5-1810/1 | 5-1810/1 |
16 OKTOBER 2012
Op 25 juni 1990 heeft de toenmalige minister van Justitie een wetsontwerp ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers, tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, van artikel 213 van het Gerechtelijk Wetboek, en van de artikelen 209 en 210 van het Wetboek van strafvordering.
Nadat de regering twee amendementen had ingediend en de betreffende tekst was aangenomen en vervolgens de wet van 28 december 1990 was geworden, werd het systeem waarin de artikelen 209 en 210 van het Wetboek van strafvordering voorzagen, gewijzigd.
Tot dan toe werd er over het hoger beroep geoordeeld op basis van een verslag van één van de rechters.
Dit verslag was de eerste onderzoeksdaad op het niveau van het hoger beroep, zowel voor het hof van beroep als voor de rechtbank van eerste aanleg wanneer die een hoger beroep in een correctionele zaak behandelt.
Het verslag werd opgesteld en uitgebracht door één van de rechters die zitting houdt op de terechtzitting zelf, terwijl er geen enkele wettelijke vereiste was waaraan het verslag formeel of inhoudelijk moest voldoen. Het verslag kon mondeling door de rechter worden uitgebracht, in zijn geheel of gedeeltelijk.
Het ging wel om een substantiële vormvereiste waarvan de vervulling, op straffe van nietigheid, moest worden vastgesteld.
Twee amendementen die destijds waren ingediend door de regering hebben tot resultaat gehad dat deze vormvereiste werd geschrapt, in het bijzonder omdat zij de rechters in hoger beroep ertoe dwong tijd te besteden aan het opstellen van beschrijvende verslagen, maar ook omdat de terechtzitting er merkelijk langer door werd.
Gelet op de gerechtelijke achterstand vond de minister van Justitie het dus nodig om deze vormvereiste af te schaffen en zo de procedures te vereenvoudigen en te versnellen (1) .
In het verslag dat het College van procureurs-generaal jaarlijks voorstelt aan het Parlementair Comité belast met de wetsevaluatie en dat een overzicht bevat van de wetten die bij de hoven en rechtbanken in het voorgaande jaar voor problemen hebben gezorgd wat de toepassing of de interpretatie betreft, onderstreept het College van procureurs-generaal evenwel dat dit verslag het mogelijk maakt meteen tot de kern van de zaak door te dringen en de discussies in de tijd te beperken. Het afschaffen van dat verslag zou dus het afhandelen van strafzaken danig vertragen, omdat het dossier onvoldoende gekend is.
Het College van procureurs-generaal wil dus graag dat verslag opnieuw invoeren, wat inhoudt dat de artikelen 209 en 210 van het Wetboek van strafvordering opnieuw gewijzigd dienen te worden.
Dat is het doel van dit voorstel.
Philippe MAHOUX. | |
Hassan BOUSETTA. | |
Ahmed LAAOUEJ. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 209 wordt vervangen als volgt : « Art. 209. Over het hoger beroep wordt binnen een maand ter terechtzitting uitspraak gedaan op een door een van de rechters uitgebracht verslag. ».
Art. 3
De eerste volzin van artikel 210 van het Wetboek van strafvordering wordt gewijzigd als volgt :
« Na het verslag en voordat de rapporteur en de rechters hun gevoelen uiten, worden de beklaagde, onverschillig of hij vrijgesproken dan wel veroordeeld is, de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen, de burgerlijke partij, of hun advocaat, en de procureur-generaal gehoord over de nauwkeurig bepaalde grieven die tegen het vonnis worden ingebracht en zulks in de door de rechter te bepalen volgorde. »
14 juni 2012.
Philippe MAHOUX. | |
Hassan BOUSETTA. | |
Ahmed LAAOUEJ. |
(1) Amendementen nrs. 1 en 2 van de regering, Stuk Kamer nr. 47-1243/2.