5-37

5-37

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 1er DÉCEMBRE 2011 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Projet de loi portant assentiment au Protocole no 12 à la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, fait à Rome le 4 novembre 2000 (Doc. 5-1205)

Discussion générale

Mme Marie Arena (PS), corapporteuse. - Je me réfère au rapport écrit.

Mme la présidente. - M. Piet De Bruyn, corapporteur, se réfère également au rapport écrit.

De heer Bart Laeremans (VB). - Dit is een belangrijk wetsontwerp met grote implicaties voor onze rechtsstaat en onze samenleving, met name ook inzake communautaire verhoudingen in dit land.

We moeten de draagwijdte van het ontwerp goed inschatten. Door de goedkeuring verklaart de Senaat zich akkoord met de invoering van een nieuw en algemeen Europees discriminatieverbod in de ruimste zin van het woord. Elk in de wet vastgelegd recht moet voortaan worden verzekerd aan iedereen, zonder enig onderscheid, zelfs niet op het vlak van de taal en, niet onbelangrijk, de nationale minderheden. Het veelbesproken en allesbehalve neutrale Europees Hof voor de rechten van de mens krijgt er een controlebevoegdheid over, wat een zeer drastische uitbreiding van zijn bevoegdheden en taken betekent.

Ik ben bijzonder ongerust over deze evolutie. Daarom vind ik het zo erg dat over deze kwestie geen behoorlijk commissiedebat mogelijk was. Het verslag maakt zelfs geen melding van de beperkte, voornamelijk procedurele, bespreking in de commissie. Het verslag van mevrouw Arena en de heer De Bruyn is een aanfluiting van wat een verslag hoort te zijn. Het telt amper vijfentwintig regels en maakt alleen melding van de toelichting van de minister. De uiteenzettingen van de parlementsleden, die trouwens niet alleen over de procedure, maar ook over de inhoud gingen, komen niet aan bod. De heer De Bruyn noch ikzelf worden vermeld, hoewel ik in de commissie een voorstel tot hoorzitting met professor Matthias Storme heb aangekondigd.

Erger nog is dat er geen debat heeft kunnen plaatsvinden omdat de agenda van de commissie in de loop van de dag werd overhoopgehaald zonder dat de leden tijdig werden ingelicht. De bespreking was gepland om 15 uur, maar werd door de voorzitter met een kwartier vervroegd. Men kan van mij niet verwachten dat ik tijdens mijn middaglunch de e-mail die hierover werd verstuurd, heb gelezen. Deze werkwijze getuigt van weinig respect voor de collega's en zullen we hopelijk nooit meer meemaken. In de Kamer bestaat er een verwittigingssysteem dat hoogdringende berichten per sms doorstuurt. In de Senaat moeten we dringend een gelijkaardige werkwijze invoeren. Het is in elk geval onbetamelijk dat een parlement een onderwerp dat dermate belangrijk is en vergaande gevolgen heeft, zonder enig debat goedkeurt.

Ik begrijp niet dat de andere fracties niet hebben gereageerd. De N-VA, die de voorzitter levert, liet bij monde van haar verslaggever zelfs weten dat ze haar huiswerk goed had gemaakt, terwijl men van die partij toch enige gevoeligheid voor deze problematiek zou verwachten. Mogelijk was het de bedoeling het Vlaams Belang uit het debat te weren om de bespreking op een drafje te kunnen afhandelen zonder te moeten reageren op onze vragen en zonder ons voorstel om een hoorzitting te houden met een prominent lid van de N-VA, af te wijzen.

Ik ben van mening dat de Senaat het aan zichzelf verplicht is een echt debat aan het ontwerp te wijden. Daarom, mevrouw de voorzitster, vraag ik het ontwerp naar de commissie terug te zenden.

Mme la présidente. - Nous votons sur la proposition de M. Laeremans de renvoi en commission.

-La proposition de renvoi en commission est rejetée par assis et levé.

De heer Bart Laeremans (VB). - De uitslag van de stemming is duidelijk: alleen collega's Van dermeersch en Ceder en ikzelf stemden voor de terugzending, alle andere senatoren, met inbegrip van de N-VA-fractie, stemden tegen. Vooral dat laatste is opmerkelijk, zoals zal blijken uit mijn commentaar bij de inhoud van het Protocol.

De Senaatsfractie van Vlaams Belang kan dit protocol onmogelijk goedkeuren, omdat het de bevoegdheden van het Europees Hof voor de rechten van de mens enorm uitbreidt, terwijl daar allerminst enige noodzaak toe bestaat. Het Europees Hof is bevoegd voor de controle op de naleving van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat takenpakket is ruim genoeg.

Vandaag al probeert het Hof in een soort van linkse wereldvreemde missioneringsdrang op een hoogst onaanvaardbare manier zijn takenpakket uit te breiden, waardoor het als het ware een derde aanleg wordt en onder de dossiers ondergesneeuwd raakt. Het roept zonder twijfel een voluntaristische rechtspraak in het leven, voornamelijk in het ruime veld van de asiel- en vreemdelingenproblematiek. Die rechtspraak druist manifest in tegen democratisch tot stand gekomen nationale wetgeving, haalt goed onderbouwde bestaande systemen in één oogwenk onderuit en plaatst de lidstaten voor grote problemen. Ik verwijs naar het Salduzarrest en de verplichte aanwezigheid van advocaten bij het eerste verhoor van personen die zijn aangehouden. Ons land kreeg zelfs geen billijke overgangsperiode; het moest onmiddellijk, stante pede, de wet aanpassen, terwijl die al decennia lang correct functioneerde zonder dat er iemand hieromtrent een klacht had ingediend.

Het Europees Hof gedraagt zich als een gouvernement des juges, als een instelling die zich in de plaats van de politiek stelt. Daarmee gaat het Hof in tegen onze democratische rechtsorde en tegen de Europese democratieën, terwijl het zelf niet eens een democratische tegenhanger heeft, zoals in een normale rechtsstaat wel het geval is.

