5-1754/2

5-1754/2

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

5 DECEMBER 2012


Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, ter uitvoering van de artikelen 118 en 123 van de Grondwet


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Nr. 52.273/AV VAN 20 NOVEMBER 2012


Op 19 oktober 2012 is de RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, door de Voorzitster van de Senaat verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot vijfenveertig dagen (*) een advies te verstrekken over een voorontwerp van bijzondere wet « tot wijziging van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, ter uitvoering van de artikelen 118 en 123 van de Grondwet » (ingediend door de dames Christine Defraigne, Freya Piryns, de heren Philippe Moureaux, Bert Anciaux, Bart Tommelein, Dirk Claes, Marcel Cheron en Francis Delpérée).

Het ontwerp is door de algemene vergadering onderzocht op 20 november 2012. De algemene vergadering was samengesteld uit Robert Andersen, eerste voorzitter, Marnix Van Damme, Yves Kreins en Pierre Liénardy, kamervoorzitters, Jo Baert, Jan Smets, Jacques Jaumotte, Martine Baguet, Bruno Seutin, Wilfried Van Vaerenbergh, Jeroen Van Nieuwenhove en Bernard Blero, staatsraden, Jan Velaers, Michel Tison, Yves De Cordt, Sébastien Van Drooghenbroeck, Christian Behrendt, Jacques Englebert en Johan Put, assessoren, Danièle Langbeen, hoofdgriffier en Michel Fauconier, toegevoegd griffier.

______________

  (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat de termijn van dertig dagen verlengd wordt tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis.

De verslagen zijn uitgebracht door Xavier Delgrange, eerste auditeur-afdelingshoofd en Wouter Pas, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Liénardy, kamervoorzitter, en Wilfried Van Vaerenbergh, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 20 november 2012.

STREKKING VAN HET VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET

1. Het voorstel van bijzondere wet geeft uitvoering aan de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet, zoals die zullen worden gewijzigd door de voorstellen tot herziening van deze bepalingen die bij de adviesaanvraag zijn gevoegd (1) , en die thans worden besproken in de Senaat. Krachtens die voorstellen zullen ook aan het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en aan het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap respectievelijk bij bijzondere wet en bij gewone wet bevoegdheden kunnen worden toevertrouwd inzake de verkiezing, de samenstelling en de werking van het Parlement alsook inzake de samenstelling en de werking van hun regering.

Luidens de respectievelijke toelichtingen bij de voornoemde voorstellen tot herziening van de Grondwet zullen het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in principe constitutieve autonomie hebben in dezelfde aangelegenheden — bepaald in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 « tot hervorming der instellingen » — als de parlementen van de andere deelentiteiten die reeds constitutieve autonomie hebben. In verband met het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt in de voornoemde toelichtingen echter een voorbehoud gemaakt bij het aldus gestelde beginsel van gelijkstelling. Dit voorbehoud wordt geformuleerd als volgt :

« Wat het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft, strekt het voorstel tot herziening van de Grondwet ertoe de bijzondere wetgever te machtigen om de aangelegenheden aan te duiden betreffende de verkiezing, samenstelling en werking van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest welke door dit Parlement geregeld kunnen worden.

Met het oog op de uitvoering van dit voorstel tot herziening van de Grondwet, bepaalt het voorstel van bijzondere wet (stuk Senaat, nr. 5-1754/1) dat samen ingediend wordt in het Parlement, de aangelegenheden waarvoor de constitutieve autonomie toegewezen wordt aan het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

De waarborgen die de personen van de Nederlandse en Franse taalaanhorigheid genieten in Brussel met betrekking tot het Parlement en de regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (pariteit, gewaarborgde vertegenwoordiging, enz.) zullen onder de bevoegdheid van de bijzondere federale wetgever blijven vallen. Deze regels behoren dus niet tot de constitutieve autonomie die de bijzondere wetgever toekent aan het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Het voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen (stuk Senaat, nr. 5-1754/1), dat samen met dit voorstel tot herziening wordt ingediend, duidt hiertoe de regels aan waarop de constitutieve autonomie van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betrekking heeft, met uitzondering van de regels die betrekking hebben op de waarborgen die de personen van de Nederlandse en Franse taalaanhorigheid genieten.

