5-1819/1 | 5-1819/1 |
23 OKTOBER 2012
Dit voorstel bouwt verder op de principes die aan de basis lagen van de huidige staatsstructuur, met name het artikel 4 van de Grondwet. Het volgt dezelfde logica als bepaalde voorstellen die in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden ingediend (bijvoorbeeld het voorstel van de heer Ben Weyts nr. 53-1923/001)
Het huidige federale staatsbestel en de taalregeling die het kenmerkt, vormen de (voorlopige) resultante van een moeizaam historisch proces. Een eerste reeks van taalwetten (1873, 1878, 1883) voorzag in de erkenning van het Nederlands naast het Frans in Vlaanderen, dus in de tweetaligheid van Vlaanderen, naast het behoud van de Franse eentaligheid in Wallonië. De Gelijkheidswet van 1898 erkende wat de wetgeving betreft, de officiële gelijkheid van de beide landstalen. Een tweede reeks taalwetten (1932 en 1935) introduceerde het territorialiteitsbeginsel; « de besturen van den Staat, van de provinciën en van de gemeenten » dienen in Vlaanderen steeds het Nederlands te gebruiken. Vlaanderen en Wallonië werden taalhomogene gebieden. Een derde reeks van taalwetten (1962, 1963) legde definitief de taalgrens vast en deelde België in vier taalgebieden in.
Hierop volgden de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (18 juli 1966) en met de herziening van 1970 werd de indeling in taalgebieden grondwettelijk verankerd (artikel 4 van de Grondwet).
De Raad van State poneerde bij herhaling dat de grondwetgever, wanneer hij in artikel 4 van de Grondwet heeft gesteld dat er in België vier taalgebieden bestaan, geen etnografische vaststellingen heeft willen doen, maar een rechtsbegrip heeft willen instellen. In de grondwettelijke bepalingen betekent de term « taalgebied » derhalve niet een gebied waar in feite een bepaalde taal wordt gesproken, maar een gebied waar in rechte een bepaalde taal moet worden gesproken of met betrekking waarop een bepaalde taal moet worden gebruikt.
Het Arbitragehof, nu Grondwettelijk Hof, sloot zich meermaals bij deze visie aan door te stellen dat artikel 3bis (thans artikel 4) de grondwettelijke waarborg vormt van de voorrang van de taal van elk eentalig gebied of van het tweetalig karakter van een ander gebied.
Dit voorstel heeft specifiek betrekking op de bescherming van het tweetalig karakter van het gebied Brussel-Hoofdstad. De hierboven geschetste taalregeling zit immers goed in elkaar, maar blijkt in de praktijk dikwijls dode letter te blijven bij gebrek aan mechanismen om de bestaande wetgeving af te dwingen.
Dit voorstel voorziet dan ook in een systeem van afdwinging, geënt op het mechanisme dat reeds ingevoerd werd in de taalgrensgemeenten om het gebruik van de taal van het taalgebeid te garanderen.
Het gebied Brussel-Hoofdstad is een tweetalig gebied, Brussel is de hoofdstad van het land, Brussel krijgt ook federale middelen die de tweetaligheid bij de ambtenarij ten goede zouden moeten komen.
Jammer genoeg maken de besturen in dit land zich vaak schuldig aan hetzelfde idee dat leeft bij sommige burgers : een verplichting die niet afgedwongen kan worden, is geen verplichting. De auteur is van mening dat het bestuur het voorbeeld zou moeten geven, in dit geval in het gebied Brussel-Hoofdstad en met betrekking tot de verplichte tweetaligheid. Recente signalen bieden geen uitzicht op beterschap. De recent aangenomen teksten van het communautair akkoord voorzien bijvoorbeeld meer geld voor taalpremies in Brussel, maar lossen het ontduiken van de taalwetgeving via het massaal aanwerven van contractuele ambtenaren niet op. Nergens wordt sancties voorzien voor de soms lamentabele dienstverlening aan Nederlandstalige Brusselaars of Nederlandstalige bezoekers of pendelaars.
De auteur wenst hier een bescheiden begin mee te maken wat de lokale bestuurders met een uitvoerende functie betreft. Met de functies van burgemeester, waarnemend burgemeester, schepen of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) komen immers specifieke verantwoordelijkheden en wettelijke verplichtingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het optreden als tuchtcollege, het ondertekenen van beslissingen en individuele beschikkingen, de eindverantwoordelijkheid voor bepaalde administratieve rechtshandelingen, ..., in beide van de landstalen. Het gaat niet op dat de eindverantwoordelijke of ondertekenaar niet zou weten wat nu precies beslist of uitgevaardigd is vanwege een gebrek aan taalkennis.