Niet alleen het Vlaams Belang zegt dat, heel politiek Europa deelt die mening. De ongebreidelde bemoeizucht is dermate uit de hand gelopen dat eind april de 47 betrokken lidstaten in een hoogst opmerkelijke verklaring, de Verklaring van Izmir, scherp uithaalden naar het Hof. Dat gebeurde op een Conférence de haut niveau sur l'avenir de la Cour Européenne des droits de l'homme, die speciaal was bijeengeroepen om de systematische bevoegdheidsoverschrijdingen van het Hof te bespreken. Ik heb op 8 juni de minister van Buitenlandse Zaken daarover ondervraagd, maar die speelde de bal door naar zijn collega van Justitie. Minister De Clerck erkende dat het om `een zeer ernstig probleem gaat'.

Uitgerekend op een moment dat het nog helemaal niet duidelijk is hoe het Hof zich in de toekomst zal gedragen en welk gevolg het zal geven aan de oproep van Izmir, uitgerekend op dit moment vindt deze Senaat het nodig dit Hof nog veel meer bevoegdheden toe te kennen, zonder te weten wat de gevolgen zijn van de toepassing van het protocol.

Wat zijn de gevolgen ervan voor de begroting, voor de magistraten enzovoort? Ik vermoed dat daarover op zijn minst overleg is gepleegd. Ik zou er graag meer over vernemen van de minister.

Het Vlaams Belang heeft veel problemen met het feit dat het antidiscriminatiediscours wordt vermengd met het mensenrechtendiscours. Het EVRM is een hoogst belangrijk goed, dat de belangrijkste fundamentele mensenrechten bevat. Die moeten worden gekoesterd en tot het uiterste verdedigd. Daarom is en blijven instellingen als de Raad van Europa en een controle-instantie nuttig en noodzakelijk. Door het oneigenlijk uitbreiden van het EVRM met dubieuze en betwistbare protocollen, zoals dit protocol inzake discriminatie, wordt de sterkte en de geloofwaardigheid van het EVRM ondergraven en wordt het werk van het Europees Hof gedevalueerd. Er zal steeds meer controverse over het Hof ontstaan, waardoor het gezag van zijn beslissingen steeds meer ter discussie zal staan. Sterker nog, precies omdat het antidiscriminatiediscours en het daarmee samenhangende wijdverspreid politiek correct denken zo allesomvattend en zo alomtegenwoordig zijn, valt te vrezen dat het Hof in de toekomst niet alleen zal moeten leven met het epitheton gouvernement des juges, maar zelfs met het bedenkelijke scheldwoord dictature des juges.

Juridische begrippen moeten duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Het begrip discriminatie is nu al veel te vaag en te rekbaar. Nu al leidt het herhaaldelijk tot veel te ruime interpretaties en eindeloze betwistingen over die interpretaties. Heel vaak wordt het discours over discriminatie misbruikt om essentiële rechten en vrijheden uit te hollen en in te perken. Ik verwijs naar de processen die tegen mijn eigen partij werden aangespannen.

Dit voorstel gaat nog veel verder in het onaanvaardbare flou artistique met betrekking tot het begrip discriminatie, dat nu al in onze wetgeving bestaat. In de oude definitie, die zelf al veel te ruim was, werd discriminatie tenminste nog in verband gebracht met min of meer nauwkeurig omschreven rechten. Discriminatie betekende dat iemand zonder grondige reden die rechten werd ontzegd. Als van die definitie wordt afgestapt, zoals in dit protocol, wordt het begrip discriminatie tot in het oneindige uitgerekt en verdund. Het begrip wordt nog vager en nog slechter gedefinieerd. Dat zal alleen maar leiden tot nog grotere rechtsonzekerheid en veel meer macht en creatieve - en dus ondemocratische - mogelijkheden voor het Europees Hof.

Ik stel mij bovendien zeer grote vragen bij de haast waarmee dit ontwerp door de Senaat wordt gesleurd. Er is geen enkele reden waarom het parlement plots zo snel moet gaan. Bij de toelichting heeft de minister, naar mijn bescheiden mening, een onwaarheid verteld. In het verslag staat dat alle deelgebieden hun instemming hebben gegeven of ontwerpen van decreten hebben ingediend. Dat was het geval tijdens de voorbij regeerperiode in Vlaanderen. Volgens onze informatie is dat sindsdien voor Vlaanderen niet meer het geval. Het ontwerp van de vorige regering is vervallen en zou, als onze informatie juist is, niet opnieuw zijn ingediend.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen. - Ik wil toch even reageren op de uitspraak dat er een onwaarheid is gezegd. In de toelichting werd gezegd dat elke deelstaat een ontwerpdecreet heeft ingediend. Die uitspraak is volkomen accuraat en ze geldt voor alle deelstaten. Het is ook juist dat, ten gevolge van de verkiezingen van 2009, sommige instemmingsdecreten kaduuk zijn geworden. Dat neemt echter niet weg dat elke deelstaat de instemmingsprocedure heeft opgestart. Ik wil dat straks nog toelichten, maar ik neem aanstoot aan de bewering dat ik een onwaarheid heb gezegd. Ik erken dat verkiezingen tot gevolg kunnen hebben dat een instemmingsdecreet opnieuw moet worden ingediend, maar dat betekent nog niet dat ik een onwaarheid heb gezegd.

De heer Bart Laeremans (VB). - Mijnheer de minister, ik heb zeer bewust het woord leugen niet gebruikt, omdat het hier eigenlijk om een halve waarheid gaat. Het ontwerp van decreet is inderdaad ingediend bij het Vlaams Parlement en het debat erover heeft plaatsgevonden. Ik heb het verslag daarvan gelezen en daaruit blijkt dat er een immens communautair probleem is gerezen. Op 2009 zijn er verkiezingen voor het Vlaams Parlement geweest en nu twee jaar later is het stuk niet opnieuw ingediend, omdat er problemen mee waren.

