5-163COM | 5-163COM |
De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Met deze vraag wens ik nogmaals terug te komen op het Terugstuurverdrag tussen België en Marokko. De voorganger van de minister, Stefaan De Clerck, verklaarde in 2010 dat 51 dossiers op dat ogenblik in verwerking waren bij de bevoegde dienst van de FOD Justitie en dat het merendeel ervan reeds ondertekend was. Een aantal dossiers was ook al doorgestuurd naar de Marokkaanse overheid in Rabat. De minister verklaarde te wachten op de beslissing van Marokko voor elk individueel dossier. Hij verklaarde eveneens dat 190 dossiers van de op dat ogenblik 1132 gevangenen met Marokkaanse identiteit in aanmerking kwamen om in het kader van het Terugstuurverdrag naar Marokko te worden overgeplaatst.
De minister werd deze legislatuur al meermaals ondervraagd door verschillende kamerleden en door mij. Na het overleg begin april met haar Marokkaanse collega van Justitie stelde de minister dat een eerste groep van dertien dossiers werd doorgegeven aan de Marokkaanse autoriteiten, waarvan drie werden ingetrokken. Het eerste omdat de betrokkene zijn straf had uitgezeten en werd uitgewezen en de twee andere omdat de gevangenen in beroep gingen tegen hun uitwijzing. Het lijkt me overigens merkwaardig dat een gevangene die wordt uitgewezen, nog in beroep kan gaan. Ik ken de wet niet zo goed, maar volgens mij is de beroepsprocedure gebonden aan termijnen en voorwaarden.
Einde april verklaarde de minister in commissie tevens dat Marokko tijdens het bezoek een definitieve instemming gegeven had voor de overbrenging van zes veroordeelde Marokkaanse gevangenen Zij deelde ook mee dat een tweede reeks van dossiers aan de Marokkaanse autoriteiten werd toegezonden. Uiteindelijk zouden echter maar vijf Marokkaanse gevangenen werkelijk zijn overgebracht, verklaarde de minister in de pers.
Ik had dan ook graag vernomen waarom de vorige minister van Justitie verklaarde dat het ging om 190 dossiers. Op welke basis werden 51 dossiers verwerkt en ondertekend door de bevoegde dienst van de FOD Justitie? Waarom werden daarvan uiteindelijk maar dertien dossier doorgestuurd naar de Marokkaanse autoriteiten?
Waarom verleenden de Marokkaanse autoriteiten enkel instemming met de overbrenging van zes veroordeelde gevangenen en waarom werden er uiteindelijk maar vijf overgebracht? Het antwoord hierop lijkt me van belang te zijn, aangezien drie ervan uit de gevangenis van Tilburg kwamen en twee uit Brugge. Met andere woorden, die overbrenging maakt maar twee cellen vrij in ons land. De overbevolking in de gevangenissen wordt zo niet echt efficiënt aangepakt.
Kan de minister meedelen hoe het onderzoek van dossiers door de bevoegde diensten, de besluitvorming in ons land en in Marokko, de overdracht van de dossiers aan de Marokkaanse autoriteiten en de definitieve beslissing verloopt?
Wat is hic et nunc het resultaat van de tweede reeks dossiers die aan de Marokkaanse autoriteiten werd toegezonden? Wanneer kan een volgende overbrenging van veroordeelde gevangenen op basis van het Terugstuurverdrag worden verwacht?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Na een eerste onderzoek van de dossiers heeft mijn voorganger aanvankelijk 190 dossiers geselecteerd. Daarna diende een meer gedetailleerde controle te gebeuren op basis van de uitsluitingsgronden van artikel 1, §2, van het Aanvullend Protocol van 2007 bij het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko inzake bijstand aan gedetineerde personen en overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Brussel op 7 juli 1997.
