5-189COM | 5-189COM |
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik wil de minister graag even confronteren met een verhaal uit het dagelijkse leven.
Antwerpen, een doorsnee dag. Zes tieners zitten rustig op een pleintje. Een groepje van vijf vrienden en een zesde die wacht op zijn neef. Geen van de jongeren doet iets bijzonders, laat staan iets dat tendeert naar overlast. Plots duiken twee politieagenten op, ze sommeren de jongeren om zich tegen de muur op te stellen en fouilleren hen. Ten slotte sturen de agenten de jongeren weg met de verwittiging dat ze er nog van zouden horen. Dat gebeurde ook. Een jongere kreeg de aanmaning om zich naar een bemiddelingsdienst te begeven en vier uur over zijn problemen te praten. De ouders en de jongere contacteerden een advocaat, die hen afraadde om zich naar de bemiddelingsdienst te begeven, om de heel eenvoudige reden dat de jongere geen problemen had en absoluut niets verkeerds deed. Toch volgde de GAS-boete ten bedrage van 125 euro. De jongere en zijn ouders trokken prompt naar de jeugdrechter die hen even prompt gelijk gaf. Er was geen sprake van overlast.
Dat is maar één verhaal. Zo zijn er wellicht honderden. Intussen weten we ook dat de meeste mensen er niet voor kiezen zich te verweren via de jeugdrechter, maar gelaten de GAS-boete betalen. Daarbij worden uiteraard ook de ouders financieel bestraft en dat is ook niet meteen positief voor hun relatie met hun kind.
Terecht verzetten heel wat jeugdorganisaties zich tegen die ontwikkelingen. Niemand ontkent dat de lokale overheid snel en accuraat op overlast moet kunnen reageren. GAS-maatregelen kunnen daar zeker toe bijdragen. Maar de jeugdorganisaties stellen een steeds verder oprukkende "verGASsing" vast, waarbij jongeren, die sowieso al minder weerbaar zijn, de gegeerde prooi worden van politiebeambten die blijkbaar opgebouwde frustraties moeten afreageren op eerder weerloze slachtoffers.
Ik weet dat de minister voor jongeren veel begrip en affectie koestert. Tegelijkertijd kiest ze voor een doeltreffend beleid, waarin GAS-maatregelen zeker een rol kunnen en mogen spelen. Toch luid ik de alarmbel. De GAS-maatregelen lijken meer en meer een bedreiging te worden voor een open, democratische en ook jeugdvriendelijke samenleving. We willen niet naïef zijn; we weten dat sommige jongeren zwaar wegen op hun omgeving. Tegen die groep mag en moet snel, accuraat en doortastend worden opgetreden. Maar de wijze waarop GAS-maatregelen worden toegepast, zeker op jongeren, vraagt, meer nog vereist, een bijsturing. Ik aanhoor met vrees dat de minister er luidop over denkt de minimumleeftijd voor toepassing van een GAS nog te verlagen. Mag ik zo vrij zijn die optie, zeker in het licht van de vele alarmerende getuigenissen, als niet positief te evalueren?
Een samenleving die haar jonge burgers steeds repressiever wil disciplineren, vaart een foute en zelfs gevaarlijke koers en verklaart zichzelf eigenlijk bankroet. Als optimistische pedagogie niet meer lukt, dan zal meer en meer zwaaien met straffen zeker geen beterschap brengen. Dat ervaren wij als ouders dagelijks. Men hoeft geen pedagoog te zijn om dat te beseffen.
Daar komt nog bij dat het GAS-instrument, waarin uitvoerende en rechterlijke macht bijeenkomen, heel wat vragen oproept. De geschiedenis leert ons pijnlijk dat die synergie bij uitstek kenmerkend is voor dictatoriale regimes. Ik begrijp dan ook de alarmkreten van heel diverse jeugdorganisaties en de fundamentele opmerkingen van juridische actoren zoals Amnesty International en andere, meer academische cenakels.
Hoe evalueert en apprecieert de minister mijn verhaal over de beangstigende en ongewenste evoluties bij het toepassen van de GAS-maatregelen? Gaat de minister akkoord dat er te veel verhalen wijzen op een niet beheersbare en gevaarlijke ontwikkeling? Beaamt de minister dat bij uitstek minderjarigen daarin kwetsbaar staan? Behoort die ontwikkeling tot de gewenste effecten van de GAS-maatregel?
Heeft de minister oor voor de aanhoudende en aanzwellende kritiek van vele betrokkenen op de toepassing van de GAS-maatregelen, vooral op minderjarigen? Wat gaan ze daarmee doen en hoe wil ze de ongewenste intimidaties voorkomen? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de zaken eerder positief dan negatief evolueren?
Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. - De vraag gaat over een beslissing die deel uitmaakt van het regeerakkoord. Het is mijn taak om het regeerakkoord uit te voeren.
Ik heb een nieuwe en aangepaste procedure voor minderjarigen ingevoerd, waarmee het mogelijk moet zijn om in te spelen op alle specifieke elementen van de casus en vooral oog te hebben voor eerder pedagogische dan wel puur bestraffende maatregelen. In het kader van die procedure wordt ook duidelijk verwezen naar de begeleidende diensten die door de gemeenten moeten erkend of aangewezen zijn. Ik heb de tekst samen met jeugddeskundigen geschreven.
Het bepalen van een leeftijdsgrens is dus een mogelijkheid, maar de gemeenteraden zijn vrij om zich daar al dan niet aan te houden. Als ze die maatregelen niet wensen toe te passen op minderjarigen, dan zullen ze dat niet doen.
Ik heb ook voorzien in een informatieplicht. Wanneer de gemeenteraad in het algemeen politiereglement bepaalt dat minderjarigen het voorwerp kunnen uitmaken van een gemeentelijke administratieve sanctie (GAS), is hij verplicht via alle mogelijke communicatiemiddelen de jongeren van de gemeente en hun ouders, op de hoogte te brengen van de via de GAS geviseerde strafbare inbreuken en van de verschillende administratieve sancties.
Op aanraden van de experts in jeugdzaken worden vóór het verplicht bemiddelingsaanbod de ouders eerst betrokken in de procedure. Na de vaststelling van de feiten brengt de sanctionerende ambtenaar de vader en moeder, voogd of personen die de hoede hebben over de minderjarige daarvan op de hoogte per aangetekende brief en verzoekt hij hen om hun mondelinge of schriftelijke beschouwingen over de feiten. Er wordt hen ook gevraagd de eventuele te nemen educatieve maatregelen mee te delen binnen de vijftien dagen na het ontvangen van het proces-verbaal. Na zulk een gesprek kan de sanctionerende ambtenaar de procedure stopzetten. Dat overleg met de ouders is dus belangrijk en soms noodzakelijk.
Met betrekking tot minderjarigen praten we ook niet over sancties, maar wel over maatregelen, en dan vooral over pedagogische maatregelen. Concreet gaat het hoofdzakelijk om bemiddeling of gemeenschapsdienst, maar niet om boetes voor minderjarigen. De boetes worden in voorkomend geval aan de ouders opgelegd.
Wanneer de dader een minderjarige is, stelt de sanctionerende ambtenaar verplicht een bemiddeling voor. De vader, moeder, voogd, of personen die over de minderjarige het gezag voeren, kunnen hem op hun verzoek tijdens de bemiddeling vergezellen.
Wanneer de bemiddeling faalt, kan de sanctionerende ambtenaar de minderjarige een gemeenschapsdienst opleggen van maximaal 15 uur, die georganiseerd wordt in verhouding tot de leeftijd en capaciteit en op basis van een protocolakkoord gesloten met het parket. Ouders die dat wensen kunnen ook op hun aanvraag de minderjarige vergezellen tijdens de uitvoering van zijn gemeenschapsdienst.
Tijdens de procedure is ook de bijstand van een advocaat mogelijk. Bijgevolg denk ik dat hier geen sprake kan zijn van een ondemocratische werkwijze en dat al die voorwaarden niet overdreven zijn. De gemeenteraad is vrij om al dan niet de gemeentelijke administratieve sanctie (GAS) toe te passen. Als er maatregelen worden opgelegd, met name via de bemiddeling of de gemeenschapsdienst, hebben ze voornamelijk een pedagogisch doel.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik heb gewoon gezegd dat de vermenging van uitvoerende en rechterlijke macht vaak in niet-democratische regimes voorkomt. Met de GAS zitten we op de grens. Ik ben geen tegenstander van gemeentelijke administratieve sancties, op voorwaarde dat ze correct worden toegepast. Ik weet dat het onderwerp in het regeerakkoord staat en ik verwijt het de minister niet. Persoonlijk vind ik de maatregelen die de minister opsomt, zeer goed. Het is nodig om de misbruiken die vandaag hier en daar bestaan, aan te pakken en dat doet de minister zeker. Er moet een korte periode worden ingevoerd tussen het vaststellen van de overlast en de beslissing om een GAS op te leggen, zodat er even tijd is voor reflectie, overleg en het zoeken naar een juiste maatregel.
Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. - Ja natuurlijk.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat er ook jaarlijks een evaluatie moet komen, in de gemeenteraad en in overleg met de jeugdraad. Als die twee maatregelen worden ingevoerd, is volgens mij een heel belangrijke bijdrage geleverd om de gemeentelijke administratieve sancties goed te laten werken.