De waarborgen die de personen van de Nederlandse en Franse taalaanhorigheid in Brussel genieten, zullen dus onder de bevoegdheid van de bijzondere wetgever blijven vallen. Het gaat om het aantal parlementsleden, de verdeling van de zetels tussen de taalgroepen, de vervanging van parlementsleden die tot de regering van een deelentiteit toetreden door een volwaardig parlementslid, de paritaire samenstelling van de regering en de verhouding tussen het aantal gewestelijke staatssecretarissen behorende tot de ene of de andere taalgroep, de alarmbelprocedure, de aangelegenheden waarover beslist moet worden met (in beginsel) een meerderheid van de stemmen in elke taalgroep, de wijze van verkiezing van de ministers, de collegiale besluitvorming en de besluitvorming bij consensus, de verdeling van de bevoegdheden onder de leden van de regering volgens groepen van aangelegenheden, de motie van wantrouwen, de vertrouwenskwestie, enz. » (2) .

Het voorliggende wetsvoorstel duidt de aangelegenheden aan die onder deze constitutieve autonomie vallen, wat betreft het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Luidens de toelichting bij dit voorstel ligt de keuze van de aangelegenheden in het verlengde van het voorbehoud dat is geformuleerd in de hierboven geciteerde toelichting bij de voorstellen tot herziening van de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet :

« De waarborgen die de personen van de Nederlandse en Franse taalaanhorigheid genieten in Brussel met betrekking tot het Parlement en de regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (pariteit, gewaarborgde vertegenwoordiging, enz.) zullen onder de bevoegdheid van de bijzondere federale wetgever blijven vallen. Deze regels behoren dus niet tot de constitutieve autonomie die de bijzondere wetgever toekent aan het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Dit voorstel van bijzondere wet duidt hiertoe de regels aan waarop de constitutieve autonomie van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betrekking heeft, met uitzondering van de regels die betrekking hebben op de waarborgen die de personen van de Nederlandse en Franse taalaanhorigheid genieten.

De waarborgen die de personen van de Nederlandse en Franse taalaanhorigheid in Brussel genieten, zullen dus onder de bevoegdheid van de bijzondere wetgever blijven vallen. Het gaat om het aantal parlementsleden, de verdeling van de zetels tussen de taalgroepen, de vervanging van parlementsleden die tot de regering van een deelentiteit toetreden door een volwaardig parlementslid, de paritaire samenstelling van de Regering en de verhouding tussen het aantal gewestelijke staatssecretarissen behorende tot de ene of de andere taalgroep, de alarmbelprocedure, de aangelegenheden waarover beslist moet worden met (in beginsel) een meerderheid van de stemmen in elke taalgroep, de wijze van verkiezing van de ministers, de collegiale besluitvorming en de besluitvorming bij consensus, de verdeling van de bevoegdheden onder de leden van de regering volgens groepen van aangelegenheden, de motie van wantrouwen, de vertrouwenskwestie, enz. ».

Krachtens de voorgestelde artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet kunnen de ordonnanties of decreten in uitvoering van deze nieuwe bevoegdheid, slechts worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het Parlement aanwezig is. Voor het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest draagt de Grondwetgever aan de bijzondere wetgever op te voorzien in « bijkomende meerderheidsvoorwaarden ». De toelichting bij het voorstel tot herziening van de artikelen 118 en 123 van de Grondwet preciseert wat dat betreft dat « [h]et uitoefenen van de constitutieve autonomie door het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (evenwel) zal (...) gebeuren bij twee derden meerderheid en bij meerderheid in elke taalgroep ».

Het voorliggende voorstel van bijzondere wet bepaalt aldus dat de bedoelde ordonnanties moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen en bij volstrekte meerderheid van de stemmen in elke taalgroep.

Ter verklaring van de bijzondere regeling die aldus op de constitutieve autonomie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van toepassing is, zowel op het vlak van de beperktere reikwijdte ratione materiae als op het vlak van de strengere voorwaarden voor de toepassing ervan, wordt in de toelichting bij de voorstellen tot herziening van de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet het volgende gesteld :

« Dit voorstel tot herziening van de Grondwet past — zoals aangegeven door het Grondwettelijk Hof — in het algemene institutionele stelsel van de Belgische Staat dat beoogt een evenwicht te verwezenlijken tussen de verschillende gemeenschappen en gewesten van het Koninkrijk. Binnen dat algemene institutionele stelsel is het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest het enige tweetalige gebied, wat eigen institutionele organen en mechanismen verantwoordt (...) » (3) .

