5-195COM | 5-195COM |
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Deze vraag om uitleg is al een paar maanden oud. Ik heb ze opgesteld nadat in augustus het koninklijk besluit was verschenen met de voorwaarden waaraan bedrijven in de dienstenchequesector moeten voldoen bij de aanwerving van nieuwe personeelsleden, de intussen bekende 60%-regel. Bepaalde elementen van mijn oorspronkelijke vraag zijn intussen al achterhaald, maar er zijn ook nieuwe zaken die ik graag wil weten, gelet op de ervaring die we intussen met het koninklijk besluit hebben.
Helemaal in het begin waren er enorme moeilijkheden met de toepassing van het koninklijk besluit. Het werd bijna onmiddellijk van kracht en de diensten die het moesten uitvoeren, RVA en VDAB, konden de dienstenchequebedrijven eigenlijk geen informatie geven. Ze werden overstelpt met vragen waarop ze geen antwoord wisten. Op dat moment vroeg ik me dan ook af of de situatie, eventueel door uitstel te verlenen, niet in orde kon worden gebracht. Intussen zijn de RVA en de VDAB in actie geschoten en hebben ze afspraken gemaakt.
Ik zag ook een probleem van discriminatie, omdat alleen volledig uitkeringsgerechtigde werklozen onder de 60%-regel vielen, terwijl er in de sector precies veel deeltijdse jobs zijn, die vaak door vrouwen worden ingevuld. Ik heb begrepen dat de minister dit onlangs heeft aangepast en dat nu ook mensen die vrijwillig deeltijds werkloos zijn en een uitkering krijgen, in aanmerking komen. Dat is alvast een verbetering.
Toch blijven er nog knelpunten, onder andere bij de schoolverlaters. Aan de ene kant nemen de regeringen van ons land terecht maatregelen om te vermijden dat schoolverlaters in een vicieuze cirkel van werkloosheid terechtkomen, onder andere door geld te pompen in het subsidiëren van hun loon. Dat is ook logisch. Wie niet snel begint te werken, is na een tijd verloren voor de arbeidsmarkt en dat geldt des te meer voor mensen die in aanmerking komen voor tewerkstelling in de dienstenchequesector, met andere woorden voor laaggeschoolden. Aan de andere kant geldt de 60%-regel in de dienstenchequesector niet voor schoolverlaters. Dat is een tegenstrijdigheid.
Een probleem is er ook met mensen die ontslagen worden, recht hebben op een uitkering en bijna onmiddellijk opnieuw aan de slag kunnen in de dienstenchequesector. Eigenlijk is dat ideaal wanneer mensen niet in de werkloosheid willen terechtkomen, maar onmiddellijk initiatief nemen en opnieuw een job vinden. Omdat er echter zo weinig tijd zit tussen hun ontslag en de nieuwe job, ontvangen ze in de praktijk geen werkloosheidsuitkering. De RVA kan niet zeggen of die mensen in aanmerking komen voor de 60%-regel.
Zo kom ik bij mijn vragen.
Waarom kunnen laaggeschoolde schoolverlaters geen attest krijgen? Is de minister zich ervan bewust dat dit ingaat tegen het tewerkstellingsbeleid van de regering?
Overweegt de minister nog aanpassingen aan het koninklijk besluit? Zo ja, welke?
Dienstenchequebedrijven kunnen een uitzondering op het koninklijk besluit aanvragen. Naar verluidt hebben de RVA en de VDAB afgesproken dat de RVA alleen een vrijstelling geeft op het moment dat de VDAB aangeeft dat de pool van werklozen die in aanmerking komen voor de 60%-regel, niet voldoende groot is. Concreet wil dat zeggen dat de RVA geen rekening houdt met de individuele inspanningen van de bedrijven om werklozen aan te nemen. Op die manier geeft men dienstenchequebedrijven de boodschap dat ze geen inspanningen meer moeten doen, omdat ze sowieso geen vrijstelling krijgen. Ik vind het wenselijk individueel te bekijken welke inspanningen een bedrijf levert om werklozen en leefloners aan te nemen.
Hoeveel vrijstellingen zijn er al aan dienstenchequebedrijven verleend, eventueel per arrondissement. Is er ook al een evaluatie gemaakt? Zijn er inmiddels meer werklozen aangenomen. Het zou ook interessant zijn te weten of die werklozen ook blijven, al is dat laatste misschien meer iets voor een schriftelijke vraag.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Een van de bezorgdheden van mevrouw Taelman is dat schoolverlaters die in de inschakelingsperiode zitten, door de 60%-regel niet in aanmerking komen voor aanwerving bij een dienstenchequebedrijf onder de voorwaarden van het koninklijk besluit van 20 december 2012. Dat is inderdaad zo. We gaan er namelijk van uit dat er al diverse maatregelen bestaan om hen in te schakelen op de arbeidsmarkt: Activa Start, doelgroepvermindering jonge werknemers, start- en stagebonus ... We willen ook tienduizend jongeren aan werk helpen via instapstages.
