5-159COM | 5-159COM |
De heer Ludo Sannen (sp.a). - Diverse sectoren, waaronder de bouwsector, worden in uitvoering van de besluitwet-De Groote van 30 januari 1947 ondersteund door collectieve onderzoekscentra. De wet heeft aan deze onderzoekscentra op sectorale basis een bijzonder statuut gegeven. Elke onderneming van de betrokken sectoren moet zich bij het onderzoekscentrum van de sector aansluiten en een bijdrage betalen. Negen centra hebben dit bijzondere statuut in de volgende sectoren: keramiek en glas, cement, bouw, wegenbouw, technologische industrie, textiel, houtbewerking, brouwerij en mouterij, en diamantindustrie.
Het onderliggend principe van de wet-De Groote is de bedrijven te verplichten om zich sectoraal te engageren. De wet wil technische vooruitgang in diverse sectoren promoten en coördineren met de inrichting van drie soorten van activiteiten: collectief onderzoek, het aanbieden van diensten met wetenschappelijk of technisch karakter aan de individuele leden en de verspreiding van technische informatie, opleidingen enzovoorts.
In andere sectoren werden centra met dezelfde doelstellingen opgericht op basis van een vrijwillig lidmaatschap en bijdrage. Het gaat om de volgende sectoren: metallurgie, coatings en verf, lastechniek en elektrische industrie.
Verscheidene collectieve onderzoekscentra vormen al een platform voor of maken deel uit van samenwerkingsverbanden tussen en met bedrijven en universiteiten. Zo organiseert het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB, in samenwerking met de KaHo Sint-Lieven het innovatiesamenwerkingsverband Groen Licht Vlaanderen - Energiebesparing met beter licht.
Verschillende studies stellen echter enkele manco's vast bij de onderzoekscentra. Een ervan is dat kmo's en bedrijven met weinig eigen O&O onvoldoende gebruik maken van de diensten van de centra en van de mogelijke synergieën tussen de collectieve onderzoekscentra en andere onderzoekscentra, specifiek inzake energie-efficiëntie en duurzame bouw.
De studie Samenwerking bij technologische innovatie: drempels voor bedrijven en kenniscentra van de stichting Innovatie & Arbeid van augustus 2011 komt tot de conclusie dat de collectieve onderzoekscentra vooral voor de kleine en minder O&O-intensieve bedrijven van essentieel belang zijn. Zij beschikken namelijk over weinig alternatieven om kennis binnen te halen. In realiteit maken de grote bedrijven veel regelmatiger gebruik van de collectieve onderzoekscentra. Dat is deels te verklaren door het feit dat het beleid veel meer aandacht geeft aan grote projecten dan aan kleine innovaties.
Het beter bereiken van kmo's en minder O&O-intensieve bedrijven is volgens deze studie dan ook een van de grootste uitdagingen van de collectieve onderzoekscentra. Tot dezelfde conclusie kwam een studie van Flanders DC van juli 2009.
Tegenwoordig bieden, bijvoorbeeld in de bouwsector, verscheidene andere organisaties steun aan volgens de drie vermelde activiteitsgroepen. Het gaat hier met name om organisaties die zich systematisch bezighouden met energie-efficiëntie en duurzame bouw, zoals het Centrum voor duurzaam bouwen en het Vlaams Instituut voor bio-ecologisch bouwen en wonen. Deze worden, weliswaar op gewestelijk niveau, tevens gesubsidieerd om onderzoek te verrichten, technische diensten te verlenen en informatie en opleidingen te verstrekken. Deze centra hebben een hoogstnoodzakelijke taak met het oog op de realisatie van de bijna-nulenergiegebouwen die de Europese Commissie vanaf 2020 wil verplichten.
Vindt de minister de sectorale opdeling van de collectieve onderzoekscentra nog doelmatig?
Ziet de minister ruimte voor het stimuleren van het onderzoek naar energie-efficiëntie en duurzaam bouwen, waar deze focus relevant is, binnen de projecten en de werking van de collectieve onderzoekscentra?