In de toelichting bij het voorliggende voorstel van bijzondere wet wordt deze verklaring in identieke bewoordingen herhaald.

ALGEMENE OPMERKINGEN

1. Normatief kader

2. In beginsel onderzoekt de Raad van State een aan hem voorgelegd wetsvoorstel in het licht van onder meer de Grondwet en de internationale verdragen die ter zake relevant zijn.

Wat betreft het in aanmerking te nemen grondwettelijk kader, dient rekening te worden gehouden met de wijze waarop de Voorzitster van de Senaat haar adviesaanvraag formuleert. Zij verzoekt de Raad van State om

« te adviseren over de overeenstemming en de bestaanbaarheid van de voorgelegde wetsvoorstellen en voorstellen van bijzondere wet met de Grondwet zoals deze van kracht zal zijn wanneer de hiervoor vermelde voorstellen tot herziening door de grondwetgever zullen zijn aangenomen ».

In het verleden is de Raad van State reeds ingegaan op verzoeken om advies te geven over een ontwerp of voorstel van wet in het licht van een herziening van de Grondwet die nog niet helemaal haar beslag heeft gekregen (4) . De Raad zal ook de voorliggende voorstellen onderzoeken in het licht van de voorgestelde artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet, zoals die zullen luiden na de goedkeuring van de voorstellen tot herziening van de Grondwet.

Uiteraard wordt het voorliggende advies gegeven onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat de teksten van de nieuwe artikelen van de Grondwet, zoals die per hypothese uiteindelijk zullen worden aangenomen, in overeenstemming zullen zijn met de thans voorliggende voorstellen tot herziening van de Grondwet, of dat die uiteindelijke teksten in elk geval, mochten in de voorgestelde teksten nog wijzigingen worden aangebracht, ten aanzien van de onderzochte voorstellen dezelfde rechtsgevolgen zullen hebben als de thans voorgestelde herziening van de Grondwet (5) .

2. Het om advies voorliggende voorstel in het licht van de voorstellen tot herziening van de Grondwet

3. Bij het onderzoek van het voorliggende voorstel van bijzondere wet, en in het bijzonder van de hierboven beschreven specifieke regeling die dit voorstel voor de constitutieve autonomie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevat, dient de Raad van State rekening te houden met de bijzondere band die er bestaat tussen dit voorstel en de voorstellen tot herziening van de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet.

Uit de toelichting bij de voornoemde voorstellen tot herziening van de Grondwet (supra, nr. 1) blijkt immers dat het voorliggende voorstel van bijzondere wet aan de wil van de Grondwetgever zelf beantwoordt in zoverre het een reeks voorrechten en bevoegdheden niet betrekt in de constitutieve autonomie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, voorrechten en bevoegdheden die wel behoren tot de respectievelijke constitutieve autonomie van de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en de Franse Gemeenschap. Hetzelfde geldt voor het vereiste dat de ordonnanties die uitvoering geven aan deze constitutieve autonomie moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen en bij volstrekte meerderheid van de stemmen in elke taalgroep. Met andere woorden : het voorliggende voorstel van bijzondere wet vertoont een zekere en onbetwistbare eenheid van opzet met de voorstellen tot herziening van de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet die thans worden besproken in de Senaat.

Zoals de algemene vergadering van de Raad van State, afdeling Wetgeving, reeds eerder heeft bevestigd ten aanzien van wetsvoorstellen die een zeer nauwe band vertonen met voorgestelde artikelen van de Grondwet (6) , volgt uit die nauwe band niet dat de voorgestelde bijzondere wet zelf een grondwettelijke kracht zou hebben. Immers, de voorgestelde tekst zelf tot wijziging van de artikelen 118 en 123 van de Grondwet bepaalt zich ertoe de toekenning van de constitutieve autonomie aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest mogelijk te maken, maar geeft zelf geen expliciete opsomming van de aangelegenheden die geen deel kunnen uitmaken van deze constitutieve autonomie en die dus tot de exclusieve bevoegdheid van de bijzondere wetgever zouden moeten blijven behoren. Evenzo wordt in de tekst van de voorgestelde artikelen 118 en 123 van de Grondwet alleen bepaald dat de ordonnanties van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die uitvoering geven aan de aan dat gewest toegekende constitutieve autonomie, moeten voldoen aan « bijkomende meerderheidsvoorwaarden ». In die tekst wordt evenwel niet uitdrukkelijk bepaald dat deze « bijkomende meerderheidsvoorwaarden » een meerderheid van de uitgebrachte stemmen binnen elk van de twee taalgroepen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement vereisen.

