5-1467/1 | 5-1467/1 |
2 FEBRUARI 2012
Sinds de wet van 18 juli 2006 betreffende het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind in voege is getreden, zijn er heel wat misverstanden ontstaan rond de verblijfsregeling.
Zo bepaalt artikel 374, § 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bijvoorbeeld dat de rechter — indien er geen akkoord is tussen de ouders en op vraag van minstens één van hen — dient te onderzoeken of verblijfsco-ouderschap (ook wel bilocatie of gelijkmatig verdeelde huisvesting genoemd) in die concrete situatie mogelijk is als één van de ouders die vraag stelt aan de rechtbank.
Oordeelt de rechter dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting niet de meest gepaste oplossing is, dan staat niets eraan in de weg dat hij een ongelijk verdeeld verblijf oplegt. Het is immers zo dat hoewel de rechter verplicht is de optie van verblijfsco-ouderschap te onderzoeken, hij er zeker niet toe gehouden is die vorm van verblijf op te leggen. Hij moet zijn beslissing wel uitgebreid motiveren en melden waarom hij de regeling, die hij oplegt, de beste oplossing vindt.
De tekst van de wet zorgt echter voor verwarring : er staat dat de rechter « bij voorrang » de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen moet onderzoeken. Het zijn deze twee woorden die bij velen de indruk wekken dat verblijfsco-ouderschap de regel moet zijn, hoewel dit in realiteit dus niet het geval is.
Dat laatste erkende de staatssecretaris voor het Gezinsbeleid Melchior Wathelet op 27 april 2011 ook in zijn antwoord op de mondelinge parlementaire vraag (nr. 53-4228 (Kamer, CRIV 53 COM 199, blz. 9) van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu dienaangaande :
« De wet van 18 juli 2006 bepaalt dat de rechter bij voorrang het gelijkmatig verdeelde verblijf van het kind moet vastleggen, maar geeft de rechter tegelijk een ruime beoordelingsbevoegdheid, die hem toelaat te beslissen tot een niet-gelijkmatig verdeelde huisvesting indien hij van oordeel is dat de door de wet aanbevolen formule niet de meest geschikte is. Zoals de parlementaire werkzaamheden aangeven, geldt de beoordelingsbevoegdheid van de rechter per afzonderlijk geval, afhankelijk van de concrete omstandigheden van de zaak. »
Uit recente cijfers van een in Vlaanderen uitgevoerd onderzoek, voorgesteld op een studiedag op 25 februari 2011, bij 1 870 gescheiden partners met (nog) thuiswonende kinderen blijkt dat ongeveer een vijfde van de kinderen in een situatie van verblijfco-ouderschap leeft, vaak met een strikte 50-50-regeling. Er is wel een opmerkelijke toename van 6,8 % bij kinderen wiens ouders scheidden vóór 1995 tot 27,1 % bij de meest recente scheidingen :
Groupe total | Séparés avant la loi de juin 1995 relative à l'exercice conjoint de l'autorité parentale (20 % du groupe total) | Séparés après juin 1995 et avant la loi de septembre relative à la coparenté en matière de résidence (58 %) | Séparés après septembre 2006 (22 %) | |
— | — | — | — | |
Totale groep | Gescheiden vóór de wet op gezagsco- ouderschap van juni 1995 (20 % van totale groep) | Gescheiden na juni 1995 en vóór de wet op verblijfsco-ouderschap van september 2006 (58 %) | Gescheiden na september 2006 (22 %) | |
Toujours chez la mère (100 %). — Altijd bij moeder (100 %) | 34,7 | 50,9 | 34,7 | 29,3 |
Principalement chez la mère (66 %-99 %) — hormis l'hébergement le week-end. — In hoofdzaak bij moeder (66 %-99 %) — uitgezonderd weekendverblijf | 12,6 | 8,7 | 11,8 | 15,0 |
À temps plein chez le père (100 %). — Voltijds bij vader (100 %) | 8,2 | 9,2 | 8,0 | 8,9 |
Principalement chez le père (66 %-99 %) — hormis l'hébergement le week-end. — In hoofdzaak bij vader (66 %-99 %) — uitgezonderd weekendverblijf | 1,4 | 0,6 | 1,5 | 1,4 |
Coparenté en matière de résidence (33 %-66 %). — Verblijfsco-ouderschap (33 %-66 %) | 21,4 | 6,8 | 21,1 | 27,1 |
La semaine chez la mère/le week-end chez le père. — Week moeder/ weekend vader | 13,1 | 13,7 14,5 | 9,2 | |
La semaine chez le père/le week-end chez la mère. — Week vader/ weekend moeder | 0,8 | 0,6 | 0,6 | 1,2 |
Résidence alternée des parents: l'enfant reste dans le logement familial et les parents déménagent. — Vogelnestverblijf: kind in ouderlijke woning, ouders verhuizen | 0,8 | 1,9 | 0,7 | 0,8 |
Pas de règles fixes en matière d'hébergement. — Geen vaste verblijfsregeling | 7,2 | 8,7 | 7,0 | 7,2 |
N = 1 823 | N = 161 | N = 1 123 | N = 488 |
Die cijfers moeten wel voorzichtig worden geïnterpreteerd, want de kinderen in de eerste cohorte zijn (op het moment van de bevraging) veel ouder (ongeveer vijf à acht jaar) dan die in de recentere cohortes, en de leeftijd van het kind heeft ook een invloed op de gekozen verblijfsregeling :
0-12 ans | 13-17 ans | 18 ans et plus | |
— | — | — | |
0-12 jaar | 13-17 jaar | 18 jaar en ouder | |
Toujours chez la mère (100 %). — Altijd bij moeder (100 %) | 20,3 | 31,1 | 45,8 |
