal sporen aanreikt voor een andere strafuitvoering in bepaalde gevangenissen. De top van het Gevangeniswezen heeft hem daarover zwaar aangepakt. Het standpunt van de minister is veel genuanceerder.

We moeten op zijn minst het debat kunnen voeren over de vraag of gevangenissen wel de beste beveiliging zijn voor onze samenleving. Ik weet dat ik daarmee tegen de stroom inga, maar ik wil het recht behouden om die bezorgdheid te uiten.

Deze ontwerpen zijn een uitvoering van het regeerakkoord. De minister heeft het akkoord correct uitgevoerd. De sp.a-fractie zal de ontwerpen bijgevolg ook goedkeuren.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik trap een open deur in wanneer ik zeg dat er al lang een roep is om de regels voor de voorwaardelijke invrijheidstelling te verstrakken. Na de stemming van vandaag zal de wet-Lejeune niet langer de wet-Lejeune zijn. Ik hoor de heer Laeremans iets mompelen, maar ik voel me behoorlijk gesteund in mijn uitspraak, meer bepaald door een artikel uit de Juristenkrant met als titel "Er komt meer duidelijkheid en scherpte in de regels rond de voorwaardelijke invrijheidstelling". De heer Laeremans moet het dus niet van mij aannemen of zelfs niet van de minister, maar de uitspraak van een eminent jurist in de Juristenkrant is een gezagsargument dat respect verdient.

Onze fractie is blij dat er eindelijk na zoveel jaren een doorbraak is. Twee opmerkingen wil ik wel nog maken.

We hebben gediscussieerd over de vraag of we het toepassingsgebied in algemene bewoordingen moesten vastleggen dan wel of we een lijst moesten opstellen. De Raad van State adviseerde om te werken met een lijst en we hebben dat advies gevolgd. Het is een veiligheidsoplossing, die wel impliceert dat we als wetgever elke wijziging in de strafwetgeving toetsen aan de bepalingen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Voor de heer Anciaux is het niet logisch en vormt het mogelijk een probleem, voor mij is het belangrijk en logisch dat de procedureregels worden gewijzigd: voortaan komt een voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer automatisch voor, de betrokkene moet erom vragen.

Bij de uiteenzetting van de heer Laeremans moest ik terugdenken aan een ontmoeting van een paar weken geleden met twee Canadese parlementsleden. Het is een anekdote, maar wel een grappige. In Canada kan men senator worden na een lange en goede staat van dienst. De ene Canadees was senator, de andere was kamerlid en ook partner in een belangrijk advocatenkantoor. Hij stelde me zijn collega voor als volgt: "Mijn collega hier is een van de beste ministers van Justitie die Canada ooit heeft gekend. Nochtans is hij geen advocaat. Toen hij minister was, belde hij me bijna elke dag op om mijn advies te vragen in bepaalde dossiers. Ik moest telkens vaststellen dat hij daarna precies het tegenovergestelde deed. En volgens mij is dat de reden waarom hij zo'n goede minister van Justitie was." Misschien zit daar wel een grond van waarheid in.

Ik besluit. Globaal mogen we heel blij zijn met het ontwerp, omdat het opnieuw een belangrijke stap vooruit is in de manier waarop we met onze strafuitvoering omgaan. Onze fractie zal het ontwerp dan ook met heel veel overtuiging goedkeuren.

Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Onze fractie zal tegen de twee wetsontwerpen stemmen omdat we voor een globale aanpak van de voorwaardelijke invrijheidstelling pleiten. De fragmentarische aanpak in de ontwerpen is voor ons absoluut onvoldoende. Op beide ontwerpen hebben wij tal van amendementen ingediend, die allemaal werden weggestemd. In wezen hebben wij vier aandachtspunten.

Om te beginnen moeten de slachtoffers en de maatschappij beter worden geïnformeerd. Wij vinden het belangrijk dat de rol van het slachtoffer in de procedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt versterkt. Slachtoffers moeten ook worden ingelicht over de voorwaarden die in hun belang worden geformuleerd. De strafrechter moet de partijen volgens ons ook beter inlichten over de concrete duur van de gevangenisstraf die een veroordeelde zal moeten ondergaan, alvorens hij voor een alternatieve straf in aanmerking kan komen. Tot slot pleit onze fractie voor een betere communicatie van het gerecht. We willen de rechtbanken binnen de grenzen van hun onafhankelijkheid meer instrumenten geven om met de pers te communiceren, door in de eerste plaats de rol van de persrechter op te waarderen. Helaas werden onze amendementen weggestemd.