De omstandigheid dat de voorgestelde tekst kracht van wet heeft, impliceert dat de Raad van State bevoegd is om het voorstel van bijzondere wet te beoordelen uit het oogpunt van de verenigbaarheid met de Grondwet en de internationale verdragen die ter zake relevant zijn. Bij die beoordeling dient de Raad van State uiteraard wel rekening te houden met de toelichting bij de voorstellen tot herziening van artikelen van de Grondwet. Die toelichting brengt immers tot uiting dat de Grondwetgever zelf van oordeel is dat de in het voorstel van bijzondere wet voorgestelde regeling in overeenstemming is met de Grondwet, en dat er meer bepaald, wegens het specifieke statuut van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest als enig tweetalig gebied onder de entiteiten die het Koninkrijk vormen, geen probleem rijst uit het oogpunt van de verenigbaarheid van dat voorstel met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, gewaarborgd bij onder meer de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Uit de toelichting bij de voorstellen tot herziening van de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet moet dus worden geconcludeerd dat, onder voorbehoud van wat hierna in het bijzonder wordt aangegeven (nr. 4), de Grondwetgever zelf met zekerheid heeft ingestemd met een lijst (7) aangelegenheden betreffende de verkiezing, de samenstelling en de werking van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en betreffende de samenstelling en de werking van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, die de bijzondere wet niet aan de constitutieve autonomie van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kan overlaten. Ook heeft de Grondwetgever, blijkens de voornoemde toelichting, ermee ingestemd dat de ordonnanties tot regeling van deze aangelegenheden niet alleen een tweederdemeerderheid vergen, vereist door de artikelen 118, § 2, eerste lid, en 123, § 2, eerste lid, van de Grondwet, maar tevens een absolute meerderheid van de uitgebrachte stemmen in elk van de twee taalgroepen van het voornoemde Parlement. Het komt de Raad van State niet toe deze beoordeling van de Grondwetgever tegen te spreken.

Zelfs indien de Raad van State uitsluitend de tekst van de voorgestelde artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet in overweging zou nemen, zou hij overigens niet tot een ander oordeel komen, gelet op hetgeen volgt. Zoals onder meer uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en het Grondwettelijk Hof blijkt, is het bij de beoordeling van diverse onderdelen van een hervorming van de Staat van belang om aandacht te hebben voor het geheel van de hervorming (8) . Waar een evenwicht wordt nagestreefd binnen de Federale Staat, te realiseren door middel van een complex geheel van regels (9) , kan een bepaalde beperking van grondrechten of een bepaald verschil in behandeling tussen categorieën van personen zijn verantwoording vinden in het met de hele hervorming nagestreefde doel (10) — « de beveiliging van een hoger openbaar belang » (11) —, in zoverre althans de genomen maatregelen redelijkerwijze kunnen worden aangezien als niet onevenredig met het door de wetgever nagestreefde doel (12) . Dit is des te meer het geval waar « het [...] tot stand gebrachte evenwicht steunt op een ruime consensus tussen de gemeenschappen » (13) . Het is in een dergelijke aangelegenheid bij uitstek de taak van de wetgever om te oordelen hoe het beoogde evenwicht gerealiseerd moet worden (14) .

