5-57

5-57

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 26 AVRIL 2012 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Question orale de M. Danny Pieters à la ministre de l'Emploi sur «le fonctionnement de la Commission de règlement de la relation de travail» (no 5-518)

De heer Danny Pieters (N-VA). - Het valt soms moeilijk uit te maken of iemand als zelfstandige dan wel als werknemer werkt. Er is de problematiek van de schijnzelfstandigheid en van de schijnwerknemers. Op het vlak van het arbeidsrecht is het van belang te weten of mensen onderworpen zijn aan de regelgeving inzake arbeidsrecht dan wel als zelfstandige werken. Dat is van belang voor de sociale zekerheid.

Om meer duidelijkheid te scheppen in de problematiek van de schijnzelfstandigheid en het schijnwerknemerschap werd in de programmawet van 2006 een bepaling opgenomen tot de oprichting van een commissie voor de arbeidsrelaties. Er werden criteria gedefinieerd om te bepalen of iemand werknemer of zelfstandige is, en de commissie kreeg de opdracht sociale regels te bepalen die problemen met de kwalificatie werknemer of zelfstandige moesten verhinderen. De commissie kon daarnaast, als er geen gerechtelijke procedure lopende was, uitsluitsel geven over het statuut zodat op zijn minst kon worden verhinderd dat de RSZ en de RSVZ elkaar zouden bekampen waarbij beide diensten zich bevoegd zouden verklaren om bijdragen te innen, doordat de ene dienst de arbeidsrelatie als zelfstandige kwalificeert, en de andere als een werknemersrelatie.

In 2006 wordt de maatregel er dus door gejaagd. Pas in 2010 worden uitvoeringsbesluiten genomen en wordt de commissie opgericht, maar er worden nog geen leden benoemd. We zijn achttien maand verder en er is nog altijd niemand benoemd.

De regering maakt een prioriteit van de fraudebestrijding en verklaart dat ze schijnzelfstandigheid en schijnwerknemerschap wil terugdringen, maar de leden van de commissie zijn nog altijd niet benoemd.

Wat is de reden daarvan? Zal de regering het instrument, dat erdoor gejaagd is in 2006 en waarvoor in 2010 uitvoeringsbesluiten zijn genomen, opnieuw niet gebruiken en zal ze een ander initiatief nemen of zal ze eindelijk overgaan tot de benoeming van de zes leden namens de RSVZ, de zes leden namens de RSZ en de vier onafhankelijke deskundigen?

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - De programmawet van 27 december 2006 bevatte inderdaad bepalingen betreffende de aard van de arbeidsrelaties. Die bepalingen vonden hun oorsprong in de wil om te strijden tegen het fenomeen van de schijnzelfstandigen en ook van de schijnwerknemers.

In het kader van die wet was de oprichting bepaald van een commissie ter regeling van de arbeidsrelatie, samengesteld uit twee afdelingen, een normatieve afdeling en een administratieve afdeling.

In de huidige budgettaire toestand betekent de oprichting van een dergelijke commissie, met twee afdelingen en meerdere kamers, een niet verwaarloosbare kost die moet worden geanalyseerd in het licht van de resultaten die kunnen worden verwacht. Uiteraard geldt dat hoe meer er in de commissie wordt geïnvesteerd, hoe meer resultaten er mogen worden verwacht.

De strijd tegen de schijnzelfstandigen blijft een prioriteit van de regering. Er moet nog een element worden uitgewerkt, na heel wat overleg met de betrokken sectoren, van `een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van een band van ondergeschiktheid indien meerdere, bij wet bepaalde criteria betreffende de economische afhankelijkheid vervuld zijn'.

De wet van 27 december 2006 kan in de huidige stand dit punt niet beantwoorden. Deze wet voert immers geen weerlegbaar vermoeden in, ze bevat enkel een zeer beperkt aantal criteria, terwijl voorrang wordt gegeven aan de door de partijen uitgedrukte wil. Die voorrang kan enkel worden weerlegd voor zover de uitvoering van de arbeidsrelatie het mogelijk maakt om die kwalificatie te verwerpen. De ingeroepen feitelijke elementen, met name door de RSZ op het ogenblik van een verzoek tot herkwalificatie, houden over het algemeen niet stand bij de controle van de feitenrechter die oordeelt in het licht van de in de wet opgesomde criteria, zonder de economische criteria te kunnen gebruiken.

Om die redenen lijkt me dat vóór alles voorrang moet worden gegeven aan een aanpassing van de wettelijke bepalingen om een efficiënte versterking van de strijd tegen de schijnzelfstandigen aan te gaan.

De aanwijzing van de leden van de administratieve afdeling van de commissie wordt eind juni verwacht.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Ik ben een beetje verwonderd over het antwoord van de minister. Eerst meende ik begrepen te hebben dat benoeming van de leden van de commissie niet zou gebeuren wegens te duur. Uiteindelijk zegt de minister dat de benoeming eind juni mag worden verwacht.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - We zouden tegen eind juni een administratieve commissie bij de FOD Sociale Zekerheid willen oprichten, die dan kan onderzoeken of de oprichting van een normatieve commissie wel noodzakelijk is en in voorkomend geval onder welke vorm.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Het blijft toch vreemd dat iets wat voorgeschreven is bij wet en waarover een koninklijk besluit is uitgevaardigd, door de regering op de helling wordt gezet om besparingsredenen. Het gaat ocharmen om vier onafhankelijke leden, want alle andere zijn betaald.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Ik heb niet beweerd dat de commissie niet wordt opgericht. Er wordt een commissie opgericht tegen eind juni, die moet onderzoeken wat de programmawet van 2006 precies voorschrijft en of dat in die vorm wel kan worden uitgevoerd. Ik vrees van niet, omdat met de economische argumenten te weinig rekening werd gehouden. Er zal dan bij voorrang worden onderzocht hoe het probleem kan worden opgelost en hoe de voorschriften dan wel kunnen worden uitgevoerd.