5-1985/1

5-1985/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

26 FEBRUARI 2013


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en het Wetboek der successierechten met het oog op de invoering van een algemene vrijstelling voor inkomsten uit sparen en beleggen

(Ingediend door mevrouw Lieve Maes c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel wil investeringen in de economie aanmoedigen voor iedereen die spaart en belegt door een gelijke vrijstelling van intresten of van dividenden uit aandelen toe te kennen. Om die reden wordt de fiscale vrijstelling voor spaardeposito's, coöperatieve aandelen en aandelen van vennootschappen met een sociaal oogmerk samengevoegd en omgevormd tot één algemene vrijstelling voor inkomsten uit dividenden en intresten. De abonnementstaks die de financiële instellingen betalen als compensatie voor de vrijstelling voor spaardeposito's of coöperatieve aandelen wordt afgeschaft.

De almaar lagere rente weerhoudt de Belgen er niet van om steeds meer geld op een spaarboekje te plaatsen. Een recordbedrag van bijna 230 miljard euro staat intussen op gereglementeerde depositorekeningen. Dat is een goede 80 miljard euro meer dan voor de aanvang van de financiële crisis in 2008 (1) . De onzekerheid over de economie zet Belgen ertoe aan om hun geld te sparen. Ondertussen aanvaarden spaarders dat hun centen minder waard worden. Dat komt omdat de rente die financiële instellingen aan spaarders bieden lager ligt dan de inflatie. Mensen weten heel goed dat het geld niks opbrengt. Maar de onzekerheid is dermate groot dat mensen dat aanvaarden.

De meeste beleggers zijn het verlies dat zij geleden hebben op zogenaamde « goede huisvaderaandelen » zoals Fortis, Dexia of Arco nog niet vergeten. Zij zijn beducht om opnieuw te investeren in meer risicohoudende producten hoewel die in principe een hoger rendement opleveren. Uit de Beleggersbarometer van ING en De Tijd blijkt dat de keuze voor het spaarboekje wordt beïnvloed door de fiscaliteit. De roerende voorheffing op de meeste rentedragende spaar- en beleggingsproducten is in één jaar tijd gestegen van 15 % naar 25 %, maar de intresten op spaarboekjes blijven tot 1 880 euro vrijgesteld van roerende voorheffing (2) .

In feite zou de fiscaliteit neutraal moeten zijn voor een spaarder, wat niet wil zeggen dat de fiscaliteit het sparen niet moet aanmoedigen. De spaarder en de belegger moeten vrij en op eigen verantwoordelijkheid kunnen beslissen onder welke vorm zij sparen, zonder hierbij het risico op de gemeenschap af te schuiven. Bij voorkeur wordt hij om fiscale redenen niet gestuurd naar beleggingsproducten die niet passen bij zijn risicoprofiel, zoniet doet de fiscaliteit afbreuk aan de financiële wetgeving, in het bijzonder de MiFID-richtlijn die juist beoogt dat financiële instellingen rekening houden met het risicoprofiel van een cliënt. Een beleggersprofiel evolueert doorgaans met de tijd en met de tijdshorizon. Wie weinig spaarcenten heeft, spaart op een « spaarboekje ». Wanneer de spaarmiddelen toenemen, komen beleggingsfondsen in aanmerking. Het spaargeld wordt aan een hoger risico/rendement onderworpen maar het risico wordt gespreid over een geheel van effecten. Wie nog een groter vermogen opbouwt, kan de stap zetten naar individuele effecten. Echt vermogende personen kunnen een gedeelte van hun vermogen als durfkapitaal investeren.

Al deze vormen van sparen zijn nodig voor de economie. Zonder spaargelden zijn er immers geen middelen om te investeren en op langere termijn onze welvaart te waarborgen. Wij zijn er echter geen voorstander om mensen aan te moedigen om te investeren in aandelen wanneer het risico ervan niet bij hen past. Het omgekeerde is evenmin wenselijk want dan ontbreekt de economie de nodige zuurstof.