Ik sta er dus op de halve waarheid van de minister aan te vullen, want hij kan niet staande houden dat de tekst opnieuw in Vlaams Parlement is ingediend en daar zijn redenen voor.

Daaromtrent citeer ik graag uit een nota van de Vlaamse administratie: `Anderzijds dient wel benadrukt te worden dat het protocol nr. 12 een stap in een evolutie is die op Europees vlak al langer aan de gang is, met name het uitbreiden van de rechten en vrijheden. In dit verband kan verwezen worden naar het EU-handvest voor de grondrechten, het ontwerpprotocol bij het EVRM tot bescherming van de culturele rechten of het kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden. In deze teksten wordt de vrijheid van taalgebruik wel in mindere of meerdere mate voorzien. In die zin blijft waakzaamheid geboden. De specificiteit van de Belgische situatie is inmiddels wellicht niet onbekend in Europees verband.'

De Vlaamse administratie roept dus op tot waakzaamheid. Vlaanderen moet dus uiterst waakzaam zijn; reden genoeg om het voorliggend wetsontwerp naar de commissie terug te zenden en het debat erover minstens grondig te voeren, want tot nog toe is dat blijkens het verslag niet gebeurd.

Me dunkt valt er nogal wat over te vertellen, als je ziet dat het verslag van het Vlaams Parlement ellenlange bladzijden beslaat. Tot daar mijn eerste argument tegen de hoogdringende behandeling.

Er is echter nog een tweede reden waarom de behandeling helemaal niet dringend is. We staan immers aan de vooravond van het aantreden van een nieuwe regering.

Mijnheer de minister, ik veronderstel dat u de actualiteit volgt: ofwel wordt u opnieuw minister, ofwel wordt u provinciegouverneur van West-Vlaanderen. U kunt misschien een tipje van de sluier lichten.

Volgende week gaan we hier dus uitgebreid debatteren over het zogenaamde vlinderakkoord. Het Vlaams Belang vindt die benaming wat te positief en heeft het liever over het strikakkoord - het akkoord met de grote rode strik - waarmee de Vlamingen in een gigantische valstrik worden gelokt.

Bladzijde 28 van dat strikakkoord is van toepassing op wat we hier bespreken; onder de hoofding `Strijd tegen discriminaties' lees ik wat volgt in de eerste alinea: `Het Parlement zal een rapport opstellen betreffende de stand van zaken van de bestaande wetsbepalingen in verband met de strijd tegen alle discriminaties, waaronder de bescherming van de minderheden, en zal in voorkomend geval aanbevelingen formuleren.'

De volgende alinea's luiden: `Wat het vervolg van de aanbeveling rond de ratificatie van het Kaderverdrag rond de bescherming van de nationale minderheden betreft, geformuleerd in het kader van het universele periodieke onderzoek, zal de werkgroep van de interministeriële conferentie Buitenlands Beleid blijven onderzoeken of men een akkoord kan bereiken over een definitie van het begrip minderheid.

Protocol nummer 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens - dat we vandaag bespreken - vormt een instrument waarvan het nuttig zou zijn dat we het ratificeerden om ons rechtsbestel van bescherming van fundamentele rechten te vervolmaken.'

Dit protocol past dus in de strijd tegen de zogeheten discriminaties, waaronder de problematiek van de minderheden; de link is duidelijk gelegd: `Het zou nuttig zijn dat we het ratificeerden.' Zo staat het er letterlijk met een groot potentialisgehalte. Daaruit blijkt in elk geval geen hoogdringendheid, anders zou het helemaal anders geformuleerd zijn.

Bovendien moet het Parlement eerst nog een rapport opstellen. Tenzij ik me vergis, is dat rapport er dus nog niet. Ik denk zelfs dat men nog niet met dat rapport begonnen is; dat is dus reden genoeg om het protocol vandaag nog niet te ratificeren. Verder is de werkgroep die moet nagaan wat een minderheid is, nog helemaal niet klaar met zijn onderzoek. Integendeel, die werkgroep leidt al jaren een soort ondergronds bestaan.

Mijnheer de minister, u kunt me tegenspreken, mocht die werkgroep al enig resultaat hebben geboekt. Daarom wenste ik de heer Matthias Storme uit te nodigen voor een hoorzitting, want die maakt deel uit van die werkgroep en toevallig ook van het N-VA-partijbestuur, maar blijkbaar vindt men het niet nodig dat Matthias Storme hier zijn licht laat schijnen op het belang of het gebrek aan belang van het Protocol.

Dat is toch zeer merkwaardig. Wij kunnen dus het Europees Hof vandaag nog niet bevoegd verklaren om onze nationale minderheden te beschermen, want we kennen die nationale minderheden nog niet eens. In het rapport staat duidelijk dat een van de gronden van discriminatie, zoals taal, ras, afkomst, het behoren tot een nationale minderheid is. Wij kunnen dat niet ratificeren, want wij weten niet wat dat betekent. We weten niet of er in dit land nationale minderheden zijn en wie daaronder ressorteren.

Over slechts één groep is er duidelijkheid, met name over de Duitstaligen, waarvan iedereen weet dat ze een minderheid zijn. Tevens zijn de Duitstaligen in dit land de best beschermde minderheid in Europa.

De minderheid die de Franstaligen in deze vergadering nu graag zouden beschermen, zichzelf namelijk, gedraagt zich in dit land als een meerderheid, want in dit Parlement zal zeer binnenkort wellicht de Vlaamse meerderheid buitenspel worden gezet. We krijgen een regering waarin voor het eerst sinds lang de Franstalige ministers in de meerderheid zijn.