Gelet op de samen met het voorstel van bijzondere wet aan te nemen voorstellen tot herziening van de Grondwet — met de daartoe vereiste grondwettelijke meerderheid —, op de ruime beoordelingsvrijheid waarover de wetgever in de betrokken aangelegenheid beschikt en op de doelstelling die de indieners van het wetsvoorstel nastreven, namelijk het tot stand brengen van een evenwicht tussen de verschillende gemeenschappen en gewesten van het Koninkrijk, is ook de Raad van State van oordeel dat het voorliggende wetsvoorstel niet strijdig is met de Grondwet, en dat het meer bepaald geen schending inhoudt van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De Raad van State ziet voorts geen reden om, wat betreft de toetsing van de desbetreffende bepalingen aan het internationaal verdragsrecht, tot een andere conclusie te komen.

3. Het betrekken van niet-stemgerechtigde senatoren bij de werkzaamheden van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest

4. Geen van de bepalingen van het voorliggende voorstel van bijzondere wet strekt ertoe een soortgelijk prerogatief als dat waarover het Vlaams Parlement, het Waals Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap beschikken krachtens artikel 37bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, op te nemen als onderdeel van de constitutieve autonomie die het toekent aan het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. In de toelichting bij de voorstellen tot herziening van de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet wordt over het niet opnemen van dat voorrecht en over een eventuele verantwoording daarvoor niets uitdrukkelijk bepaald, zodat het niet opnemen van dat voorrecht en het ontbreken van een verantwoording dienaangaande niet met zekerheid geacht kunnen worden overeen te stemmen met de wil van de Grondwetgever.

Ingeval de tekst van het voornoemde artikel 37bis zou worden aangepast ingevolge de opmerkingen die de algemene vergadering van de afdeling Wetgeving heeft gemaakt in punt 26 van haar advies nr. 52.268/AV-52.272/AV, dat heden is uitgebracht, en ingeval die aldus aangepaste tekst ook enigszins van belang zou kunnen zijn ten aanzien van de bijzondere situatie van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, zouden de voorrechten die in dat artikel zijn bepaald ook opgenomen moeten worden als onderdeel van de constitutieve autonomie die aan dat Parlement wordt toegekend, tenzij een aanvaarbare verantwoording wordt gegeven om dat niet te doen.

4. De aangewende wetgevingstechniek

5. De artikelen 9 en 11 van het voorliggende voorstel van bijzondere wet maken het Brussels Hoofdstedelijk Parlement bevoegd om bij ordonnantie sommige bepalingen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 te wijzigen, aan te vullen, te vervangen of op te heffen.

Het gaat om bepalingen uit de bijzondere wet van 8 augustus 1980 die door de bijzondere wet van 12 januari 1989 « met betrekking tot de Brusselse instellingen » reeds van toepassing zijn verklaard op het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest :

— artikel 20, § 3, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 verklaart onder meer de artikelen 29octies en 29nonies van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 van overeenkomstige toepassing;

— artikel 27, vijfde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 verklaart artikel 33, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 van overeenkomstige toepassing;

— artikel 28, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 verklaart onder meer de artikelen 33, § 2, 34, eerste en derde lid, 37, 41, 46, eerste lid, en 48 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 van overeenkomstige toepassing;

— artikel 36, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 verklaart onder meer de artikelen 68, eerste lid, 70 en 73 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 van overeenkomstige toepassing.

De vraag rijst of het wetgevingstechnisch wel de meest aangewezen werkwijze is om het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bepalingen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 te laten wijzigen. Het lijkt vanuit dat oogpunt veeleer aangewezen het Parlement de bevoegdheid te geven wijzigingen aan te brengen in artikel 20, § 3, artikel 27, vijfde lid, artikel 28, eerste lid, en artikel 36, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989, wat betreft de regelingen die in de genoemde artikelen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 zijn opgenomen.

BIJZONDERE OPMERKINGEN

Artikel 2

6. In het voorgestelde tweede lid van artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 zijn de woorden « , en dit onverminderd de toepassing van de artikelen 5bis en 5ter » overbodig. Het is immers niet nodig in artikel 4 de artikelen 5bis en 5ter in herinnering te brengen opdat ze van rechtswege van toepassing zouden zijn. Het vermelden van die artikelen zou twijfel kunnen doen ontstaan aangaande de toepasselijkheid van die artikelen op andere bepalingen van de bijzondere wet, waarin die artikelen niet in herinnering worden gebracht. De betreffende zinsnede dient dus te worden geschrapt.