De huidige fiscaliteit leidt er echter toe dat spaargelden op een spaardepositorekening worden begunstigd in vergelijking met bijna alle andere beleggingsvormen. De eerste 1 880 euro intresten (AJ 2014, basisbedrag 1 250 euro) op spaardeposito's worden fiscaal vrijgesteld. Daarboven geldt een tarief van 15 %. Beleggingen in beleggingsfondsen, obligaties of aandelen worden in principe vanaf de eerste euro belast aan een tarief van 25 %. Spaarders worden dan ook erg aangemoedigd om hun geld op een spaarrekening te plaatsen in plaats van zelf rechtstreeks in de economie te investeren. Specifieke belastingverminderingen om « investeringen in de economie » aan te moedigen gaan dan ook voorbij aan deze fundamentele scheeftrekking in de structuur van de belasting op het sparen. Zij verhelpen daar niets aan.

Door de spaargelden massaal op een « spaarboekje » te plaatsen, hangt de financiële zuurstof voor de economie sterk af van de kredietverlening door de banken. We merken echter dat de kredietverlening aan de ondernemingen sinds het uitbreken van de financiële crisis in 2008 vertraagt.

Om het spaargeld terug in de economie te brengen, worden allerhande voorstellen gelanceerd.

In haar beleidsverklaring van 21 november 2012 kondigde de regering Di Rupo een fiscaal gunstig kader aan voor de uitgifte van thematische volksleningen (3) . De regering raamt de budgettaire kostprijs van deze maatregel op 4,5 miljoen euro in 2013 en 9 miljoen in 2014 (4) . Hoewel we de concrete modaliteiten nog moeten afwachten, worden ook deze thematische volksleningen een vorm van staatsgeleide investeringen.

Het is niet omdat de overheid deze formules begeleidt dat het risico van de investeringen verdwijnt. Financieel succes is achteraf niet gegarandeerd. Alleen de opbrengst voor de belegger wordt gegarandeerd. Als het fout afloopt, wordt de rekening naar de belastingbetaler doorgeschoven. De indieners van dit wetsvoorstel wensen zich eerder terughoudend op te stellen ten aanzien van formules waarbij de overheid zelf bankier speelt met de garantie dat als het verkeerd afloopt de belastingbetaler door een staatswaarborg opdraait voor het verlies.

Zo is het in Wallonië helemaal fout gelopen. Onder impuls van de Parti socialiste is daar de Caisse d'investissements de Wallonie (CIW) opgericht. Via een Waalse volkslening is 80 miljoen euro opgehaald. Daarvan is slechts 15 miljoen geïnvesteerd in bedrijven. En sinds 2009 heeft CIW een verlies van 4,9 miljoen geleden waarvan 3,8 miljoen door te beleggen in Grieks overheidspapier.

Maar ook de aandeelhouders in het Vlaamse ARKimedesfonds zien de waarde van hun investering al zeven jaar lang gestaag naar beneden gaan. Toen ze in 2005 intekenden, bedroeg de inventariswaarde 250 euro. Op 30 september 2012 bedroeg die intrinsieke waarde nog amper 118,95 euro. Dat komt neer op een daling met ruim 52 % (5) die weliswaar nog tot einde 2018 kan worden goedgemaakt. Dan pas vervallen de aandelen. Als dit niet lukt, biedt het Vlaamse Gewest een kapitaalgarantie van 90 % zodat beleggers zeker 225 euro terugkrijgen voor elke 250 euro die zij aan een ARKimedes-aandeel besteedden. Bovendien genoten beleggers van het eerste uur de eerste vier jaar ook een belastingvoordeel van 35 % op een intekeningsbedrag van maximum 2 500 euro. Ook dit voorbeeld toont aan dat door de overheid begeleide investeringen het risico ervan niet doet verdwijnen. Bovendien werd recent onder Europese druk het belastingvoordeel voor het ARKimedesfonds afgeschaft (6) .