Ziet de minister mogelijkheden voor het aanmoedigen van verdere synergieën tussen de federale collectieve onderzoekscentra en onderzoekscentra van andere aard en tussen de verschillende beleidsniveau's, in het algemeen en specifiek met het oog op het stimuleren van energie-efficiëntie en duurzaam bouwen?
Ziet de minister mogelijkheden om de kennisoverdracht van de sectorale centra naar de kmo's en laag O&O-intensieve bedrijven te stimuleren?
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - De sectorale basis van de collectieve onderzoekscentra heeft het grote voordeel dat wordt tegemoetgekomen aan de behoeften van de ondernemingen in elk van de betrokken sectoren. Deze ondernemingen zijn vaak kmo's, maar soms ook minder O&O-intensieve bedrijven. Dankzij de collectieve centra beschikken ook deze bedrijven over wetenschappelijke en technologische mogelijkheden waarmee ze gemakkelijker toegang hebben tot de markt of hun aanwezigheid erin kunnen versterken. Er wordt wel rekening gehouden met intersectorale aspecten. Deze centra worden bijvoorbeeld sterk aangemoedigd om onderling samen te werken om toepassingen te ontwikkelen op basis van de ervaring in de andere sectoren.
Op federaal niveau zijn er drie types ondersteuningsacties die via de collectieve onderzoekscentra worden uitgevoerd. Het prenormatief onderzoek houdt zich bezig met de ontwikkeling van normen op relevante wetenschappelijke basis, wat de markttoegang van kmo-producten kan vergemakkelijken. De Normenantennes sensibiliseren en stimuleren de kmo's op het gebied van normalisatie. Ze vergemakkelijken zowel de deelname van de kmo's aan de ontwikkelingsprocedures van normen als het praktische gebruik van goedgekeurde normen. Ten slotte sensibiliseren en informeren de Octrooicellen de kmo's over intellectuele eigendomsrechten.
Duurzame ontwikkeling is natuurlijk een van de criteria waarop de beoordeling van de prenormatieve onderzoeksprojecten en de Normenantennes gebaseerd is. In die zin zijn de thema's energie-efficiëntie en duurzame bouw in veel prenormatieve onderzoeksprojecten aanwezig. Bovendien zijn de Normenantennes Energie en binnenklimaat bij het WTCB en Energie-efficiëntie van machines en systemen bij Sirris rechtstreeks aan deze thematiek gekoppeld, terwijl vele andere Normenantennes deze onrechtstreeks benaderen.
De synergieën tussen collectieve onderzoekscentra, enerzijds, en tussen andere onderzoekscentra en partners, anderzijds, worden aangemoedigd op voorwaarde dat ze de acties naar hun leden kunnen versterken en verbeteren.
In 2011 werden 21 onderzoeksprojecten gesteund. Voor acht van hen was er een samenwerking tussen ten minste twee collectieve centra. In drie gevallen was er ook samenwerking met universitaire of andere centra.
Hierbij enkele voorbeelden. Het WTCB en het TCHN werken samen met de Universiteit Gent aan het project Evaluatie van de prestaties en duurzaamheid van hoog performante vensters en hun aansluiting op de ruwbouw. Het OCW en Centexbel werken samen met Certech aan het project Karakterisatie van fotokatalytische (bouw)materialen voor binnen- en buitenluchtbehandeling. Het WTCB werkt samen met de KULeuven aan het project Mechanische prestaties van zelfverdichtend beton. Voor drie van zijn Normenantennes werkt het WTCB samen met andere collectieve centra in de volgende domeinen: Manueel bediende en aangedreven gevelelementen met Sirris, Beton, mortel en granulaten met het OCCN en Afwerkingen met het CoRI.
Kennisoverdracht naar hun leden, in het bijzonder de kmo's en de minder O&O-intensieve bedrijven, is een van de belangrijkste taken van de De Groote-centra en resulteert in een verdere ontwikkeling van de intern of elders verworven kennis.
