5-111COM | 5-111COM |
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Het hoeft weinig betoog dat de strijd tegen illegale drugs zich vaak in de schemerzone van de wettelijkheid ontwikkelt. Ongeacht de bedenkelijke resultaten van deze oorlog - er worden, ook internationaal, steeds meer fundamentele twijfels geuit bij deze politiële aanpak - moet de politie bijzonder creatief zijn. Daarbij worden wellicht wel eens wetten overtreden. Ik heb zelfs de neiging om dat te begrijpen.
Ik wil met deze vraag om uitleg niet expliciet ingaan op een casus bij de Gentse politie, waarin een ondertussen gepensioneerde commissaris wordt beticht van uiterst onbetamelijk gedrag in zijn relatie tot een informant. Laat het gerecht daar zijn gang maar gaan.
Mijn bekommernis is breder en ik heb vragen over de wettelijke grenzen bij het omgaan met informanten. Uiteraard werken informanten met het oog op beloningen, bijvoorbeeld in de vorm van geld, strafvermindering of niet-vervolging. In de Gentse casus is er sprake van een beloning in de vorm van heroïne.
Kan de minister verduidelijken welke wettelijke grenzen er worden gesteld aan de omgang van de politie met informanten? Op welke wetten en richtlijnen is deze omgang gebaseerd? In welke mate moeten politiemensen hierbij gedekt zijn door Justitie? Hoe worden de omvang en aard van de beloningen voor informanten bepaald? Waar liggen de grenzen van billijkheid?
Wie beoordeelt, wie geeft toestemming of verbiedt en op basis van welke referenties? Op welke wijze worden de relaties tussen politiemensen en informanten, die vaak alleen kunnen ontwikkelen in grote verborgenheid, toch bewaakt en gesuperviseerd? Weet de minister of en in welke mate de verhouding van politiemensen met informanten aanleiding geeft tot problemen? Werd daar onderzoek naar gedaan en kunnen daaruit algemene conclusies worden getrokken? Kortom, wie bewaakt hier de bewakers?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - De omgang van de politie met informanten wordt geregeld door de wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden van 6 januari 2003 en het koninklijk besluit tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren van 6 januari 2011.
Krachtens artikel 1, 5, van het besluit wordt verstaan onder de magistraat bijzondere opsporingsmethode: de procureur des Konings of een of meerdere door hem aangewezen magistraten van zijn parket die hem bijstaan in de permanente controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden door de politiediensten in zijn gerechtelijk arrondissement.
Ik verwijs verder naar artikel 2, alinea 5, dat luidt als volgt: `De nationale informantenbeheerder waakt over de eenvormigheid van de punctuele aan informanten toe kennen gunsten, overeenkomstig artikel 8'. Artikel 8 verduidelijkt dat gunsten uitsluitend kunnen worden toegekend aan in het nationaal controlesysteem geregistreerde informanten. Ze worden aangevraagd door de lokale informantenbeheerder en door die laatste toegekend op basis van, in het bijzonder, het verstrekken van correcte en nog niet bekende informatie die leidde tot een nieuw onderzoek dat het succes van een lopend onderzoek in belangrijke mate heeft beïnvloed of die criminele processen of samenwerkingsverbanden zichtbaar maakt of een beter inzicht verschaft.
Bij de bepaling van de gunst wordt minstens rekening gehouden met het belang van de informatie voor het uiteindelijke resultaat, het gelopen risico inzake afscherming van de informanten, prioriteit van het fenomeen, de dader of de dadergroep.
Voor de beloning van de informanten stelt de FOD een budget ter beschikking van de politie. Bij de bepaling van het bedrag van de beloning wordt rekening gehouden met de hierboven geciteerde artikelen. Een beloning in de vorm van bijvoorbeeld heroïne, zoals vermeld in de casus, of een ander illegaal goed is uiteraard niet toegelaten.
Daarnaast zijn er nog de algemene rapporteringsplicht en de controle tussen de verschillende actoren, gaande van de politie naar de magistratuur tot de politieke overheid. Volgens artikel 47decies van het Wetboek van Strafvordering brengt de lokale informantenbeheerder de procureur des Konings op de hoogte op verzoek en brengt hij minstens driemaandelijks een algemeen verslag uit over de arrondissementele informantenwerking. Hetzelfde geldt voor de nationale informantenbeheerder ten aanzien van de federale procureur voor de informantenwerking binnen de volledige geïntegreerde politie.
De procureur des Konings bezorgt ook jaarlijks, telkens in de maand januari, voor het afgelopen kalenderjaar, een verslag aan de procureur-generaal, een overzicht van de toepassing van de observatie, infiltratie- en informantenwerking.
Elke procureur-generaal stelt een verslag op van deze controle en zendt dit over aan het College van procureurs-generaal voor een globale evaluatie, die hij samen met de statistische gegevens opneemt in zijn jaarverslag voor de minister van Justitie.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Het antwoord van de minister is vrij technisch. Ik hoop dat ze begrijpt dat er een dunne grens is tussen wat kan en wat niet kan. Werken met informanten is aanvaardbaar, maar het bewaken van de grenzen blijft essentieel. Ik denk dat men snel geneigd is om die grenzen te overschrijden. Het is dan aan de minister van Justitie om regels uit te vaardigen die wel soepel zijn, maar toch nog voldoende controle mogelijk maken. Er is al een ruime wetgeving voorhanden, maar in de praktijk komt het erop aan mensen in te zetten die weten waar die grenzen liggen en naar mijn aanvoelen schort er daar wat aan.
(De vergadering wordt gesloten om 17.15 uur.)