Een tweede piste wenst de vrijstelling voor spaardeposito's van 1 880 euro (basisbedrag 1 250 euro) open te trekken naar andere vormen van beleggingen. Op die manier wil men de beleggers er toe aanzetten zelf te beleggen in obligaties, staatsbons of andere soortgelijke effecten uitgegeven door de Belgische Staat of een lagere overheid. Daardoor wordt het interessanter om het (omvangrijke) Belgische spaargeld rechtstreeks te beleggen in staatsobligaties, kan ons land tegen gunstige tarieven lenen en kan de externe financiering van de Belgische staatsschuld afnemen, zodat ons land grotendeels aan de speculatie van buitenlandse operatoren ontsnapt.

De richting die de tweede formule uitgaat, verdient onze voorkeur. Spaarders en beleggers kunnen zelf kiezen of zij hun spaargeld op een « spaarboekje » plaatsen of beleggen in onder meer overheidsschuld.

Dit wetsvoorstel wil echter rekening houden met al de volgende aspecten : de eengemaakte Europese kapitaalmarkt, de fiscaliteit van dividenden en intresten vereenvoudigen én een kader creëren voor de heropleving van de economie.

In een eengemaakte Europese kapitaalmarkt, met één munt, waar het vrij verkeer van kapitaal een fundamentele economische vrijheid is (artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), is het niet te rechtvaardigen dat een fiscale vrijstelling uitsluitend geldt voor Belgische overheidseffecten. De Raad van State wijst er op dat dergelijke beperking in elk geval op gespannen voet staat met het vrije verkeer van kapitaal (7) . In een eengemaakte kapitaalmarkt is het vanuit politiek oogpunt niet te verantwoorden dat politici verklaren voor Europa en voor de euro te zijn, maar meteen nationale muren optrekken rond het nationale spaargeld. Bovendien is het weinig consequent dat de Belgische overheid gemachtigd is leningen toe te staan aan Griekenland (8) , leningen aan andere eurolanden waarborgt, uitgegeven door de Europese Faciliteit voor Financiële Stabiliteit (EFFS), of financiële steun verstrekt via het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) (9) , terwijl de Belgische belegger fiscaal wordt belemmerd om zelf rechtstreeks te beleggen in overheidschuld van andere eurolanden.

Daarnaast heeft de Europese Commissie de Belgische Staat voor het Hof van Justitie gedaagd (10) omdat de voorwaarde voor de fiscale vrijstelling van de gereglementeerde spaardeposito's een belemmering zijn voor het vrij verkeer van kapitaal. In haar rapport over België stelde de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) reeds in 2007 dat de fiscale begunstiging van de gereglementeerde spaardeposito's neerkomt op een indirecte subsidie aan de banken (11) . Recent beveelt de gouverneur van de Nationale Bank van België, de heer Luc Coene, nog aan om de spaarsubsidiëring neutraler te maken. Als reden geeft hij op dat de maatregel de kanalen waarlangs spaargelden naar investeringen in de reële economie vloeien neutraler maakt zodat de kanalen om in de economie te investeren diversifiëren en verruimen (12) .

Rekening houdend met de kritiek van de Raad van State en de Europese Commissie en anticiperend op de uitspraak van het Hof van Justitie is het aangewezen de fiscale vrijstelling voor spaardeposito's en overheidseffecten uit te breiden naar spaardeposito's die werden uitgegeven door instellingen die in de Europese Economische Ruimte (EER) zijn gevestigd en die op vergelijkbare wijze zijn gereglementeerd en naar overheidseffecten die werden uitgegeven door overheden in de EER.

Vervolgens dienen wij ook rekening te houden met het feit dat de vrijheid van kapitaalverkeer ook van toepassing is op het kapitaalverkeer van en naar derde landen die geen lid zijn van de Europese Unie (13) .

