5-105COM

5-105COM

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Handelingen

WOENSDAG 23 NOVEMBER 2011 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de verborgen motieven bij het rekken van de NAVO-operaties in Libië» (nr. 5-1276)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik besef dat mijn vraag vrij laat komt. Maar het is misschien niet slecht dat er een beetje afstand is tussen de concrete actie op het terrein en een aantal vragen over de deelname van ons land aan de NAVO- operaties in Libië.

Op de bijeenkomst van 20 september van de NAVO-ambassadeurs te Brussel viel de beslissing om de lucht- en zee-operaties in en rond Libië te verlengen. Officieel opereerde de NAVO met een VN-mandaat, gebaseerd op de resolutie 1973 van de Veiligheidsraad van de VN. Dat mandaat legitimeerde de VN-landen burgers in Libië te beschermen met een no-flyzone en een wapenembargo.

Al eerder stelde ik de minister vragen over de grenzen van dat mandaat en vooral over de voortdurende schending ervan.

Beaamt de minister dat het mandaat niet sprak van een change of regime? Hoe verklaart hij dan de luchtsteun aan de verovering van Sirte, een operatie die niet de beveiliging van de burgers beoogde, maar wel militaire steun aan een nieuw regime.

Hoe verdedigt de minister in het kader van het VN-mandaat de levering van wapens aan de rebellen - intussen de nieuwe machthebbers - en de overduidelijke inzet van speciale eenheden van onder andere de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten, die de rebellen bewapenden en hun acties coördineerden?

Hoe interpreteert de minister de klacht van de Afrikaanse Unie, verwoord door de Zuid-Afrikaanse president Zuma, die een poging tot een staakt-het-vuren geboycot zag door aanhoudende NAVO-bombardementen? Dat bleek ook uit een brief van 24 augustus jongstleden waarin tweehonderd prominente Afrikanen het machtsmisbruik van de VN en de marginalisering van de Afrikaanse Unie aanklaagden. Ook Brazilië, Rusland, China, India bevestigden de analyse van een misbruikt VN-mandaat.

Hoe verdedigt de minister het humanitaire karakter van de opdracht terwijl er voortdurend rapporten kwamen over burgerslachtoffers en ernstige materiële schade door de NAVO-interventies?

Wat is de reactie van de minister op de beschuldiging van vele observatoren van allerlei slag, die vaststelden dat het NAVO-enthousiasme vooral werd ingegeven door de drang om de Libische olievoorraden te controleren en dat humanitaire en andere `schone' motieven vooral als alibi werden misbruikt. De oliebelangen van het Italiaanse ENI, het Franse TOTAL, ConocoPhillips uit de USA en BP uit Groot-Brittannië zouden doorslaggevend zijn.

Hoe evalueert de minister de kritiek dat de NAVO zich in het conflict met Libië vooral wilde profileren als een mondiale speler en eigenlijk een wereldorde heeft geboycot in het belang van de eigen defensiebelangen?

Bevestigt de minister dat de NAVO-interventies ook een duidelijke anti-Chinese component bevatten, mede bepaald door de interesse van China in Afrika, en de interventies zo vooral de VS-visie versterkten. Een mogelijk grote Amerikaanse basis in Libië, zoals ook in het pre-Kadhafi tijdperk, bleek daarbij een belangrijk aandachtspunt.

Hoe reageert de minister op de analyse dat bij het verdrijven van Kadhafi het plan wegvalt om een Afrikaanse investeringsbank op te richten, een mogelijke concurrent voor de belangen van onder andere de VS en Europa en uiterst populair bij vele Afrikaanse leiders? Dat plan zou ook een belangrijk argument zijn geweest voor de doorgedreven NAVO-operaties.

Welke argumenten heeft de minister bij de vaststelling dat door de doorgedreven bombardementen heel wat infrastructuur is verdwenen, inzonderheid voor onderwijs en welzijn? Wat zijn zijn argumenten bij het feit dat de ontwikkelingsindex Human Development Index vóór het conflict de hoogste van Afrika, zwaar onderuit zal gaan en bij het feit dat de bombardementen een structureel negatieve invloed hebben op het algemeen welzijn in Libië?

Hoe motiveert de minister zijn aanhoudende steun aan de militaire interventies met een verdoken, maar schrijnend aantal burgerslachtoffers? De Libische Nationale Overgangsraad spreekt van 30 000 doden tussen 15 februari en 8 september. De VN-Mensenrechtenraad schat het aantal doden tussen 10 000 en 15 000, maar voor een kortere periode tussen 15 februari en 9 juni. De Arabische nieuwszender Al Jazeera houdt het op 13 000 voor dezelfde periode. Hoe verklaart de minister dat de NAVO noch slachtoffers noch materiële schade inventariseert?

Hoe reageert de minister op de steekhoudende kritiek dat de kosten van de operaties systematisch laag werden gehouden en dat onze bevolking ronduit werd voorgelogen over de werkelijke kost van de operaties?