Laaggeschoolde schoolverlaters komen trouwens nog wel in aanmerking voor de 40% andere werknemers die in het dienstenchequestelsel aangeworven kunnen worden. De 60%-regel is bedoeld voor mensen die al begeleid worden en die zeer moeilijk op de reguliere arbeidsmarkt terechtkomen. We mogen niet vergeten dat het dienstenchequesysteem bedoeld is om zwakkere werknemers in te schakelen en vooral ook dat dit zwaar gesubsidieerd wordt. Het is geen systeem waar we iedereen zomaar naartoe willen leiden.
De RVA heeft alle erkende dienstencheque-ondernemingen ingelicht via de infomails, waarin ze de meest recente informatie terugvinden. De bedrijven kunnen ook altijd terecht op de website van de RVA. Daar vinden ze overigens ook een FAQ-lijst omtrent deze 60%-maatregel. We doen veel inspanningen om die vragen voortdurend actueel te houden.
Uiteraard zullen we dit systeem vroeg of laat aanpassen. Meestal evalueren we een tot anderhalf jaar na de invoering van een maatregel welke resultaten hij heeft geressorteerd. Op dit moment kan ik daar nog geen cijfers geven, aangezien de maatregel nog maar pas van kracht is.
Mevrouw Taelman zegt dat er te veel uitzonderingen zijn op de maatregel. Wij hebben er bewust voor gekozen om meer maatwerk te leveren, zodat we individuele situaties en contexten in rekening kunnen nemen. Dat is het werk van de ambtenaren op de diverse niveaus. We hebben niet zelf allerlei moeilijke berekeningen en formules opgenomen op basis waarvan men kunnen uitmaken in welke situaties uitzonderingen mogelijk zijn. Daarvoor rekenen we bijvoorbeeld op de RVA-directeurs. Van een competente directeur die zijn job goed kent, verwachten we dat hij de plaatselijke situatie kan beoordelen. Zijn er veel werklozen? Wat voor werklozen zijn het? Welke competenties hebben de doelgroepen of hebben ze niet? Welke ondernemingen - dienstencheque-ondernemingen en andere - zijn er in het gebied? Dienstencheque-ondernemingen worden geregeld gecontroleerd op allerlei aspecten en op basis van die controles kan de directeur perfect beoordelen of ze ernstig werken. Nemen ze alleen de crème van de werklozen in dienst of doen ze echt inspanningen om de moeilijke doelgroepen te bereiken? Alle directeurs moeten met deze elementen rekening houden, maar binnen de RVA hebben we benadrukt dat dit hen er niet mag toe brengen om voor de gemakkelijkheidsoplossing te kiezen en al te snel een uitzondering toe te staan, omdat er zogezegd geen werklozen van de doelgroepen te vinden zijn. Ik besef dat het werk van een poetshulp vandaag heel wat moeilijker is dan vroeger, dat die werknemers dikwijls bij mensen thuis werken zonder dat er iemand aanwezig is en dat ze dus loyaal en gedisciplineerd moeten werken. Ik begrijp dat allemaal, maar ik weiger aan te nemen dat in een regio met veel werklozen en leefloners aan de ene kant en veel vacatures bij dienstenchequebedrijven aan de andere kant, het ene niet met het andere kan worden gematcht. Dat is een bevoegd van de gewesten, maar persoonlijk vind ik dat we daar meer inspanningen van de gewestelijke directeurs mogen verwachten. Uiteindelijk gaat het om belastinggeld van alle burgers. Mevrouw Taelman kan daar misschien anders over denken, maar zelf probeer ik, ondanks mijn leeftijd en misschien in alle naïviteit, daar het beste van te maken.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik wil even reageren op de laatste uitspraak van de minister. Ik ben het met haar eens. Ik vind het ook onbegrijpelijk dat de werkloosheid heel hoog is én dat er tegelijk heel veel vacatures open blijven staan. In bepaalde gebieden komt er blijkbaar gewoon geen reactie op openstaande vacatures via de VDAB en andere officiële kanalen. Ik ken ook dienstenchequebedrijven die, om met de 60%-regel in orde te zijn, bijna voltijds een bediende moeten inzetten en een hele reeks mappen hebben verzameld met sollicitaties, met heel mooie cv's waaruit duidelijk blijkt dat de betrokkenen bij het schrijven ervan werden begeleid. Roepen ze die mensen echter op, dan blijkt al snel dat ze het te ver vinden om effectief te komen solliciteren en dat ze eigenlijk niet willen werken. Misschien moet ik dat probleem een in een schriftelijk vraag opwerpen. Als bedrijven laten weten dat 90 of 95% van de sollicitanten niet komt opdagen, doet de RVA daar van verder wel iets mee?