Artikelen 5 en 11

7. Voor de nummering van de voorgestelde artikelen 12/1 en 31/1 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 worden beter respectievelijk 12ter en 31bis gebruikt, en dit om de continuïteit te handhaven van de wetgevingstechnische werkwijze die tot hiertoe is gehanteerd bij de wijzigingen die zijn aangebracht in de bijzondere wet van 12 januari 1989.

Artikel 6

8.1. Het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 14 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 maakt het mogelijk om binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest verschillende kieskringen op te richten. Dit dient dan plaats te vinden overeenkomstig de regels van artikel 26 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. Het voorstel voegt eraan toe (voorgestelde vierde lid van artikel 14) dat in dat geval ook (nog) een kieskring kan worden ingesteld voor het gehele grondgebied van het Gewest, waaruit dan een deel van de leden van het Parlement wordt verkozen. Bij de toepassing van deze regels moet per kieskring « de verdeling tussen de lijsten die behoren tot de Franse taalgroep en de lijsten die behoren tot de Nederlandse taalgroep, zoals bedoeld in artikel 20, § 2 » gerespecteerd worden (voorgestelde vijfde lid van artikel 14).

8.2. Aangezien het voorgestelde derde lid verwijst naar artikel 26 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, is het voorgestelde vierde lid overbodig. Het voornoemde artikel 26 omvat immers zelf reeds de mogelijkheid van het oprichten van kieskringen, aangevuld met een kieskring voor het gehele grondgebied van het Gewest, waaruit een deel van de leden van het Parlement wordt verkozen.

8.3. In verband met artikel 6 van het voorstel dient te worden opgemerkt dat de autonomie waarbij het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de mogelijkheid krijgt verscheidene kieskringen op te richten niet verenigbaar is met het bepaalde in artikel 20, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989. Het eerste lid van die bepaling schrijft voor dat alvorens wordt overgegaan tot de verdeling van de toe te wijzen zetels, 72 zetels worden omgeslagen over het geheel van lijstengroepen van kandidaten van de Franse taalgroep en 17 zetels worden omgeslagen over het geheel van lijstengroepen van kandidaten van de Nederlandse taalgroep. Het derde lid van dezelfde bepaling voorziet in een regeling waarbij de zetels per taalgroep worden toegewezen. Deze bepalingen veronderstellen evenwel het bestaan van één enkele kieskring. Ze staan in de weg aan de inwerkingstelling van de autonomie die artikel 6 van het voorliggende voorstel wil toekennen.

In de veronderstelling dat dit beletsel door de bijzondere wetgever zelf wordt weggewerkt, zorgt het laatste lid dat het voornoemde artikel 6 wil invoegen in artikel 14 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 nog voor een toepassingsprobleem. Ingeval bij bijzondere ordonnantie verschillende kieskringen worden ingesteld (met strikte inachtneming van de 72/17-verdeling en van het aantal regionale parlementsleden, dat vastgesteld is op 89), zal het onmogelijk zijn om voor de verschillende kieskringen zoals die zijn vastgesteld, de verhouding 72/17 op volkomen wijze te eerbiedigen zoals het genoemde laatste lid nochtans lijkt op te leggen. In voorkomend geval moet dat lid bijgevolg worden herzien.

Het besluit is dan ook dat het voorgestelde artikel 6 niet in zijn huidige versie kan worden aangenomen.

Artikel 7

Wat betreft de vermelding van de « Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg » in artikel 16 van de bijzondere wet van 12 januari 1989, dat op dat punt niet gewijzigd wordt, wordt verwezen naar de opmerkingen die de algemene vergadering van de afdeling Wetgeving heeft gemaakt in punt 9 van haar advies nrs. 52.268/AV-52.272/AV, dat heden is uitgebracht.

De hoofdgriffier, De eerste voorzitter,
D. LANGBEEN. R. ANDERSEN.

(1) Parl. St. Senaat, 2011-2012, nr. 5-1752/1 en 5-1753/1.

(2) Toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 118, § 2, van de Grondwet, (Parl. St. Senaat 2011-2012, nr. 5-1752/1, 2).

(3) Toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 118, § 2, van de Grondwet, (Parl. St. Senaat 2011-2012, nr. 5-1752/1, 4).