Het beste wat de overheid kan doen, is daarom één fiscale vrijstelling voor alle dividenden en intresten tot 2 260 euro invoeren, ongeacht of het nu gaat om spaargeld, beleggingen of aandelen. Het bedrag van de vrijstelling komt overeen met de vrijstelling voor spaarboekjes (1 880 euro), voor erkende coöperatieve vennootschappen zoals Arcopar (190 euro) en vennootschappen met sociaal oogmerk (190 euro). Op die manier maken we ook werk van een fiscale vereenvoudiging (14) .

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikelen 2 en 3

Artikel 2 voegt de bestaande « vrijstellingen » voor dividenden van coöperatieve vennootschappen tot 125 euro (basisbedrag), voor gereglementeerde spaardeposito's tot 1 250 euro (basisbedrag) en dividenden van vennootschappen met sociaal oogmerk tot 125 euro (basisbedrag) samen tot één « vrijstelling » voor dividenden en intresten. Voor het aanslagjaar 2014 zou dit betekenen dat dividenden en intresten per belastingplichtige vrijgesteld zijn tot 2 260 euro (15) (geïndexeerd).

Daarnaast voorziet de wijziging van artikel 171 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 dat intresten en dividenden altijd afzonderlijk belast worden aan hun eigen tarief. De globalisatie van intresten en dividenden met andere inkomsten is niet langer mogelijk wanneer het inkomen lager is dan de belastingvrije som.

De vrijstelling is niet van toepassing op liquidatieboni. Zelfstandige bedrijfsleiders beschouwen de liquidatieboni als een aanvullend pensioen. Om die reden wordt de globalisatie van de liquidatieboni met andere inkomsten nog wel voorzien voor in het geval dit voordeliger is dan een afzonderlijke taxatie van de liquidatieboni.

Artikel 4

Om de ontduiking van de belasting op dividenden en intresten tegen te gaan, voert dit artikel in hoofde van de schuldenaren van de roerende voorheffing de verplichting in het vrijgestelde bedrag aan dividenden en intresten mee te delen aan een centraal aanspreekpunt. Deze bepaling is geïnspireerd op het Duitse recht waar een gelijkaardige verplichting geldt (16) .

Zonder dit register zouden genieters van dividenden en intresten meermaals de toepassing van de vrijstelling van roerende voorheffing kunnen vragen of in hun aangifte in de personenbelasting de vrijstelling nogmaals vragen.

In praktijk zal doorgaans een genieter van dividenden of intresten aan zijn hoofdbankier, bij wie hij zijn bank- of effectenrekening aanhoudt, de vrijstelling vragen. De financiële instelling zal de vrijstelling slechts tot maximum 2 260 euro per cliënt mogen toepassen. Als de genieter van dividenden of intresten de vrijstelling correct toepast, zal het centraal aanspreekpunt slecht kennis krijgen van een bedrag tot 2 260 euro aan dividenden en intresten.

Wanneer de genieter van dividenden of intresten de vrijstelling bij verschillende financiële instellingen vraagt of bij andere schuldenaren van de roerende voorheffing, verkrijgt het centraal aanspreekpunt kennis van een hoger bedrag aan dividenden en intresten. Het is de genieter toegestaan om het bedrag van 2 260 euro toe te laten passen of te verdelen over verschillende schuldenaren van de roerende voorheffing. Boven het meegedeelde bedrag wordt roerende voorheffing ingehouden.

Wanneer de genieter van dividenden of intresten de vrijstelling in de aangifte in de personenbelasting vraagt, zal de fiscus zich tot het centraal aanspreekpunt kunnen wenden om na te gaan of de vrijstelling aan de bron niet reeds werd toegepast. Is dit niet (geheel) het geval, dan kan de genieter van dividenden of intresten via zijn belastingaangifte de ingehouden roerende voorheffing terugvorderen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een belastingplichtige zijn spaargelden en beleggingen aanhoudt bij een financiële instelling gevestigd in een andere EER-Lidstaat.

Door de controle van de vrijstelling wordt in principe vermeden dat de spaarders en beleggers de Staat een renteloze lening moeten toestaan van 2 260 euro.

