5-183COM

5-183COM

Commission des Affaires sociales

Annales

MARDI 27 NOVEMBRE 2012 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Patrick De Groote au secrétaire d'État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées sur «les pièges à l'emploi de l'assurance indemnités obligatoire prévue par la loi du 14 juillet 1994» (no 5-2622)

De heer Patrick De Groote (N-VA). - Werken na of tijdens een periode van langdurige ziekte is niet evident. Al te vaak word ik geconfronteerd met arbeidsongeschikte verzekerden die financieel afgestraft worden, zowel in hun persoonlijk als in hun gezinsinkomen, indien ze het werk hervatten na een periode van ziekte of indien ze tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk het werk hervatten.

Kan de staatssecretaris een opsomming geven van de situaties die volgens hem en zijn administratie in de huidige stand van de wetgeving leiden tot een inactiviteitsval voor arbeidsongeschikte verzekerden?

Welke wetgevende initiatieven beoogt de staatssecretaris om deze inactiviteitsvallen weg te werken? Welk tijdschema zal hij hierbij hanteren?

Bovendien bestaan er ook inactiviteitsvallen voor de partner van een uitkeringsgerechtigde arbeidsongeschikte. De uitkering kan immers worden verminderd, afhankelijk van het inkomen van de gezinsleden.

Kan de staatssecretaris een opsomming geven van de situaties die volgens hem en zijn administratie in de huidige stand van de wetgeving tot een inactiviteitsval leiden in deze specifieke context?

Welke wetgevende initiatieven beoogt de staatssecretaris om deze inactiviteitsvallen weg te werken? Welk tijdschema zal hij hierbij hanteren?

De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's. - De gerechtigde kan tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid met toelating van de adviserend geneesheer de activiteit gedeeltelijk hervatten. Het in werkdagen uitgedrukte beroepsinkomen dat uit deze arbeid voortvloeit, wordt via bepaalde inkomensschijven krachtens artikel 230, §1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 op de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht.

Deze regeling is in het verleden al meermaals aangepast om de arbeidsongeschikte gerechtigde ertoe aan te zetten het werk progressief te hervatten. Ik som de meest recente wijzigingen op.

Sinds 1 januari 2009 worden de jaarlijks betaalde voordelen, zoals de eindejaarspremie, niet als een beroepsinkomen beschouwd; ze worden bijgevolg niet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht.

Sinds 1 januari 2009 worden de uitkeringen van de invalide gerechtigde voor de vakantiedagen verminderd met de enkelvoudige waarde van het beroepsinkomen, met toepassing van de inkomensschijven, en niet langer met de dubbele waarde van het beroepsinkomen.

Met ingang van 1 januari 2012 is het bedrag van de verschillende inkomensschijven aanzienlijk gewijzigd en wordt de tweede inkomensschijf voor 20% in plaats van voor 25% in aanmerking genomen. De eerste schijf bedraagt vandaag 15,3004 euro. Deze schijf is vrijgesteld. De tweede en derde inkomensschijf van telkens 9,1803 euro worden respectievelijk voor 20% en 50% in aanmerking genomen. Het eventuele resterende bedrag wordt voor 75% op de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht.

Door de combinatie van het beroepsinkomen en de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zal de verzekerde in sommige gevallen tijdens een periode van toegelaten activiteit een hoger inkomen verwerven dan het inkomen dat hij genoot bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid.

De reglementering bevat ook enkele garantiemaatregelen om de gerechtigde ertoe aan te sporen het werk spontaan volledig te hervatten en de periode van arbeidsongeschiktheid te beëindigen. Door deze maatregelen mag in een aantal gevallen het uiteindelijke bedrag van de uitkering die bij een nieuwe periode van arbeidsongeschiktheid wordt toegekend, niet lager zijn dan het bedrag van de uitkering die de betrokkene tijdens het vorige tijdvak van arbeidsongeschiktheid heeft genoten. Ik som een paar van die maatregelen op.