(4) Zie wat dat betreft adv. RvS 51.214/AV van 2 mei 2012 over een voorstel dat geleid heeft tot de wet van 19 juli 2012 « houdende verscheidene wijzigingen van het Kieswetboek, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap en van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement » (Parl.St. Senaat 2011-12, nr. 1560/2), adv. RvS 51.215/AV van 2 mei 2012 over een voorstel dat geleid heeft tot de wet van 19 juli 2012 « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 wat de behandeling van de geschillen betreft door de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak, op vraag van personen gevestigd in de randgemeenten » (Parl.St. Senaat 2011-12, nr. 1563/2) en adv.RvS 51.216/AV van 2 mei 2012 over een voorstel dat geleid heeft tot de bijzondere wet van 19 juli 2012 « houdende wijziging van de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen (de zogenaamde « pacificatiewet ») en van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten betreft » (Parl.St. Senaat 2011-12, nr. 1565/2, 8). waarin wordt verwezen naar adv.RvS 13.334/1/2 van 31 mei en 6 juni 1979 over een ontwerp van « bijzondere gewest- en gemeenschapswet » (Parl.St. Senaat 1979, nr. 261/1, bijlage I, 4), naar adv.RvS 21.727/AV van 16 september 1992 over een voorstel van bijzondere wet « betreffende de internationale betrekkingen van de gemeenschappen en de gewesten » (Parl.St. Senaat 1991-92, nr. 457/2, 5), naar adv.RvS 21.990/VR van 18 december 1992 over een voorstel van bijzondere wet « tot vervollediging van de federale staatsstructuur » (Parl.St. Senaat 1992-93, nr. 558/2, 2), en naar adv.RvS 27.145/4 van 1 december 1997 over een wetsvoorstel dat geleid heeft tot de wet van 25 juni 1998 « tot regeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers » (Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1274/6, 2).

(5) Zie in die zin onder meer adv.RvS 30.289/2 van 2 augustus 2000 over een ontwerp dat geleid heeft tot de wet van 18 juli 2002 « tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap » (Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 2-1023/1, 12), adv.RvS 51.195/AV van 3 mei 2012 over een voorstel dat geleid heeft tot de wet van 19 juli 2012 « betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel » (Parl.St. Kamer 2011-12, nr. 53-2140/2), en voormelde adviezen 51.214/AV, 51.215/AV en 51.216/AV.

(6) Zie voormelde adviezen 51.195/AV, 51.214/AV, 51.215/AV en 51.216/AV.

(7) « De waarborgen die de personen van de Nederlandse en Franse taalaanhorigheid in Brussel genieten, zullen dus onder de bevoegdheid van de bijzondere wetgever blijven vallen. Het gaat om het aantal parlementsleden, de verdeling van de zetels tussen de taalgroepen, de vervanging van parlementsleden die tot de regering van een deelentiteit toetreden door een volwaardig parlementslid, de paritaire samenstelling van de regering en de verhouding tussen het aantal gewestelijke staatssecretarissen behorende tot de ene of de andere taalgroep, de alarmbelprocedure, de aangelegenheden waarover beslist moet worden met (in beginsel) een meerderheid van de stemmen in elke taalgroep, de wijze van verkiezing van de ministers, de collegiale besluitvorming en de besluitvorming bij consensus, de verdeling van de bevoegdheden onder de leden van de regering volgens groepen van aangelegenheden, de motie van wantrouwen, de vertrouwenskwestie, enz. » (Toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 118, § 2, van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2011-12, nr. 5-1752/1, 3).

(8) Zie GwH, 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.16.6; GwH 27 maart 2003, nr. 36/2003, B.7; GwH, 26 mei 2004, nr. 96/2004, B.12.3; GwH 27 april 2005, nr. 78/2005, B.22.3.

(9) Zie EHRM, 2 maart 1987, Mathieu-Mohin en Clerfayt t. België, Reeks A, vol. 113, § 57. Het Hof heeft het in dit arrest over « a complex pattern of checks and balances ».

(10) Zie GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2; GwH, 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.3.

(11) Zie GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2; GwH, 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.3.

(12) Zie GwH, 23 mei 1990, nr. 18/90, B.9.2.

(13) Zie GwH, 25 maart 2003, nr. 35/2003, B.13.4.

(14) Zie GwH, 26 mei 2003, nr. 73/2003, B.9.6.