Hoe kan men nog geloofwaardig blijven volhouden dat de Franstaligen in dit land een minderheid zijn?

Toch wil men via het Minderhedenverdrag en via dit Protocol veel meer extra rechten scheppen voor de Franstaligen. Dat is de verborgen agenda achter dit Protocol: via de Europese weg, via de dictature des juges willen zij afdwingen wat zij via democratische weg nog niet hebben kunnen verkrijgen.

Daarom is dit Protocol zo gevaarlijk. Weten mijn waarde collega's dat de meeste initiatieven tot ratificatie van dit Protocol in dit Parlement - Kamer, Senaat - of elders werden genomen door het FDF? Wat men vandaag doet ligt in de lijn van een partij die niet meer bij de onderhandelingen betrokken werd omdat ze te extreem francofoon was. Het gaat om initiatieven van Olivier Maingain, van Caroline Persoons in het Brussels Parlement, van Eric Libert, en het recentste is van Damien Thiéry. Hij is inmiddels Kamerlid en would-be burgemeester van Linkebeek die niet benoemd raakt omdat hij zo inciviek is. Hij ondervroeg op 26 januari van dit jaar niemand minder dan Olivier Chastel, staatssecretaris en medewerker van de minister van Buitenlandse Zaken, over de ratificatie van dit Protocol.

De heer Chastel antwoordde in niet meer dan drie regels.

Ik citeer het in het Frans opdat iedereen het goed zou begrijpen.

La procédure de ratification dudit protocole n'a pas encore été initiée. Il n'y a pas de motif d'urgence qui justifie le lancement de la procédure par un gouvernement en affaires courantes.

Voor wie het niet verstaat, heb ik hier de samenvatting in het Nederlands, maar die is ongeveer even lang als de Franse tekst. De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat er nog geen aanvang werd gemaakt met de ratificatie van het Protocol omdat er geen urgentie kan worden ingeroepen en de ratificatie in een periode van lopende zaken dus niet mogelijk is.

In die context is het bijzonder cynisch dat we op de laatste werkdag in lopende zaken van deze abominabele regering precies het tegendeel doen: ingaan tegen wat namens de minister van Buitenlandse Zaken in de Kamer is gezegd, namelijk dat er geen haast is om dit te doen, en dat zonder behoorlijk debat in de commissie goedkeuren. Ik hoop dat de collega's van de N-VA minstens zo fair zijn geweest om zich een objectief oordeel te vormen over wat ik hier heb gezegd en hun stemgedrag van in de commissie zullen wijzigen. In de commissie hebben ze het unaniem mee goedgekeurd, ook de heer Vanlouwe als voorzitter van de commissie. Hij wist volgens mij niet wat hij op dat moment aan het doen was.

Hij gaat in tegen wat er op Vlaams niveau is gebeurd: daar heeft men de zaak vervallen verklaard en vervallen gelaten. Daar houdt men het tegen en hij doet precies het tegendeel. Laat hij dit dossier ernstig bekijken. Hij kan het nog altijd terugzenden naar de commissie als hij zijn standpunt wijzigt en overleg pleegt met de andere Nederlandstalige collega's. Zo niet hoop ik dat zoveel mogelijk mensen dit verwerpen, want dit is niet goed voor Vlaanderen. Het zal misbruikt worden. Het ware een schande, mocht dit op de laatste dag van de lopende zaken nog worden goedgekeurd.

De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). - Ik ben blij dat er tenminste drie sprekers ingeschreven zijn, want toen ik het commissieverslag heb gelezen en daarin de zeer summiere bespreking zag, dacht ik dat ik hier alleen zou staan. Ik denk nochtans dat het om een zeer belangrijk verdrag gaat. Artikel 10 van de Grondwet zegt immers dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Het gelijkheidsbeginsel dat bij ons in 1831 werd ingevoerd, vindt men terug in alle Westerse democratieën, in welke juridische vorm dan ook. Het recht op gelijke behandeling, het recht om niet gediscrimineerd te worden is tot vandaag echter nooit een mensenrecht geweest. Een schending van het gelijkheidsbeginsel kan een schending van een mensenrecht zijn, maar dat hoeft niet zo te zijn. Tot nu toe was het enkel een schending van een mensenrecht indien het betrekking had op één van de opgesomde rechten in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Met andere woorden, het recht op non-discriminatie was accessoir aan de andere, echte mensenrechten. Ik zal een paar voorbeelden geven om aan te tonen dat het evident is dat discriminatie geen schending van een mensenrecht is. In juli werd de Belgische Staat door het Grondwettelijk Hof terechtgewezen voor de verschillende opzegtermijnen die gelden voor arbeiders en bedienden, dus eigenlijk het verschil van statuut, dat sinds 1922 bestaat. Het Grondwettelijk Hof heeft in juli bepaald dat het verschillende statuut een discriminatie is van de arbeiders. Alleen een fanaticus zou beweren dat het ook een aantasting van de mensenrechten van de arbeiders is, die in ons land bijna honderd jaar bestaan heeft. Nochtans wordt dat het automatisch gevolg van het aannemen van voorliggend protocol.