Dit voorstel wil daarop ingrijpen op een evenwichtige manier die een milde vorm van afdwinging voorziet, maar ook politieke afrekeningen moet voorkomen. Dit wordt bereikt door — parallel aan wat nu reeds bestaat voor de taalgrensgemeenten — te voorzien in een weerlegbaar vermoeden van taalkennis. Dit vermoeden kan bovendien niet door elke burger in vraag gesteld worden, maar kan slechts na een verzoek van een gemeenteraadslid of een OCMW-raadslid. Deze mandataris kan dit verzoek indienen op basis van eigen ervaringen, maar evengoed op vraag van een burger die het bewijs kan leveren van ernstige aanwijzingen die het vermoeden van taalkennis kunnen weerleggen. Het verzoek door de mandataris dient dus als filter. Bovendien is een rechterlijke beslissing nodig om het vermoeden van taalkennis effectief te weerleggen.
De auteur betreurt dat dit voorstel ingediend moet worden, omdat enkele lokale bestuurders zelf het nut niet willen inzien van de naleving van de bestaande wetgeving en het belang van een goede communicatie met elke inwoner of bezoeker, zonder onderscheid naar officiële taal. Stellers zijn van mening dat dit voorstel een nuttige bijdrage levert tot het naleven van de taalwetgeving en dat het voorstel daarmee een duidelijk pacificerende werking heeft. Een groot deel van de communautaire problemen in dit land zijn immers te wijten aan de onwil om de gesloten compromissen na te leven of uit te voeren, in het bijzonder met betrekking tot de nochtans democratisch tot stand gekomen taalwetgeving.
Dit voorstel wordt om juridisch-technische redenen ingevoegd in de pacificatiewet. De stellers wensen echter ook te wijzen op het symbolisch belang van deze wet, met name voor het respect voor de taal of talen van het taalgebied. Meer bepaald voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad moet dit respect slaan op de beide talen van het taalgebied, iets wat jaren na het vastleggen van de taalgebieden in dit land nog steeds niet vanzelfsprekend is.
Artikel 2
Dit artikel voegt een lid toe aan de regeling die nu reeds in de OCMW-wet is opgenomen met betrekking tot de taalgrensgemeenten en de zes randgemeenten.
De toevoeging betreft enkel de OCMW-voorzitter in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en gaat uit van een kennis van beide talen van het taalgebied. Verder worden geen wijzigingen aangebracht aan de procedure. Vanuit pragmatisch oogpunt wordt voor de gewone OCMW-raadsleden geen gelijkaardige eis gesteld. Uiteraard zijn ook zij bij de uitoefening van hun mandaat in het tweetalig gebied bij voorkeur de tweede taal machtig, doch de kennis van minstens een taal van het taalgebeid kan in hun geval meestal volstaan voor de uitoefening van dit mandaat.
De OCMW-raadsleden fungeren wel als « filter » bij het vermoeden van ontbreken van de vereiste taalkennis ten aanzien van de OCMW-voorzitter. Dit moet een pragmatisch evenwicht mogelijk maken tussen de effectieve naleving van de taalwetgeving en het vermijden van politieke afrekeningen.
Deze aanpassing moet gelezen worden als uiting van het tweetalig karakter als bedoeld in artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen.
Artikel 3
Dit artikel voegt een lid toe aan de regeling die nu reeds in de Nieuwe Gemeentewet is opgenomen met betrekking tot de taalgrensgemeenten en de zes randgemeenten.
De toevoeging betreft enkel (waarnemend) burgemeester en de schepenen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en gaat uit van een kennis van beide talen van het taalgebied. Verder worden geen wijzigingen aangebracht aan de procedure. Vanuit pragmatisch oogpunt wordt voor de gewone gemeenteraadsleden geen gelijkaardige eis gesteld. Uiteraard zijn ook zij bij de uitoefening van hun mandaat in het tweetalig gebied bij voorkeur de tweede taal machtig, doch de kennis van minstens een taal van het taalgebied kan in hun geval meestal volstaan voor de uitoefening van dit mandaat.
De gemeenteraadsleden fungeren wel als « filter » bij het vermoeden van ontbreken van de vereiste taalkennis ten aanzien van de (waarnemend) burgemeester of schepenen. Dit moet een pragmatisch evenwicht mogelijk maken tussen de effectieve naleving van de taalwetgeving en het vermijden van politieke afrekeningen.
Deze aanpassing moet gelezen worden als uiting van het tweetalig karakter, bedoeld in artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen.
Karl VANLOUWE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 25ter, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij de wet van 19 augustus 1988, wordt aangevuld met een lid, luidende :
« In de gemeenten bedoeld in de artikel 6 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet de voorzitter en eenieder die het ambt van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de beide talen van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen. »
Art. 3
Artikel 72bis, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 mei 1989 wordt aangevuld met een lid, luidende :
« In de gemeenten bedoeld in artikel 6 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet elke schepen, de burgemeester en eenieder die het ambt van burgemeester of schepen waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de beide talen van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen. »
19 september 2012.
Karl VANLOUWE. |