Artikelen 5 tot 8

Een aantal bank- en verzekerings-« producten » die vrijgesteld zijn van inkomstenbelasting in hoofde van de genieter, worden onderworpen aan een vermogensbelasting in hoofde van de instelling die ze uitbetaalt. Deze vermogensbelasting wordt geheven in hoofde van kredietinstellingen die vrijgestelde intresten op gereglementeerde spaardeposito's toekennen. Deze belasting is gekend als « abonnementstaks ». Kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen die als erkende coöperatieve vennootschap dividenden uitkeren zijn eveneens onderworpen aan de « jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen, op de kredietinstellingen en op de verzekeringsondernemingen ».

Met dit voorstel worden de vrijstelling in de inkomstenbelasting voor intresten van gereglementeerde spaardeposito's, voor dividenden van erkende coöperatieve vennootschappen en vennootschappen met sociaal oogmerk samengevoegd. Zij zal voortaan van toepassing zijn op alle intresten of dividenden die de genieter ontvangt. Het wetsvoorstel heeft immers tot doel spaarders en beleggers volgens hun eigen risicoprofiel rechtstreeks aan te zetten tot investeren in de economie. Gelet op het gelijkheidsbeginsel is het niet langer verantwoord om kredietinstellingen een compenserende vermogensbelasting op te leggen voor de vrijgestelde gereglementeerde spaardeposito's. Hetzelfde geldt voor de kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen die onder de rechtsvorm van een erkende coöperatieve vennootschap vrijgestelde dividenden uitkeren.

De artikelen 5 tot 8 heffen die bepalingen op die betrekking hebben op de vermelde vermogensbelasting.

Lieve MAES.
Patrick DE GROOTE.
Elke SLEURS.
Karl VANLOUWE.
Inge FAES.
Huub BROERS.

WETSVOORSTEL


Hoofdstuk 1 : Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Hoofdstuk 2 : Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 2

In artikel 21 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 28 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) de bepalingen onder het 5º en het 6º worden opgeheven;

b) de bepaling onder het 10º wordt vervangen als volgt :

« 10º de eerste schijf van 1 500 euro per jaar van de inkomsten uit interesten en dividenden met uitzondering van de in artikel 269, 5º, vermelde uitkeringen. »

Art. 3

In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) in de inleidende zin worden de woorden « , behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten » opgeheven;

b) het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende :

« Met uitzondering van intresten en dividenden, andere dan de in artikel 269, 5º vermelde uitkeringen, is het eerste lid niet van toepassing indien de aldus berekende belasting overeenkomstig het eerste lid, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 130 tot 168 op het geheel van de belastbare inkomsten. »

Art. 4

In titel VII, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek wordt een afdeling Iter ingevoegd met als opschrift « Bijzondere plicht van schuldenaren van de roerende voorheffing met betrekking tot vrijgestelde dividenden en intresten » die een artikel 321ter bevat, luidende :

« Art. 321ter. De schuldenaren van de roerende voorheffing zenden aan het centraal aanspreekpunt dat door een dienst van de federale overheidsdienst Financiën afgescheiden van de fiscale administraties wordt gehouden, de gegevens toe met betrekking tot de dividenden en de interesten bedoeld in artikel 21, 10º, en met identificatie van de verkrijgers van de inkomsten.

De Koning bepaalt de modaliteiten voor het toezenden van de informatie aan het centraal aanspreekpunt door de personen beoogd in het eerste lid.

Met als enig doel het naleven van hun informatieverplichtingen, hebben de personen bedoeld in het eerste lid de toelating het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de verkrijgers van de dividenden en de interesten te identificeren. »

Hoofdstuk 3 : Wijzigingen van het Wetboek der successierechten

Art. 5

In artikel 161 van het Wetboek der successierechten, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) de bepaling onder het 4º wordt opgeheven;

b) in de bepaling onder het 5º worden de woorden « die dividenden of inkomsten toekennen als bedoeld in artikel 21, 6º en 9º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 » vervangen door de woorden « die inkomsten toekennen als bedoeld in artikel 21, 9º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ».