"Voor de gerechtigde die, na een tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid van meer dan zes maanden of na een tijdvak van invaliditeit, binnen vierentwintig maanden volgend op het einde van dat tijdvak, opnieuw arbeidsongeschikt wordt buiten de termijn gesteld in artikel 87, tweede lid of artikel 93, tweede lid van de gecoördineerde wet, mag het gederfde loon niet lager zijn dan het gederfde loon op grond waarvan de uitkering zou zijn berekend indien voornoemd tijdvak ononderbroken had voortgeduurd.". Dat bepaalt artikel 43 van de Verordening op de uitkeringen van 16 april 1997.

"De gerechtigde die voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de hoedanigheid van regelmatig werknemer, behoudt die hoedanigheid als hij opnieuw arbeidsongeschikt wordt binnen twaalf maanden na het einde van het tijdvak van arbeidsongeschiktheid waarover hem de hoedanigheid van regelmatig werknemer was verleend." Zo is bepaald in artikel 224, §4, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.

In uitvoering van het Generatiepact hebben regelmatig herwaarderingen van de minimumuitkeringen plaatsgegrepen; aanpassingen van het gewaarborgd minimumloon komen echter minder voor. Dit laatste pijnpunt valt evenwel onder de bevoegdheid van de minister van Werk.

Het bedrag van de minimumuitkering, die vanaf de eerste dag van de zevende maand van arbeidsongeschiktheid wordt gewaarborgd, en het bedrag van de invaliditeitsuitkering, die vanaf het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid wordt verstrekt, hangen af van de precieze gezinssituatie. De eventuele inkomsten van de partner van de als arbeidsongeschikt erkende gerechtigde spelen hierbij een determinerende rol.

Opdat de uitkering voor een gerechtigde met gezinslast kan worden verleend, mag de partner geen bruto maandelijks beroeps- of vervangingsinkomen verwerven dat een bepaald inkomstenplafond overschrijdt, aldus artikel 225, §3, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996. Het drempelbedrag voor personen met gezinslast, dat vandaag 914,67 euro bedraagt, is overigens met ingang van 1 september 2011 met 7,0631% geherwaardeerd om verschillende in het verleden doorgevoerde revalorisaties van sociale prestaties te neutraliseren.

Verder legt de reglementering nog twee drempelbedragen voor alleenstaanden vast. Artikel 226bis, §2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 bepaalt dat als de partner van de als arbeidsongeschikt erkende gerechtigde een bruto maandelijks vervangingsinkomen geniet dat hoger is dan 914,67 euro en 1006,65 euro niet overschrijdt, aan de betrokkene de uitkering voor een gerechtigde zonder gezinslast - alleenstaande wordt verstrekt. Om te vermijden dat het verrichten van een beroepswerkzaamheid door de partner al te negatieve gevolgen heeft voor het precieze bedrag van de uitkering, geldt in zo'n geval een tweede bruto maandelijks drempelbedrag voor een alleenstaande van 1 472,40 euro, zo staat in artikel 226bis, §1. Alleen als de beroepsinkomsten van de partner minimaal 1472,40 euro bruto per maand bedragen, zal aan de gerechtigde de laagste uitkering worden verstrekt, meer bepaald de uitkering voor een gerechtigde zonder gezinslast-samenwonende.

De heer Patrick De Groote (N-VA). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn zeer gedetailleerd antwoord, dat ik toch nog eens zal moeten nalezen. Ik wilde eigenlijk de aandacht vestigen op de zeer concrete situatie van een echtpaar, waarvan de man na een werkongeval een blijvende handicap heeft en dus een uitkering geniet. Aan de andere partner worden beperkingen opgelegd, zodat het koppel moeilijk hogerop kan geraken. Als de vrouw meer dan dertien uur arbeid verricht, verliezen ze een deel van de uitkering. Die mensen zijn gestraft voor de rest van hun leven en kunnen niet als een ander gezin iets opbouwen. Ik vind dat een discriminatie; valide mensen kunnen meer inkomen verwerven als ze meer werken, maar het koppel uit bovenstaand voorbeeld niet.

(La séance est levée à 15 h 20.)