Ten tweede wijzen we op de lacune in de wet waardoor Michelle Martin als recidivist toch vroeger vrijkwam. Het nieuwe wetsontwerp biedt hiervoor geen oplossing. Wie eerst door een correctionele rechtbank wordt veroordeeld en vervolgens door een hof van assisen, is volgens de wet geen recidivist en kan dus nog steeds na een derde van de straf vrijkomen, en niet na twee derden zoals dat volgens de huidige regels zou moeten. Dit probleem wordt niet in alle gevallen opgelost.

Het derde punt waarvoor we aandacht vragen, is de evaluatie van de werking van de strafuitvoeringsrechtbanken. De voorliggende teksten zijn een motie van wantrouwen aan hun adres. Toch zijn de strafuitvoeringsrechtbanken al vijf jaar aan de slag en verrichten ze goed werk. Uiteraard is er ruimte voor verbetering, zoals de strafuitvoeringsrechters trouwens zelf vragen. De zaken Amrani en Martin maken duidelijk dat het tijd is voor een evaluatie. Die evaluatie had moeten voorafgaan aan beide wetsontwerpen die nu het resultaat zijn van steekvlampolitiek.

Ten vierde pleiten wij voor een behoud, maar verstrenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling, namelijk pas na drie vijfden van de gevangenisstraf in plaats van een derde. In geval van recidive kan vrijlating volgens ons pas na drie vierden van de straf. Van de selectieve verstrenging die de regering beoogt, zijn wij geen voorstander. De voorgestelde verstrenging zal alleen gelden voor veroordeelden tot dertig jaar gevangenis, die een bepaald zwaar geweldmisdrijf hebben gepleegd. Het voorliggende ontwerp maakt de regels alleen maar complexer. Ernstige gevallen dreigen bovendien over het hoofd te worden gezien. In de commissie haalden we het sprekende voorbeeld aan van iemand die tot negenentwintig jaar wordt veroordeeld. Is zijn misdaad dan minder ernstig? Vereist die niet eveneens een strengere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling? Volgens ons is dat het geval. Om die reden zullen we tegen de wetsontwerpen stemmen.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). - Sans aborder le fond du dossier, il est inquiétant qu'une fois encore, une réforme importante fasse suite à l'émoi suscité dans l'opinion publique par la libération de Michèle Martin et la demande de libération conditionnelle introduite par Marc Dutroux.

Or, contrairement à ce que la presse a parfois titré, il n'est pas du tout correct de soutenir que Marc Dutroux pourrait être libéré. La mise à disposition du gouvernement qui a été prononcée lors de sa condamnation permet de prolonger la peine ; il n'est donc nullement nécessaire de modifier notre législation pour rassurer la population.

On a donc nagé dans ce dossier en pleine « émocratie ». La ministre légifère donc sous le coup de l'émotion en suivant la vox populi.

Par ailleurs, la ministre s'est obstinée à avancer dans ce dossier alors que tous les acteurs critiquaient unanimement cette réforme. Il est regrettable qu'ils n'aient pas du tout été auditionnés.

La ministre s'est défendue, dans la presse, d'avoir légiféré sous le coup de l'émotion. Nous voulons bien la croire, mais nous n'avons reçu aucune raison objective justifiant que l'on procède, sans aucune évaluation conséquente, à une adaptation en profondeur de la loi de 2006 sur les tribunaux de l'application des peines. La seule réponse de la ministre a été de dire que les gens voulaient cela.

Or, on le sait, le nombre de libérations conditionnelles est, depuis 2011, historiquement bas.

Pourquoi le gouvernement préfère-t-il contraindre les détenus à exécuter leur peine complète alors que l'on sait que la libération sans encadrement de détenus à fond de peine pose davantage de problèmes de récidive.

Promouvoir un système où l'on encourage les détenus à purger l'intégralité de leur peine ne revient-il pas à vider les tribunaux de l'application des peines de leur substance ?

Différents éléments du texte posent question.