Kortom, vindt de minister het niet noodzakelijk en belangrijk om een eerlijk en open debat te voeren, waarbij de werkelijke, maar goed verhulde drijfveren en kosten duidelijk aan het licht komen en daardoor in een juist perspectief kunnen worden geëvalueerd? Vreest de minister niet dat er in dat geval nog weinig sympathie zal overblijven voor de als humaan voorgestelde operaties? Zullen de minister en de federale regering door de geschiedenis veroordeeld of bejubeld worden voor het enthousiasme waarmee ook ons land zich in de NAVO-operaties engageerde?

Tot daar zowat alle kritiek die op de NAVO-operatie in Libië kan worden geformuleerd, maar waarop tot nog toe weinig reactie is gekomen. Ik vind dat het tijd wordt voor meer duidelijkheid.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen. - De vragen van senator Anciaux zie ik veeleer als een uitnodiging om het debat niet stil te leggen. Ik zal ze dan ook niet in detail beantwoorden. Mocht ik ooit een boek willen schrijven over de Libië-crisis en de aanpak ervan, dan kan ik de vragen wel gebruiken als kapstok voor de hoofdstukken.

We zouden hierover tot vanavond laat kunnen debatteren, maar zoals van meet af aan beloofd, hebben we zowel in de Kamer als in de Senaat al vaker dan we op de vingers van twee handen kunnen tellen, de parlementsleden nauw bij de follow-up van dit dossier betrokken. Vanaf het ogenblik dat de Kamer met een resolutie het licht op groen zette voor de deelname aan een internationaal gelegitimeerde operatie ter bescherming van burgers in Libië, met de steun van de regionale organisaties en de dichtbij betrokken landen, hebben we beloofd het parlement nauwgezet op te hoogte te houden over de operatie. We zijn die belofte nagekomen. Dat wens ik toch te beklemtonen.

Voor wie me zou verwijten dat ik met te veel enthousiasme aan die operatie ben begonnen, verwijs ik graag naar wat ik heb gezegd in de plenaire vergadering. Ik heb toen beklemtoond dat deelnemen aan een militaire operatie nooit een bron van optimisme kan zijn omdat ze altijd een kostprijs heeft.

Politiek gezien wil ik wel even iets zeggen over elementen die amper aan bod komen in het betoog van senator Anciaux, maar die evenveel retorische vragen kunnen oproepen vanuit het standpunt van de tegenpartij. Ik bedoel meer bepaald het beginsel dat VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon de responsibility to protect heeft genoemd, namelijk het principe dat staten, regeringen, regimes geacht worden de belangen van hun burgers waar te nemen en waarbij vervolgens de internationale gemeenschap die landen en regimes daarbij moet bijstaan.

Als echter wordt vastgesteld dat bepaalde regimes hun verplichtingen niet nakomen en dat bijstand dus geen oplossing is, dan dient de internationale gemeenschap tussenbeide te komen. Die responsibility to protect, die deze drie elementen bevat, wordt al te vaak beperkt tot het derde, en is voor de Belgische multilaterale diplomatie van fenomenaal belang.

In de Libische crisis hadden we ook in de plaats van de responsibility to protect het soevereiniteitsargument kunnen hanteren om ons niet te moeten inmengen in de binnenlandse aangelegenheden van een land waar de dictator klaarstond om een stad als Benghazi te bombarderen, en waarbij evenveel slachtoffers dreigden te vallen als destijds in Srebrenica in onze achtertuin. Hadden we het soevereiniteitsargument ingeroepen voor Libië dan kregen we zeker een veelvoud aan retorische vragen naar de reden van onze passiviteit.

Ik blijf attent voor de kritiek die na elke operatie kan worden geformuleerd, maar ik blijf vinden dat in vergelijking met de Balkancrisis, de Libische crisis heeft aangetoond dat de internationale gemeenschap verantwoordelijkheid kan opnemen tegen een dictator. Heel wat vragen van senator Anciaux waren terecht, maar we moeten wel de essentie voor ogen houden, namelijk de bescherming van burgers.

Uit het Libisch conflict onthoud ik wel een paar lessen.

Als België nogmaals wordt geconfronteerd met een verantwoordelijkheid van militaire aard dan kan het beter vasthouden aan de logica om de beslissing te nemen in nauw overleg met het parlement. Ik blijf de Grondwet verdedigen, die bepaalt dat de uitvoerende macht over een militaire interventie beslist. In de huidige samenleving moeten de militaire interventies echter meestal niet meteen worden beslist, zeker niet als we trouw willen blijven aan de regel dat we pas militair kunnen interveniëren met een internationale legitimatie van de VN. Een land dat zijn beslissing afhankelijk maakt van een internationale legitimatie, wat onvermijdelijk tijd vergt, heeft uiteraard ook de tijd om het groen licht van zijn parlement te vragen. Dat is mijn politieke opinie en ik verklaar ze in alle duidelijkheid. Ik verlang daartoe geen wijziging van de Grondwet. Samen met mijn collega's in de regering hebben wij voor dat overleg gekozen, niet zozeer omdat we ons in lopende zaken bevonden, maar vanwege de aard van de beslissing. Dat is de eerste les die ik trek.