Op basis van een advies van de Hoge Raad voor normalisatie werd de actie van de Normenantennes dit jaar versterkt. Ze hebben nieuwe opdrachten ontvangen en enkele bestaande opdrachten werden gesystematiseerd. Het betreft in het bijzonder het verspreiden van goede praktijken van kmo's omtrent het gebruik van normen of de deelname aan de normalisatie, bijvoorbeeld via getuigenissen, het sensibiliseren van de kmo's omtrent actieve participatie aan normalisatie, het ontwikkelen en verspreiden van documenten die een gemakkelijker begrip van vaak gebruikte normen en van complexe normen mogelijk maken, het ondersteunen van de kmo's die wensen deel te nemen aan normalisatie via het verschaffen van basisinformatie met betrekking tot deze deelname en het verzamelen van alle relevante informatie omtrent de uitwerking van normen bij de kmo's, met het oog op het gebruik ervan in de spiegelcommissies.
Met andere woorden, er is bewust gekozen voor een sectorale aanpak om het contact te stimuleren met de sectoren die niet altijd intensief O&O-gericht zijn.
Er is heel wat samenwerking onderling en met de universiteiten. Duurzaamheid vormt daarvan een onderdeel, vooral in de bouwsector. Bij de normalisatieprojecten wordt er sterk op gehamerd om via de centra de ondernemingen te bereiken.
De centra opereren als het ware op de achtergrond, want ze zijn zo goed als onbekend bij het publiek. De bedrijven zijn evenwel vrij goed op de hoogte van hun bestaan en beschouwen de centra als onderdeel van de sector.
De heer Ludo Sannen (sp.a). - Wat de normalisatie betreft, zie ik het nut van de centra in. Maar is het niet mogelijk betere afspraken te maken met wetenschappelijke onderzoekscentra, die weliswaar veelal gewestelijk opereren? Hierdoor kan men een meerwaarde creëren, dubbel werk vermijden en versterkingen realiseren.
De centra waren mij inderdaad niet erg bekend. Ook voor mij waren ze nieuw. Volgens mij realiseren ze niet zoveel projecten. Ik weet trouwens nog niets over de omvang van de middelen waarmee ze werken. Nochtans zijn de bedrijven in bepaalde sectoren verplicht een bijdrage te betalen aan deze centra.
Het zou interessant zijn de hele werking eens door te lichten met het oog op meer efficiëntie en goede afspraken over het takenpakket tussen de centra en de overige onderzoekscentra. Hoewel een sectorale aanpak inzake normalisatie ongetwijfeld nuttig is, toch zullen ook op dat vlak sommige normen, bijvoorbeeld inzake duurzaam bouwen, de sector overstijgen. Productnormen zijn inderdaad sectoraal gebonden, maar meer algemene normen hebben een invloed op diverse sectoren. Denk maar aan energienormen; die hebben een invloed op zowel glas als op bouwmateriaal, isolatie en dergelijke.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - De bedrijven zijn redelijk tevreden over de werking van de centra en dus heb ik me er nog niet mee beziggehouden.
De heer Ludo Sannen (sp.a). - Ik herhaal dat ook ik er onvoldoende zicht op heb en de vraag heb gesteld om na te gaan of we niet een grotere efficiëntie kunnen nastreven en een betere controle kunnen uitoefenen. De centra dienen vooral voor O&O minder intensieve bedrijven en kmo's, maar vervullen ze in al die sectoren hun rol wel?
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - Dat weet ik niet want, zoals gezegd, heb ik me daar nog niet echt mee beziggehouden. Ik raad echter aan de vraag meer te specificeren en concreter te zijn, want deze vraag was vrij algemeen. Dus is ook het antwoord vrij algemeen.
De heer Ludo Sannen (sp.a). - Ik zal de minister later meer concrete vragen stellen.