Een tweede voorbeeld betreft een rechtsgeding van bepaalde aandeelhouders die vinden dat de beleggers in Arco eigenlijk ten onrechte beschermd werden waardoor zij als gewone aandeelhouders gediscrimineerd worden. Of ze gelijk krijgen van de rechter of niet, er zal toch niemand beweren dat de gediscrimineerden ook slachtoffers zouden zijn van een schending van de mensenrechten. Elke discriminatie is een onrecht, maar niet elk onrecht is een schending van een mensenrecht. Anders devalueert men het begrip mensenrechten. Dat is nochtans precies wat het protocol doet: elke schending van het gelijkheidsbeginsel zal worden gelijkgesteld met een schending van het EVRM. Het probleem met dit protocol schuilt niet alleen en zelfs niet vooral in de steeds verdergaande devaluatie van het begrip rechten van de mens en fundamentele vrijheden, maar ook in de afname van de vrijheid van de nationale wetgevers en van de democratieën zelf om beleidskeuzes te maken. Het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel worden in de praktijk bijna enkel en alleen door de hoogste rechtshoven ingevuld, niet door de grondwetgever, niet door de wetgevers, zelfs niet door de verdragsluitende partijen. De rechters bepalen autonoom wanneer een ongelijke behandeling ook een laakbare discriminatie is. De kiezers, of hun afgevaardigden in de democratische volksvertegenwoordiging, worden steeds meer buiten spel gezet en krijgen steeds minder vrije ruimte om zelf een beleid uit te stippelen. In dit land zijn er meer dan voldoende waarborgen voor het respect van het gelijkheidsbeginsel, zoals de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en het Grondwettelijk Hof dat daarop toezicht houdt. Er is dus geen enkele reden, geen enkel bijkomend voordeel om dit protocol goed te keuren, maar er zijn wel nadelen. We mogen niet vergeten wat de consequenties zijn van een goedkeuring. Ten eerste, elke schending van het gelijkheidsbeginsel wordt nu een schending van een mensenrecht. Ten tweede, het protocol heeft rechtstreekse werking, geen kans meer om het om te zetten in eigen recht of het te kneden of moduleren naar onze eigen voorkeuren. Ten derde, tot nog toe behoorde in ons land het laatste woord over de interpretatie van het begrip gelijkheid aan het Grondwettelijk Hof. Vanaf nu zal dat het Europees Hof voor de rechten van de mens zijn. Over opportuniteitsoverwegingen zoals bijvoorbeeld voor de discriminatie tussen arbeiders en bedienden, zegt het Grondwettelijk Hof dat het een discriminatie is en geeft het land twee jaar om die situatie recht te trekken.

België heeft tot 2013 om het probleem op te lossen. Het Europees Hof aanvaardt een degelijke regeling niet; een discriminatie moet onmiddellijk worden weggewerkt.

In tegenstelling tot een grondwettelijke bepaling, die altijd door een toekomstige nieuwe democratische meerderheid kan worden gewijzigd, geven we nu voorgoed het recht uit handen om te bepalen wat gelijkheid en discriminatie volgens ons inhouden. Elke verdere invulling van die begrippen zal door rechters gebeuren, en niet via een democratische besluitvorming.

We mogen ook niet vergeten dat het protocol onmiddellijk en volledig toepasselijk wordt op de wet op de partijfinanciering. Die voorziet immers in het verlies van partijfinanciering voor elke partij die vijandig staat tegen het EVRM en tegen alle in België geldende protocollen bij het EVRM.

Ik kan me voorstellen dat verschillende collega's menen dat dit allemaal een beetje vergezocht is en dat ik de mogelijke gevolgen overdrijf. Ik vraag hen om niet te schrikken wanneer in de toekomst maatregelen die op federaal of op Vlaams niveau worden genomen, door het Europees Hof voor de Rechten van Mens zullen worden teruggeschroefd, ook al schenden ze geen enkel mensenrecht en ook al ze hebben een breed maatschappelijk draagvlak. Ze zullen moeten verdwijnen omdat een aantal buitenlandse en niet gekozen rechters een andere mening hebben over wat een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor een gemaakt onderscheid.

We mogen ook niet onderschatten in welke mate het gelijkheidsbeginsel, in tegenstelling tot andere mensenrechten, in alle beleidsdomeinen doordringt. Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden, tussen illegalen en mensen met een geldige verblijfsvergunning of het onderscheid tussen Franstaligen in de Rand en andere groepen zal voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kunnen worden aangevochten.

Ik heb tot mijn verbazing gemerkt dat in de commissie geen enkele discussie over het protocol is geweest. Is dat te wijten aan onwetendheid of aan de angst om over een dergelijk gevoelig onderwerp als discriminatie de discussie aan te gaan? Zelfs de voorstanders van de goedkeuring van het protocol moeten zich volgens mij vragen stellen over alle mogelijke gevolgen van die goedkeuring. Ook dat is niet gebeurd.

Sommigen zijn in slaap gewiegd door de memorie van toelichting bij het wetsontwerp. Daarin wordt voortdurend verwezen naar reeds bestaande internationale verplichtingen van België inzake het vermijden en bestrijden van discriminatie. Zij menen dat de voorliggende tekst dan ook weinig nieuws bevat.

Dat is echter slechts gedeeltelijk waar. België had reeds verplichtingen, maar die waren beperkt. Ze pakten slechts bepaalde vormen van discriminatie aan, zoals de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen, of ze hadden slechts een zeer beperkt toepassingsgebied, zoals de arbeidsmarkt. Zo wordt in de memorie van toelichting verwezen naar de artikelen 1 en 55 van de Universele verklaring van de rechten van de mens, waarin het gelijkheidsbeginsel reeds is opgenomen. Dat klopt, maar daar heeft het geen zelfstandige betekenis; het is slechts een accessorium bij andere mensenrechten.

Het klopt dat we steeds meer volstrekt nutteloze internationale verplichtingen op ons nemen op het gebied van de bestrijding van discriminatie. Vaak verwijzen die bepalingen naar elkaar. De goedkeuring van één verdrag geldt dan als een excuus voor de goedkeuring van een volgend verdrag. Het opbod stopt nooit. De verdragen en bepalingen over non-discriminatie worden als het ware aan elkaar gebreid.