De tweede les is natuurlijk dat een dergelijke operatie alleen kan slagen in een doeltreffend multilateraal verband. We hebben daaraan nauwelijks tien dagen geleden een bespreking gewijd met de ministers van Buitenlandse Zaken onder leiding van Catherine Ashton. De waarheid is dat als we als Europeanen geconfronteerd worden met een situatie waarin de Amerikanen verklaren dat conflicten in het Middellandse Zeegebied toch veeleer een Europese aangelegenheid zijn, we een probleem hebben. Zelfs als de militaire capaciteit van de Europese lidstaten elk afzonderlijk aanzienlijk is, dan nog blijft de capaciteit om eensgezind militair op te treden onvoldoende. We hebben de commandostructuur van de NAVO nodig voor een resultaat zoals in Libië. Als Europeaan vind ik dat een zorgelijke vaststelling. Het betekent dat NAVO-lidstaten die geen lid zijn van de Europese Unie en er niet deelnemen aan de politieke reflectie, toch een beslissing kunnen blokkeren of doorslaggevend kunnen zijn voor een beslissing. Om die reden heb ik, net als premier Verhofstadt destijds, aan mijn collega van het Verenigd Koninkrijk uitdrukkelijk gevraagd om de militaire samenwerking in de Europese Unie te verbeteren.

Dat zijn voor mij de twee grote lessen uit de Libische crisis.

Aan wie blijft roepen dat er achterliggende motieven bestaan, blijf ik plechtig en sereen bevestigen namens de Belgische regering en het Belgische parlement, dat België heeft deelgenomen aan de operatie om het leven van burgers te beschermen. Ik ga dus niet akkoord met analyses die op een cynische manier alles terugbrengen tot economische belangen.

De Arabische Liga is een belangrijke partner, maar België heeft ook de Afrikaanse Unie in dezen altijd als een cruciale partner aangezien. Ik weet wel wat Zuma, net als vele anderen heeft gezegd en ik merk ook dat senator Anciaux daar één element van vermeldt. Toch wens ik te beklemtonen dat op het einde van het conflict alle boeken weer dicht gaan en dat op 20 september ook de Afrikaanse Unie de NTC, National Transitional Council, erkent en een positieve evaluatie maakt.

Misschien merkt de heer Anciaux in zijn repliek wel op dat de minister van Buitenlandse Zaken het principe van de responsibility to protect graag hoog in zijn vaandel voert. Daar hebt u gelijk in. De Libische crisis zou als resultaat kunnen hebben dat landen als Rusland, China, Brazilië en India zeggen dat dit niet meer zal gebeuren, want wat u als vraag formuleert, affirmeren die landen voluit. Sergej Lavrov, de Russische minister van Buitenlandse Zaken, heeft in New York inderdaad gezegd `We have been tricked', waarmee hij suggereerde dat de grenzen van de resolutie werden overschreden. Eigenlijk laat hij uitschijnen dat hij zoiets niet meer zal laten gebeuren.

Ik geloof naar eer en geweten dat de marges van de resolutie gerespecteerd zijn, maar ik erken dat bepaalde landen op het internationale forum daarover een andere mening zijn toegedaan. Daarom dienen we samen van gedachten te wisselen om bij een soortgelijke crisis in de toekomst eensgezind en internationaal gelegitimeerd te kunnen optreden. Ik houd mijn hart vast voor een gevaarlijke situatie waarbij landen een unilateraal optreden verdedigen.

Wij kiezen voor de multilaterale weg en de internationale legitimatie. Als de omgekeerde aanpak het haalt, dan is het hek van de dam.

Ik heb getracht om op de kern van de zaak in te gaan zonder me te verliezen in details. De verslagen van meer dan tien parlementaire debatten over het onderwerp bieden voldoende materiaal om mijn standpunt te kennen.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik zou graag een stevig debat voeren, maar ik begrijp dat dit tijdens een commissievergadering vanwege het grote aantal vragen niet mogelijk is. Het is juist dat de minister het parlement zeer nauw bij de zaak heeft betrokken. Ik ben het eens met het responsibility to protect-principe. Ik wil niet cynisch worden, maar ik vind wel dat wat tegengas een nuttig effect kan hebben.

De regering en het parlement hadden eerlijke bedoelingen, namelijk de burgerbevolking beschermen. Voor de eerste periode heeft de minister mijn volledige steun, namelijk om onder de vleugels van de VN-resolutie met militaire actie een bloedbad te voorkomen. Vanaf juli, augustus en september kunnen echter grote vragen worden gesteld bij de militaire aanwezigheid van de NAVO. Op dat moment had het Libische leger, dixit minister De Crem, immers nagenoeg geen militaire slagkracht meer.

Ik heb het gevoel dat we gebruikt zijn voor andere belangen. Ik ben niet zo zeker van de eerlijke bedoelingen van onze partners. Voor het overige ben ik het nogal eens met de minister.