Le projet de loi modifie les procédures de libération conditionnelle pour tous les condamnés. Les procédures ne seront en effet plus lancées automatiquement mais après une demande écrite du condamné qui aura été préalablement informé par le directeur de la prison. Nous craignons que cette nouvelle procédure ne pénalise certains détenus moins bien informés ou moins proactifs.

Il modifie également la composition du tribunal de l'application des peines et prévoit que les décisions d'accorder une modalité d'exécution de la peine seront prises à l'unanimité plutôt qu'à la majorité.

Pourquoi ajouter deux juges au tribunal correctionnel ? Faut-il y voir un signe de défiance à l'égard du tribunal de l'application des peines ? L'imposition de la règle de l'unanimité ne traduit-elle pas la volonté de voir une jurisprudence plus sévère en matière de libération conditionnelle ?

Enfin, le projet ne contient aucune disposition améliorant la situation de la victime dans le cadre des procédures devant les tribunaux de l'application des peines.

Nous regrettons que le gouvernement n'ait pas modifié le projet de loi pour donner une place aux victimes lors des procédures devant le TAP. Vous aurez compris que mon groupe ne soutiendra pas cette réforme.

De heer Rik Torfs (CD&V). - De CD&V-fractie zal, trouw aan het regeerakkoord, deze wet goedkeuren. Ik ben blij dat er gedurende de parlementaire behandeling een aantal wijzigingen konden worden aangebracht. De huidige tekst is beter dan de oorspronkelijke.

Toch wil ik nog een paar opmerkingen formuleren. We gaan langzaam de weg op van een meer repressieve samenleving. Wat haalt dat uit? Ik ben de eerste om te zeggen dat we in het verleden misschien te veel de andere richting zijn uitgegaan. In de jaren zestig en zeventig pleitten criminologen, zoals Hulsman en Hoefnagels, en dan vooral de heer Hulsman, voor een abolitionistische visie op straffen. Hij ging ervan uit dat men moet praten met mensen. Als men blijft praten dan komt alles goed. Dat is natuurlijk onzin, want dan zou er ook in het parlement volstrekte eensgezindheid heersen. Zoeken we de andere weg, de meer repressieve? Laten we vooral het hoofd koel houden. Wie ook veroordeeld wordt, wat hij ook heeft gedaan, het blijft altijd een mens. Dat overstijgt zijn handelingen. Misschien moet eraan herinnerd worden op momenten dat het grotendeels door velen wordt vergeten.

Als we het niet zo zien, gaan we één van de drie doelstellingen van een wet te veel belichten, namelijk de wraakgedachte, de minst nobele van de drie. Dat is misschien antropologisch niet te vermijden omdat de mens hoe dan ook genoegdoening nodig heeft. Wraak is zeker niet iets wat ons beschermt tegen een maatschappij die ontspoort. De twee andere doelstellingen, namelijk de algemene en de bijzondere preventie zijn wat mij betreft criminologisch gezien belangrijker.

De bijzondere preventie is het afschrikken van de concrete persoon, de dader. We weten allemaal dat mensen die langer dan zeven jaar in de gevangenis zitten er gevaarlijk uitkomen. Het is maar een vaststelling, maar de vraag is hoe we daarmee kunnen omgaan. Soms is er misschien toch een grotere straf nodig. Sommige mensen moeten misschien levenslang in de gevangenis blijven, maar liefst niet al te veel. Ik zie ze liever hier in het parlement.

Een derde punt is de algemene preventie. Algemene preventie betekent: in hoeverre gaan we erin slagen de samenleving te beschermen en te verhinderen dat andere mensen hetzelfde soort misdrijven gaan plegen. Zal deze maatregel bijdragen tot een verbetering van de algemene preventie? Gaan we daardoor bereiken dat mensen zich niet aan die misdrijven wagen, omdat er een kans is dat ze in theorie een paar jaar langer in de gevangenis zullen zitten? Mij lijkt het belangrijker ervoor te zorgen dat de bestaande wetten worden uitgevoerd, net zoals de straffen die worden opgelegd, en niet dat we een theoretisch kader uitwerken waarbij straffen almaar langer worden. Daar blijkt niet altijd een grotere visie uit.

Laten we dus nadenken over een repressievere samenleving. Voor mij is het eerste doel: hoe beschermen we de maatschappij?