Art. 6

In artikel 161bis van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de paragrafen 4 en 6 opgeheven.

Art. 7

In artikel 161ter van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, worden de paragrafen 2 en 4 opgeheven.

Art. 8

In artikel 161quater van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 20 januari 1999, wordt in het tweede lid de zin « Nochtans wordt die termijn, wat betreft de betaling van de taks of van het gedeelte van de taks met betrekking tot de dividenden bedoeld in artikel 21, 6º, van hetWetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in voorkomend geval, verlengd tot de achtste werkdag na de datum van de algemene vergadering waarop over de toekenning van de dividenden is beslist » opgeheven.

Hoofdstuk 4 : Inwerkingtreding

Art. 9

Deze wet is van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013.

De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van artikel 4 en dit uiterlijk één jaar na de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

22 februari 2013.

Lieve MAES.
Patrick DE GROOTE.
Elke SLEURS.
Karl VANLOUWE.
Inge FAES.
Huub BROERS.

(1) NBB, Statistisch tijdschrift, 2012-2011, p. 51, tabel 13.3.2. eind oktober 2012 (230,620 miljard euro). NBB, Statistisch tijdschrift, 2008-I, p. 140, tabel 13.3.2. eind december 2007 (148,810 miljard euro).

(2) W. Vervenne, « Belegger verkiest ook in 2013 spaarboekje », De Tijd, 15 januari 2013.

(3) Verklaring van de regering, Parl. St., Kamer, 2012-2013, 21 november 2012, 53 PLEN 112, blz. 8.

(4) Beslissing begroting 2013-2014, begrotingsconclave, n.u.

(5) Pieter Suy, « Weinig voordeel voor beleggers », De Tijd, 4 december 2012, blz. 4.

(6) Artikel 31 van het decreet van 19 december 2003 betreffende het activeren van risicokapitaal in Vlaanderen opgeheven bij artikel 18 van het Vlaams decreet van 9 november 2012 houdende diverse bepalingen betreffende financiën en begroting, Belgisch Staatsblad van 26 november 2012, blz. 71709.

(7) Advies Raad van State, Parl. St., Senaat, 2010-11, nr. 5-822/2, blz. 2-7.

(8) Wet van 12 mei 2010 tot machtiging van de minister van Financiën om leningen aan de Helleense Republiek toe te staan, Belgisch Staatsblad van 25 mei 2010.

(9) Wet van 20 juni 2012 houdende instemming met het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), ondertekend te Brussel op 2 februari 2012, Belgisch Staatsblad van 9 juli 2012 en wet van 9 juli 2012 houdende instemming met het Besluit van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben, Belgisch Staatsblad van 2 oktober 2012.

(10) Europese Commissie v. Koninkrijk België, C-383/10, Publicatieblad C, 9 oktober 2010, nr. 274/13-14.

(11) OECD Economic Surveys — Belgium, volume 2007/3, maart 2007, blz. 126-127.

(12) Hoorzitting van 23 november 2012 met de heer Luc Coene in de commissie voor de Financiën en de Begroting, over de « structurele bankhervormingen in België », transparant 31/35, n.u.

(13) P. De Vos en T. Janssen, Handboek Internationaal en Europees Belastingrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, blz. 514 en 658-681.

(14) W. Van De Velden, « N-VA bepleit vrijstelling voor alle roerende inkomsten tot 2 200 euro », De Tijd 13 september 2012, blz. 3.

(15) 1 500 euro × 1,5054 (indexatiecoëfficiënt AJ 2014) = 2 258,10 => 2 260 euro.

(16) Paragraaf 45d EStG. Zie ook G.H. Sjobbema, Informatieverplichtingen van banken ten dienste van belastingheffing, Maklu, Antwerpen, 2007, blz. 240.