Zo geeft één verdrag aanleiding tot de oprichting van instellingen zoals ECRI, CDEG en CDDH. Ik kan niemand kwalijk nemen dat hij of zij die instellingen niet kent. Het komt erop neer dat het instellingen zijn die verdere discriminatie moeten bestrijden. De drie instellingen hebben in concreto dit verdrag voorgesteld. Met een verdrag wordt dus een instelling opgericht, die op haar beurt een verdrag maakt. Zo raken we uiteindelijk helemaal verstrikt in een web van lichtzinnig aangegane verplichtingen.

Daarbij ligt het laatste woord over bepaalde beleidsdomeinen niet meer bij de democratische volksvertegenwoordigers, maar bij le gouvernement des juges. In het Salduzarrest hebben we reeds gemerkt waartoe dat kan leiden. In tegenstelling tot het recht op gelijkheid is het recht op een eerlijk proces een echt, duidelijk afgebakend mensenrecht. Het is dan ook veel makkelijker de gevolgen ervan te aanvaarden.

Het voorliggende protocol zal een veel verregaandere impact hebben op de interne rechtsorde. Nochtans gaat het niet om een mensenrecht; het is dan ook volstrekt onnodig de voorzienbare en onvoorzienbare gevolgen ervan te dragen.

Enkele belangrijke leden van de Raad van Europa, waaronder Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Polen en Zweden, hebben het protocol niet willen ondertekenen. Andere landen, zoals Duitsland, Oostenrijk en Italië, hebben de tekst in 2000 wel ondertekend, maar willen hem blijkbaar niet ratificeren. Zwitserland heeft duidelijk aangegeven waarom het de tekst niet ondertekent. Het is volgens de Zwitsers onmogelijk te voorspellen welke impact en gevolgen het protocol zal hebben op de Zwitserse interne rechtsorde. Ik vrees dat voor ons land hetzelfde geldt.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Ik richt me in de eerste plaats tot u, mijnheer Laeremans, omdat u mij in uw uiteenzetting meermaals persoonlijk hebt aangesproken.

Op het einde van uw uiteenzetting zegt u dat dit niet goed is voor Vlaanderen en dat we dus tegen het ontwerp moeten stemmen. U en uw partij hebben mij en mijn partij geen lessen te geven in wat goed is voor Vlaanderen. Dat kunnen we zelf wel uitmaken en wij zien hier absoluut geen probleem.

De helft van uw uiteenzetting, mijnheer Laeremans, ging eigenlijk over de procedure. Het ontwerp stond op de agenda van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en ik kan alleen maar vaststellen dat u niet tijdig in de commissie aanwezig was, en ook niemand anders van uw partij. De agenda was inderdaad gewijzigd, maar de meeste commissieleden waren wel degelijk aanwezig en het quorum was bereikt. Kom dan niet klagen dat u niet de kans had om daar uw uiteenzetting te houden. Er valt mij, noch andere leden van de commissie dus iets te verwijten.

De heer Bart Laeremans (VB). - Dat is een eigenaardig argument: de meeste commissieleden waren aanwezig, dus ik was fout.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Ik heb gezegd dat het quorum bereikt was. Dus konden we doorgaan met de behandeling en de stemming.

De heer Bart Laeremans (VB). - De waarde van de democratie hangt af van de wijze waarop de minderheden of de oppositie worden beschermd. Ikzelf zat in de commissie voor de Justitie en ging voort op de agenda die tot 's morgens gold en aangaf dat het punt vanaf 15 uur zou worden behandeld. Om twee minuten over drie kwam ik in de commissie aan en bleek de stemming al tien minuten achter de rug te zijn, omdat men het agendapunt vervroegd had naar kwart voor drie. Dat had men 's morgens via mail laten weten, in de plaats van de leden te bellen.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Ik kan alleen maar vaststellen dat de meeste leden aanwezig waren en van de nieuwe agenda op de hoogte waren.

De heer Bart Laeremans (VB). - Dat is geen argument. De nieuwe agenda was niet op een ordentelijke manier medegedeeld. Dat had gekund via de telefoon of een sms, maar niet via mail. Men mag er niet van uitgaan dat mensen op de middag nog hun mail checken.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - De heer Laeremans is uitvoerig ingegaan op de procedure, ik wil ook ingaan op de grond van de zaak.

In ons recht bestaan er al verschillende non-discriminatiebeginselen. Dat valt niet te ontkennen. Ze staan opgesomd in de artikelen 1 en 7 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar ook in artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daarnaast zijn er de bekende bepalingen van artikel 14 van het EVRM en artikel 10 en 11 van de Grondwet. Bovendien zijn er ook in de deelstaten verschillende wetgevende initiatieven genomen. Die bepalingen worden al door rechters afgetoetst en rechtstreeks in onze rechtsorde toegepast.

De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). - Ik heb de indruk dat u niet hebt geluisterd naar wat ik heb gezegd, mijnheer Vanlouwe. Nergens in de artikelen die u vermeldt, artikel 14 van het EVRM, artikel 1 en 7 van het VN-verdrag, wordt verwezen naar een zelfstandig discriminatieverbod, wel enkel naar een accessoir discriminatieverbod wat betreft de rechten opgesomd in die verdragen. Uw argumentatie is hier totaal niet afdoende.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Als u even had gewacht, dan had u kunnen merken dat ik daar nog op terugkom, mijnheer Ceder.

Het Protocol nr. 12 heeft tot doel de non-discriminatiebepalingen te versterken. Zo wordt een non-discriminatiebepaling een zelfstandige bepaling. Artikel 14 van het EVRM kon enkel worden ingeroepen met een van de andere bepalingen van het EVRM. Dat houdt in dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nu rechtstreeks de non-discriminatie kan inroepen. Het non-discriminatiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel zijn steeds nauw met elkaar verbonden.

Het gelijkheidsbeginsel dat reeds in die verschillende verdragen is opgenomen, wordt echter ruimer opgevat.