Een tweede opmerking die ik wil maken is dat we niet genoeg kunnen zeggen hoe belangrijk de liberale democratische rechtsstaat, met rechten en vrijheden, wel is. Er is vandaag geen mens die nog openlijk durft te zeggen dat rechten en vrijheden hem worst zullen wezen. Dat mensen die dat denken, dat niet meer durven te zeggen is misschien een verworvenheid, ofschoon ik eigenlijk vind dat ook afschuwelijke ideeën moeten kunnen worden verwoord.

Het gevaar is de slippery slope, hoe we stilaan via kleine maatregelen alsmaar verder de rechtsstaat op een geruisloze, sluipende manier afbouwen. De heer Laeremans hoorde ik daarnet nog spreken van procedurepleiters à la Rieder, maar mijn antwoord daarop is dat procedures niet zomaar regeltjes zijn die gerechtigheid in de weg staan. Procedures zijn de enige weg om tot gerechtigheid te komen. Anders komen we terecht in een lynching-maatschappij en dat moeten we te allen prijze voorkomen. Procedure is inhoud, dat wil ik heel sterk benadrukken.

De heer Bart Laeremans (VB). - Opnieuw zie ik niet echt een tegenspraak. Ook ik ben niet tegen een strikt naleven van procedures, ook ik vind procedures wel degelijk belangrijk. Alleen maakt u het wel erg onoverzichtelijk met uw ellenlange opsomming van alle mogelijke artikels. Mevrouw Taelman vroeg zich daarnet ook al af of we bij iedere nieuwe bestraffingsmaatregel die we goedkeuren, niet moeten nagaan of wij die in het Wetboek willen invoegen of niet. Er zijn zelfs artikels waarvan bij sommige delen de recidiveregel van toepassing is en bij andere niet. Dat is totaal ondoorzichtig. Ik waarschuw alleen dat procedurepleiters, advocaten die daarop focussen, daar misbruik van maken. Ik vind die waarschuwing nog altijd van belang.

De heer Rik Torfs (CD&V). - Ik verwelkom uw toevoeging met veel sympathie, want daaruit blijkt dat u niet tegen goede procedureregels bent en dat u vooral meer helderheid wil. Ik heb daar uiteraard geen enkel bezwaar tegen. In die zin staan wij wellicht dichter bij elkaar dan we denken, wat voor u een gruwelijke vaststelling moet zijn ...

Een ander element waar we aandacht voor moeten hebben is de non-retroactiviteit, die niet alleen mag liggen in de formulering van de wet maar ook in de uitvoering ervan. Wat dit betreft blijf ik gelukkig dat we in een land leven dat godzijdank nog altijd het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens erkent. Daardoor heeft iedereen die zich door deze wetgeving geschaad voelt, nog altijd de mogelijkheid om het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te consulteren. Maar nogmaals, laten we ons hoeden voor het afglijden op de slippery slope.

Ik weet ook wel dat ik met een pleidooi als dit bij verkiezingen geen stemmen haal. Daarom juist moet je dit soort ideeën toch formuleren. Ik ben het hierover helemaal eens met mijnheer Anciaux dat we hiermee ingaan tegen belangrijke evoluties in de samenleving. Het antwoord daarop is dat we terug moeten gaan naar de bron van onze systemen, van onze ideeën. De bron vind je alleen maar door tegen de stroom in te gaan. Dat is de moeilijkste weg, maar daarmee alleen kom je bij de bron die ons allemaal heeft geïnspireerd, niet door mee te drijven met de rivier, op weg naar zee, waar het water zout is.

(Applaudissements)

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Dit wetsontwerp geeft uitvoering aan de hervorming van de wet Lejeune, zoals in het regeerakkoord was aangekondigd. Ik citeer onder meer volgende passage: "Voor dezelfde inbreuken kan de rechter op het ogenblik van de veroordeling vaststellen dat de dader zich in staat van wettelijke herhaling bevindt wanneer deze werd veroordeeld tot een effectieve correctionele straf van minimum drie jaar in de voorbije tien jaar."

Het ontwerp dat vandaag ter stemming voorligt kadert in een verdere differentiatie van de straftoemeting en de strafuitvoering met het oog op een strengere, meer aanvaardbare benadering van sommige categorieën van veroordeelden. Immers, in het regeerakkoord heeft de regering duidelijk haar intentie geformuleerd om beduidend strenger op te treden ten aanzien van diegenen die bijzonder zware misdrijven plegen.