Ik ben nog vergeten een vraag te stellen over studentenarbeid. Indien een bedrijf in de zomervakanties voor vervangingen een beroep doet op studenten, moet het zich dan ook aan de 60%-regel houden? Voor jongeren gebeurt er inderdaad al heel veel. Dat heb ik ook gezegd. Het klopt dat we moeten inzetten op de langdurig werklozen en dat er voor jongeren andere maatregelen zijn, maar dat houdt alleen steek als er voldoende werklozen zijn. Wanneer die er echter niet zijn en een bedrijf geen jongeren kan aannemen, dan hebben we een dubbel probleem.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Als dat waar is, betekent dit dat er in die regio bijna niemand werkloos is. Daar zou ik alleen maar blij om zijn.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik heb weet van een bedrijf dat zo een jonge laaggeschoolde schoolverlater niet kon aannemen, en geen vrijstelling kon krijgen. Dat is toch een probleem.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Men mag dat probleem toch niet overroepen. Als een schoolverlater niet bij een dienstenchequebedrijf aan de slag kan, omdat dat bedrijf van de honderd werknemers die het wil aanwerven, er al veertig op een normale manier in dienst heeft genomen en de schoolverlater niet bij de doelgroep van de 60%-regel behoort, dan betekent dat in feite dat het probleem al is opgelost.
Het probleem van mensen die wel solliciteren, maar die in feite dat werk niet willen, is reëel. Dat is een moeilijke situatie. In een vorige functie ben ik daar vrij kordaat tegen opgetreden. Daarom onderhandelen we op het ogenblik met de gewesten om in een samenwerkingsakkoord vast te leggen wie wat doet. De gewestelijke instanties zijn bevoegd voor de activering, de RVA voor eventuele schorsingen. De RVA smeekt de gewestelijke instanties de dienst op de hoogte te brengen als een werkloze wel naar een sollicitatie gaat, maar in feite niet werkwillig is. Maar ze weigeren die informatie te bezorgen. Wij hebben de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen, begeleiding van werklozen, sancties en dergelijke ingevoerd, allemaal instrumenten waarmee zowel de RVA als de gewesten kunnen werken. Maar door de versnippering van de bevoegdheden staan we voor het probleem dat de RVA niet de informatie krijgt die hij nodig heeft om bijvoorbeeld een schorsing te verantwoorden.
Veel firma's weigeren die informatie door te spelen, soms met het argument dat er toch niets mee gedaan wordt. Dat geldt niet voor de RVA. De RVA moet argumenten hebben wanneer ze beslist een werkloze te schorsen en die argumenten kunnen we alleen bekomen via de gewestelijke instanties. Maar ook de gewestelijke instanties geven ons die informatie niet. Ze willen de evaluaties niet aan de RVA bezorgen. Als de RVA een werkloze wil schorsen, moet de werkloze weer eens worden gehoord en moet er een nieuw dossier worden gemaakt. Wanneer de RVA iets doet rond activering, wordt hij op de vingers getikt. De spreiding van de bevoegdheden heeft de zaken in dit geval erg complex gemaakt.
Dat geldt zelfs voor het toelichten van het beleid. Het leven bestaat altijd in geven en nemen, in zuur en zoet. Wij hebben het zure voor een stuk gedaan, bijvoorbeeld door de degressiviteit en een sanctiebeleid in te voeren, maar dan moeten we ook het zoete kunnen doen en de mensen serieuze kansen geven. Vandaar ons activeringsbeleid in zeer brede zin. Als iemand niet kan werken omdat hij mentaal of fysiek daar niet toe in staat is of omdat hij dakloos is, dan moeten we die niet bestraffen, maar zijn probleem aanpakken.
We moeten met de verschillende niveaus van het land een volwassen systeem ontwikkelen om onze bevoegdheden beter op elkaar af te stemmen en ze complementair te maken.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik dank de minister dat ze de tijd heeft genomen om over deze materie te debatteren. Dat doen we te weinig.
Ik wil haar nog een tip geven. Ze kan misschien de bedrijven verplichten om de namen door te geven van sollicitanten die niet komen opdagen.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Ik ben er niet voor om bedrijven tot wat dan ook te verplichten. Dat keert trouwens altijd als een boemerang terug. Ik probeer de bedrijven wel te overtuigen. De komende tien jaar gaan er 500 000 mensen met pensioen. Als de bedrijven niet zelf meer initiatieven nemen, zullen ze op een bepaald moment geen personeel meer vinden. Daarom spoor ik ze aan maatregelen te nemen inzake diversiteit, jongeren enzovoort. Vroeger kregen jongeren een opleiding in het bedrijf. Hoeveel arbeiderskinderen hebben in de jaren vijftig en zestig langs die weg geen carrière kunnen opbouwen? Vandaag krijgen veel jongeren niet eens de kans om aan de slag te gaan. Dat proberen we met de instapstages te verhelpen. Slimme bedrijven maken daar gretig gebruik van. Andere zal ik moeten aanmoedigen om een stuk maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen. Ze zullen er zelf baat bij vinden.