Ik vrees dat er een misverstand is ontstaan met betrekking tot de 51 dossiers waarover mijn voorganger sprak. In 2011 werden dertien dossiers doorgestuurd naar de Marokkaanse autoriteiten. De gevangenispopulatie is ook geen vaststaand gegeven. Omdat ze fluctueert, wordt ze door het gevangeniswezen permanent gescreend op veroordeelde personen die onder de voorwaarden van het Aanvullend Protocol en het Verdrag tussen België en Marokko vallen. Momenteel werden een vijftigtal dossiers geselecteerd.
De Marokkaanse autoriteiten dienen conform de bepalingen van het Verdrag en het Aanvullend Protocol hun instemming te verlenen voor de overbrenging van gevonniste personen van Marokkaanse nationaliteit. Van de dertien ingediende dossiers hebben de Marokkaanse autoriteiten er zes in aanmerking genomen. De andere niet, omdat de Marokkaanse nationaliteit van de betrokkenen volgens de Marokkaanse autoriteiten niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Uiteindelijk werden vijf gevangenen overgebracht. De dienst Vreemdelingenzaken had vroeger al één gevangene naar Marokko gerepatrieerd, omdat hij zijn celstraf bijna beëindigd had. Uiteindelijk werden dus zes personen naar Marokko teruggestuurd.
De dienst Internationale Samenwerking in strafzaken, die deel uitmaakt van het directoraat-generaal Wetgeving en fundamentele rechten en vrijheden van de FOD Justitie, is bevoegd voor het behandelen van deze dossiers. Deze dienst werkt nauw samen met het directoraat-generaal van de Penitentiaire Inrichtingen en met de dienst Vreemdelingenzaken om alle uitsluitingsgronden in detail na te gaan. Dit gebeurt nu op een permanente basis. Nadien wordt het volledig dossier overgezonden naar de Marokkaanse autoriteiten, meer bepaald het Marokkaanse ministerie van Justitie, via de Belgische verbindingsmagistraat die in Rabat gestationeerd is. Na akkoord van de Marokkaanse autoriteiten kan worden overgegaan tot de overbrenging.
Bij de eerste reeks dossiers die werd overgezonden hadden de Marokkaanse autoriteiten nog bijkomende elementen nodig voor het nemen van een beslissing. Voor de andere dossiers worden nu ook deze bijkomende elementen verzameld, zodat binnenkort een nieuwe reeks voor instemming kan worden doorgestuurd. Een volgende overbrenging hangt af van de tijd die de Marokkaanse autoriteiten nodig hebben om hun instemming te verlenen.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - De dienst Internationale Samenwerking in strafzaken van de FOD Justitie heeft samen met de DVZ de 51 dossiers nagekeken en er dertien geselecteerd die konden worden overgezonden in uitvoering van het Terugstuurverdrag. In Marokko worden die dossiers nog eens gecontroleerd, zodat uiteindelijk amper zes gevangenen in aanmerking kwamen om te worden teruggestuurd. Volgens de minister twijfelden de Marokkaanse overheden aan de nationaliteit van zeven van de dertien gevangenen.
Ik vind dat laatste bijzonder merkwaardig. In al de overgezonden dossiers was al een veroordeling uitgesproken, met kracht van gewijsde. Daarna heeft de dienst Internationale Samenwerking in strafzaken de dossiers grondig gecontroleerd. En dan twijfelen de Marokkaanse overheden aan de nationaliteit van zeven gevangenen. Het Terugstuurverdrag en het protocol zijn voor beide landen identiek. De interpretatie zou dus identiek moeten zijn, ongeacht of ze in België dan wel in Marokko gebeurt. Ik twijfel er dus aan of Marokko echt wel de intentie heeft om het Terugstuurverdrag uit te voeren.
Indien het verdrag correct wordt toegepast, dan kan de overbevolking in onze gevangenissen worden aangepakt, vooral als naast Marokko ook met andere landen een gelijkaardig terugstuurverdrag zou worden gesloten, zoals de minister in een vorige commissievergadering aankondigde.
Ik hoop dan ook dat de minister de Marokkaanse overheden duidelijk maakt dat ze de dossiers op dezelfde wijze moeten beoordelen als onze diensten, zodat het Terugstuurverdrag echt efficiënt is.
(La séance est levée à 10 h 55.)