Ik heb inderdaad positief gereageerd op de voorstellen in verband met een ander soort gevangeniswezen, waarnaar de heer Anciaux verwees, omdat ik ervan overtuigd ben dat er veel meer differentiatie in de strafuitvoering moet komen: voor de zwaargestraften moeten we zwaar durven en kunnen optreden, maar de strafuitvoering moet op een gedifferentieerde manier gebeuren. En er moeten ook meer straffen worden uitgevoerd dan vandaag het geval is.

De eerste versie van dit ontwerp was al klaar in juni vorig. In september was er een eerste lezing in de ministerraad. Het advies van de Raad van State en van de Hoge Raad voor Justitie werd gevraagd. Het resultaat blijft wat het regeerakkoord beoogde: een verstrenging van de regels voor de vervroegde invrijheidsstelling.

Ce renforcement s'opérera de deux manières. D'une part, la partie minimale de la peine à purger par un condamné sera revue à la hausse. Les condamnés devront donc rester plus longtemps en prison avant de pouvoir demander une surveillance électronique ou une libération conditionnelle. D'autre part, la procédure devant de tribunal de l'application des peines sera plus stricte pour les condamnés à de lourdes peines qui ont été mis à disposition, c'est-à-dire les personnes pour lesquelles le juge a estimé que les faits ont eu un impact important sur la société.

Voyons d'abord le renforcement de la partie minimale de la peine à purger. Les condamnés à des lourdes peines devront en purger la moitié au lieu d'un tiers. La procédure sera encore plus stricte pour les récidivistes. La personne déjà condamnée à une peine correctionnelle de trois ans au moins et qui sera de nouveau condamnée, au cours d'une période de dix ans après la fin de cette peine, à trente ans de réclusion ou à perpétuité, devra rester presque deux fois plus longtemps en prison.

Daarnaast wordt ook het beslissingsproces voor de strafuitvoeringsrechtbank verstrengd. Uiteraard betreft het toekomstige veroordeelden. De verstrenging treedt in werking zodra het wetsontwerp is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Zoals ik in de commissie heb gedaan, verwijs ik naar de studie van het Nationaal Instituut voor criminalistiek en criminologie van de zomer 2012, waaruit blijkt dat de beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbanken strenger zijn dan de beslissingen die vroeger door de uitvoerende macht werden genomen. De uitvoerende macht weigerde slechts tien procent van de aanvragen; de strafuitvoeringsrechtbank weigert veertig procent van de aanvragen.

Tot op vandaag wordt het dossier van een veroordeelde die in aanmerking komt om vervroegd vrij te komen automatisch overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank. Dat zal nu veranderen.

Un condamné qui souhaite introduire une demande de libération conditionnelle ou de surveillance électronique, devra expressément en faire la demande.

Ik ben het niet eens met de senatoren die zeggen dat dit niets zal veranderen. Het is logisch dat iemand die vervroegd wil vrijkomen, zelf de aanvraag hiervoor doet. Uiteraard zullen we de betrokkenen informeren en moeten wij hen op hun rechten wijzen.

Bovendien zullen we voor de zwaar veroordeelden de strafuitvoeringsrechtbank uitbreiden naar vijf rechters - drie professionele en twee andere - die eenparig zullen moeten beslissen.

Het wetsontwerp wijzigt de toekenningsprocedure van een strafuitvoeringsmodaliteit voor personen die tot de zwaarste straffen veroordeeld zijn, namelijk tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf, en ten aanzien van wie de strafuitvoeringsrechtbank ook een terbeschikkingstelling heeft uitgesproken. Het gaat derhalve om de beperkte categorie van de gevaarlijksten of zwaarst veroordeelden in onze samenleving.

Dit is een van de belangrijkste hervormingen van wat ooit een zeer open en progressieve wetgeving was. We volgen echter het voorbeeld van al onze buurlanden. Het moment waarop een veroordeelde vervroegd kan vrijkomen wordt strenger bepaald voor wie de zwaarste straffen heeft opgelopen. Ook de procedure voor de strafuitvoeringsrechtbank wordt aangepast, waardoor rechters met unanimiteit moeten beslissen. Op die manier voeren we het regeerakkoord uit en komen we tegemoet aan de vaste wil van vele partijen.

-La discussion générale est close.