Principalement chez la mère (66 %-99 %) — hormis l'hébergement du week-end. — In hoofdzaak bij moeder (66 %-99 %) — uitgezonderd weekendverblijf | 18,7 | 15,0 | 7,1 |
Toujours chez le père (100 %). — Voltijds bij vader (100 %) | 2,0 | 6,2 | 13,3 |
Principalement chez le père (66 %-99 %) — hormis l'hébergement du week-end. — In hoofdzaak bij vader (66 %-99 %) — uitgezonderd weekendverblijf | 2,2 | 1,5 | 0,8 |
Coparenté en matière de résidence (33 %-66 %). — Verblijfsco-ouderschap (33 %-66 %) | 36,1 | 23,1 | 11,5 |
Semaine mère/ week-end père. — Week moeder/ weekend vader | 15,9 | 15,0 | 9,9 |
Semaine père/ week-end mère. — Week vader/ weekend moeder | 1,8 | 0,5 | 0,4 |
Hébergement où l'enfant reste dans l'habitation parentale et les parents déménagent. — Vogelnestverblijf: kind in ouderlijke woning, ouders verhuizen | 0,9 | 1,2 | 0,5 |
Pas de modalité d'hébergement fixe. — Geen vaste verblijfsregeling | 2,2 | 6,4 | 10,7 |
N=454 | N=594 | N=775 |
Uit bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat oudere kinderen vaker bij één ouder wonen. Vooral jongens wonen op volwassen leeftijd vaker bij hun vader en verkiezen een vaste stek boven het heen-en-weer pendelen tussen ouders. Adolescenten zijn wellicht meer gesteld op hun privacy en kiezen liever zelf wanneer ze de andere ouder willen zien. Ze zijn bovendien vaak in staat de verplaatsing zelfstandig te maken. Zo hebben oudere kinderen ook vaker geen vaste verblijfregeling. Kinderen tot twaalf jaar hebben vaker een verblijfsco-ouderschap. Enerzijds heeft dit te maken met de evolutie naar meer gelijkwaardig ouderschap (de scheiding is immers minder lang geleden). Anderzijds toont het aan dat men het vooral bij jongere kinderen belangrijk vindt om de continuïteit in het ouderschap te bewaren.
De trend naar gelijkwaardig ouderschap en dus een genderneutrale verblijfregeling is vrij radicaal ingezet. Zelfs bij erg jonge kinderen wordt voor een gedeeld verblijf gekozen. Vaak gaat het daarenboven om een gelijk gedeeld verblijf. Deze exacte verdeling van het kind staat mijn inziens haaks op een verblijfsregeling op maat, waarbij men ook rekening houdt met andere factoren, zoals de schoolkeuze voor de kinderen (1) , de werksituatie van de ouders, de vrijetijdsactiviteiten van de kinderen, enz.
Het is dus belangrijk dat elke scheiding nog steeds individueel kan worden bekeken. De rechter kan inderdaad altijd een niet-gelijkmatig verdeelde huisvesting opleggen. Maar dat is onvoldoende geweten. Als bijvoorbeeld de afstand tussen de woonplaatsen van de beide ouders al te ver is of als er geen dialoog is tussen de ouders, wordt er inderdaad geen rekening gehouden met het welzijn van het kind, wanneer het verblijfsco-ouderschap wordt opgelegd. Voor iedere beslissing over welke vorm van verblijf dan ook, moet ten slotte in de eerste plaats de meeste aandacht uitgaan naar het belang van het kind.
Sammenvattend : om een einde aan de verwarring omtrent de reikwijdte van artikel 374, § 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek te maken, is het de bedoeling van indienster om deze twee woorden in het betrokken artikel te schrappen, zodat het voortaan voor iedereen duidelijk is dat de rechter wel de mogelijkheid heeft te besluiten tot verblijfsco-ouderschap, maar niet de verplichting. De oorspronkelijke doelstelling van de wetgever om de bilocatie te bevoorrechten blijft behouden doordat in het artikel expliciet vermeld blijft dat de rechter deze mogelijkheid dient te onderzoeken en dat de rechtbank — slechts indien ze van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting niet de meest passende oplossing is — kan beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te stellen.
Martine TAELMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 374, § 2, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 2006 tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind, worden de woorden « bij voorrang » opgeheven.
7 november 2011.
Martine TAELMAN. |
(1) Het aantal kinderen van gescheiden ouders dat naar twee verschillende scholen gaat, omdat ze de ene week bij mama en de andere week bij papa verblijven, groeit. In dit verband sprak het Kinderrechtencommissariaat zich in november 2010 uit tegen het « co-schoolschap » : « Zulke regeling, een gevolg van co-ouderschap, is zorgwekkend. Het brengt de sociale en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang : elke week een andere omgeving, andere leerkrachten, andere klasgenootjes, andere afspraken ... Terwijl een kind nét nood heeft aan een vertrouwde en veilige omgeving. Ook voor de cognitieve ontwikkeling is het een slechte zaak. De manier van werken en de leerstof verschillen van school tot school, waardoor het kind een achterstand oploopt. » Vlaams minister van Onderwijs Pascal Smet is de omvang van het co-schoolschap aan het onderzoeken en zou desnoods de regelgeving aanpassen, om de praktijk te stoppen.