De toetsingscriteria van het discriminatieverbod blijven echter gelijk en worden momenteel ook al door de hoven en rechtbanken toegepast in onze rechtsorde. Een onderscheid in behandeling, waarnaar de heer Ceder verwees, is mogelijk als het objectief en redelijk verantwoord is. Voortaan zal het Europees Hof het non-discriminatiebeginsel rechtstreeks kunnen toepassen in plaats van via een afgeleide vorm. Het Europees Hof heeft trouwens vroeger al uitspraken gedaan in communautair gevoelige materies. De Belgische taalzaak die al dateert van 1968, erkende reeds de territorialiteit en de specificiteit van het taalregime in dit land. Ik citeer uit deze rechtspraak: On this matter the Court first notes that the legislature in adopting the system in issue has pursued an objective concerned with the public interest: to favour linguistic unity within unilingual regions and in particular to promote among pupils a knowledge in depth of the usual language of the region. This objective concerned with the public interest does not in itself involve any element of discrimination.

Vooral die laatste zin is zeer belangrijk. We gaan er vanuit dat er op het vlak van het taalregime en de territorialiteit geen veranderingen komen. Laten we ook niet uit het oog verliezen dat het twaalfde protocol geen specifieke rechten toekent en dat met het EVRM de rechten al getoetst konden worden op basis van de non-discriminatie en dat zulks tot op heden geen problemen heeft opgeleverd. Het twaalfde protocol kent geen rechten toe, het bepaalt dat in de bestaande rechten geen onderscheid mag gemaakt worden, dat niet objectief en redelijk verantwoord is. Dat is de reden waarom wij wel zullen instemmen met de toevoeging van het twaalfde protocol aan het EVRM. Ik vraag mij alleen af wat de werkelijke reden is van zoveel verzet.

De heer Bart Laeremans (VB). - Mijnheer Vanlouwe, het is hilarisch u een arrest uit 1968 als gezaghebbend naar voren te horen schuiven. De essentie van een hof is dat het zijn rechtspraak kan wijzigen, bijvoorbeeld op basis van een protocol als dit. In het protocol staan algemene bewoordingen als `zonder enig onderscheid op welke grond dan ook zoals geslacht, ras, kleur, taal, ...'. Dat is veel algemener dan onze discriminatiewetgeving. Bovendien wordt er ook verwezen naar `het behoren tot een nationale minderheid'.

Mijn grote bekommernis is niet zozeer de antidiscriminatiewetgeving, die ook een groot gevaar inhoudt, maar vooral het risico op misbruik door de Franstaligen. Daarop heb ik vandaag geen antwoord gehoord. Het FDF heeft als enige systematisch initiatieven genomen om het protocol te ratificeren. Bovendien past dit hele verhaal in het minderhedenverdrag. Ik heb al geciteerd wat daarover in het vlinderakkoord staat.

Wat verstaat u onder `nationale minderheid'? Denkt u dat er in dit halfrond een consensus bestaat over dat concept? Of vindt u dat onbelangrijk? Waarom ging u niet akkoord met ons voorstel om het ontwerp terug naar de commissie te zenden en Matthias Storme te horen, die doorgaat voor een autoriteit in deze materie en die ons zou kunnen vertellen waarom Vlaanderen zeer kritisch tegenover dit ontwerp staat. Over de Vlaamse rand en het minderhedenverdrag heeft u met geen woord gerept.

M. Richard Miller (MR). - Je voudrais réagir aux propos des membres du Vlaams Belang.

Membre de la commission, j'ai tenu à participer aux travaux parce que, à l'instar de différents collègues, je juge ce sujet extrêmement important, mais pour des raisons diamétralement opposées à celles qui viennent d'être formulées. En effet, notre pays, très heureusement, s'est déjà doté de nombreuses armes légistiques et constitutionnelles pour lutter contre les discriminations et assurer la sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales.

L'examen fut certes bref, non parce que nous étions endormis, que nous ayons eu peur ou que nous soyons des ignorants, comme d'aucuns l'ont affirmé, mais parce que rien dans ce texte ne devrait nous étonner. Nous pouvons au contraire, en tant que démocrates, nous en féliciter : il n'y a, dans ce protocole, aucun concept sur lequel nous n'ayons, comme démocrates et en particulier comme démocrates européens, le moindre doute.

L'avis du Conseil d'État conclut d'ailleurs en ces termes : « L'avant-projet n'appelle aucune observation ». C'est un élément dont nous devons tenir compte en tant que légalistes. En ce qui concerne les propositions de décret déposées dans les entités fédérées, M. le ministre a eu raison d'intervenir puisque les éléments d'information prétendument révélés à la tribune figurent à la page 12 du document imprimé par le Sénat.

Le débat a été bref, le quorum était atteint, le rapport a été établi dans les délais et conformément à notre Règlement.

Au nom de la famille libérale, je me réjouis de ce texte qui vise à renforcer les libertés fondamentales.

M. Philippe Mahoux (PS). - Indépendamment du rapport, je voudrais insister sur l'importance que la Belgique accorde à la sanction des discriminations.

Les premières législations ont été votées en 2003, à notre initiative et avec une large participation de nos collègues, puis revues quelques années plus tard par le ministre Dupont.

Précisons que nous ne sommes pas en train de rediscuter de la législation belge qui incrimine la discrimination, dont la définition est parfaitement claire dans le droit belge. Ce protocole additionnel rendra la Cour européenne des droits de l'homme à Strasbourg compétente en matière de discrimination, et on ne peut que s'en réjouir.

De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). - Op mijn voornaamste opmerking heb ik geen antwoord gekregen. Niet elke discriminatie is een schending van de mensenrechten. Ik gaf als voorbeeld dat het Europees Hof in juli de verschillende ontslagregelingen voor arbeiders en bedienden als discriminerend beschouwde. Is er ook maar iemand die beweert dat deze discriminatie een schending van de mensenrechten is? Maar op basis van het protocol zou dat wel zo zijn. Hetzelfde geldt wanneer zou geoordeeld worden dat de aandeelhouders bij Dexia gediscrimineerd werden in vergelijking met de beschermde Arco-aandeelhouders. Volgens dit protocol zou ook deze discriminatie de mensenrechten schenden.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen. - Ik wil eerst ingaan op de opmerkingen over de procedure.

