5-145/10

5-145/10

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

30 JANUARI 2013


Wetsontwerp tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek teneinde aan de ingebrekestellingsbrief van de advocaat of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen, een verjaringsstuitende werking te verlenen


AMENDEMENTEN


Nr. 12 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Het opschrift vervangen als volgt :

« Wetsontwerp tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek teneinde aan de ingebrekestellingsbrief van de advocaat een verjaringsstuitende werking te verlenen. »

Verantwoording

De doelstelling van de indiener van het oorspronkelijke wetsvoorstel was het voor de advocaat van een schuldeiser mogelijk te maken om aan een schuldenaar van die laatste een ingebrekestelling te versturen per aangetekende brief met ontvangstbewijs, die de verjaring stuit om, één enkele keer, een nieuwe termijn van een jaar te doen ingaan.

Het grote voordeel van die mogelijkheid was dat ze de partijen nieuwe onderhandelingsruimte bood, zonder te moeten overgaan tot een dagvaarding door een deurwaarder, waardoor de zaak ambtshalve op de rol wordt ingeschreven. Het is juist dat de inschrijving op de rol tot bewaring van recht — omdat de verjaringstermijn zijn einde nadert — momenteel staande praktijk is. Deze maatregel kan dus leiden tot een lichtere werklast voor hoven en rechtbanken en tot de vermindering van de gerechtelijke achterstand.

Voor de rechtzoekende heeft die mogelijkheid als voordeel dat ze minder kost, aangezien een ingebrekestellingsbrief veel goedkoper is dan een dagvaarding. Indien de zaak vervolgens met enkele brieven wordt opgelost, is er geen behoefte aan de uitwisseling van conclusies en pleidooien, die eveneens hun prijs hebben.

De instelling van die verjaringsstuiting werd verantwoord door het feit dat de advocaat, gezien zijn onafhankelijkheid, zijn plichtenleer en zijn loyaliteitsplicht een eerste controle kan uitoefenen inzake de rechtmatigheid van de aanspraak van zijn cliënt. Overigens stellen de advocaten ingebrekestellingen op onder hun persoonlijke verantwoordelijkheid.

Bovendien moeten de advocaten het confidentialiteitsprincipe in acht nemen. Dat is noodzakelijk om onderhandelingen te voeren die achteraf kunnen mislukken.

Tevens was in de Senaat gezegd dat men die mogelijkheid eerst aan de advocaten moest geven en dat men ze moest evalueren, om ze vervolgens misschien uit te breiden.

De amendementen nrs. 5 en 6 die in de Kamer werden aangenomen breiden de verjaringsstuitende werking uit tot de ingebrekestellingsbrief verstuurd door de persoon die krachtens artikel 728, § 3 van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag optreden namens de schuldeiser.

Het gaat dus :

— voor de arbeidsrechtscolleges : om de vakbondsafgevaardigden;

— in geschillen rond het leefloon, het recht op maatschappelijke integratie, betwistingen in verband met de toekenning van maatschappelijke welzijn, de herziening, enz. : een afgevaardigde van een sociale organisatie die de belangen verdedigt van de groep personen op wie de betrokken wetgeving van toepassing is, een OCMW-personeelslid, een ambtenaar die het ministerie dat bevoegd is voor welzijn vertegenwoordigt.

De indiener van het oorspronkelijke wetsvoorstel meent dat die amendementen deze mogelijkheid openstellen voor een bonte reeks personen, die niet de professionele hoedanigheden van een advocaat hebben en die overigens niet voor rekening van een derde handelen, maar voor rekening van de instellingen waarbij ze in dienst zijn. Op die manier wordt het principe volledig in diskrediet gebracht.

Dit amendement strekt om terug te keren naar de oorspronkelijke tekst en momenteel alleen de advocaten die nieuwe mogelijkheid te geven.

Nr. 13 VAN MEVROUW DEFRAIGNE EN DE HEER COURTOIS

Art. 2

In de voorgestelde § 2 de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in het eerste lid, de woorden « of door de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, » doen vervallen;

2º in het derde lid, de woorden « of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, » in de tweede en de derde zin doen vervallen;

3º in het vierde lid, 8º, de woorden « of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, » doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 1.

Christine DEFRAIGNE.
Alain COURTOIS.