Het debat in de commissie was kort, maar deze plenaire vergadering heeft de kans gegeven om dieper op de inhoud in te gaan. De verschillende meningen zijn zeer duidelijk aan elkaar getoetst, zodat de Senaat nu met volle kennis van zaken zich kan uitspreken.

Wanneer sommige leden argumenteren dat met de regering in lopende zaken zou zijn afgesproken om geen internationale verdragen meer goed te keuren, dan citeren ze verklaringen van regeringsleden uit de beginperiode van de lopende zaken. Dat weten ze zeer goed. De regering heeft inderdaad lange tijd volgehouden dat het geen pas geeft tijdens een dergelijke periode verdragen goed te keuren. Maar onder druk, of beter gezegd op stellig advies van leden van de twee assemblees, heeft de regering haar houding veranderd. Het is geen toeval dat we vandaag niet één, maar vier verdragen ter goedkeuring voorleggen en dat het parlement onlangs nog verschillende andere verdragen heeft goedgekeurd. Helaas zijn wij het land dat als geen ander een handboek kan schrijven over hoe meer dan vijfhonderd dagen lopende zaken doorworstelen. Iedereen zal erkennen dat we intussen in een fase zijn gekomen waarin er wel degelijk verdragen worden goedgekeurd.

Dan kom ik nu tot de inhoud.

De heer Ceder wijs ik erop dat er in het protocol niet iets staat als `wordt beschouwd als een schending van het mensenrecht, het volgende'. Het Protocol spreekt over non-discriminatie. Zoals de heer Vanlouwe terecht aangeeft is dit beginsel nauw verweven met het gelijkheidsbeginsel, maar het gelijkheidsbeginsel gaat verder dan het non-discriminatiebeginsel. Het gelijkheidsbeginsel gaat er immers van uit dat de overheid ook positieve daden stelt om die gelijkheid te realiseren, terwijl het non-discriminatiebeginsel geen enkele verplichting inhoudt tot het nemen van positieve actiemaatregelen. Met andere woorden, wie die twee beginselen aan elkaar gelijkstelt, gaat juridisch te ver, laat staan dat hij gelijk zou hebben wanneer hij beweert dat de goedkeuring van het ontwerp een schending van de mensenrechten inhoudt.

In de commissie is in alle duidelijkheid al gesteld wat het twaalfde Protocol wel beoogt: het wil een algemeen verbod tot discriminatie toevoegen aan het EVRM, omdat artikel 14 van het huidige EVRM alleen maar een verbod tot discriminatie bevat voor de rechten en vrijheden die in het verdrag zelf zijn vermeld. Met andere woorden, het Europees Hof krijgt een ruimere controlebevoegdheid inzake discriminatie, met name voor aangelegenheden die in de nationale wetgevingen al geregeld zijn. Daarvan zal het Hof nu kunnen nagaan of die op een niet-discriminerende manier worden toegepast. Dat is de draagwijdte. Ik heb die in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging al heel ruim toegelicht.

Tot slot blijft het mij verwonderen dat sommige senatoren aarzelen om discriminatie te bestrijden. Ik zeg niet dat we in ongelijke situaties personen niet ongelijk kunnen behandelen. Er is alleen sprake van discriminatie wanneer we personen ongelijk behandelen zonder dat we daarvoor een objectieve en rechtvaardige reden hebben. En helemaal vreemd is het wanneer iemand beweert dat het in het belang van zijn land of gemeenschap is om dat niet goed te keuren.

De heer Bart Laeremans (VB). - De minister fietst handig heen over een van de belangrijkste bezwaren die wij naar voren hebben gebracht, namelijk dat van de hoogdringendheid. Hij zegt dat wij van de eerste fase van lopende zaken naar een andere fase zijn overgestapt. Dat doet niets af van het feit dat dit ontwerp absoluut niet dringend moet worden goedgekeurd. De Vlaamse regering heeft, om de redenen die ik daarnet heb geschetst, dit punt zelfs niet meer in het Vlaams Parlement ingediend.

De minister heeft ook geen antwoord gegeven op mijn kritiek in verband met de definitie van `een minderheid'. Dat is precies de grote vraag, die momenteel wordt onderzocht in een werkgroep met, onder meer, Matthias Storme. Pas wanneer we dat weten, kunnen we het Europees Hof de bevoegdheid toekennen om te oordelen of minderheden worden gediscrimineerd. Als wij nu al instemmen met het protocol en pas achteraf weten wat een minderheid is, geven we een blanco cheque aan het Europees Hof om de Franstaligen extra rechten te geven, niet alleen in de Vlaamse Rand, maar in heel Vlaanderen. De Franstaligen worden zogezegd gediscrimineerd. Het discriminatiebegrip wordt zwaar misbruikt door de Franstaligen - zeker door het FDF, die dit protocol eiste - om extra rechten af te dwingen. De minister heeft daar niets over gezegd in zijn antwoord. Blijkbaar interesseert hem dat niet. Dat hij verder doet in West-Vlaanderen, waar hij niet met dat probleem zal worden geconfronteerd. Wij in Brussel en Halle-Vilvoorde worden er echter wel mee geconfronteerd. We gaan blijkbaar nog hard moeten vechten.

De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). - De minister catalogiseert de protocollen bij het Europees Hof voor de rechten van de mens niet in de categorie mensenrechten. Bij de eerste veroordeling op basis van protocol nr. 12 zal blijken dat dit net hetzelfde is als een veroordeling op basis van het EVRM.

-La discussion générale est close.