5-90COM | 5-90COM |
Mevrouw Inge Faes (N-VA). - De Koninklijke Commissie voor de uitgave der oude wetten en verordeningen van België werd in 1846 opgericht, met als doel om, op staatskosten, een verzameling uit te geven `van de schikkingen die de verschillende territoria van het huidige België, vóór hun vereniging met de Franse republiek, beheerden'. De commissie diende dus de historische en juridische teksten te verzamelen eigen aan het verleden, waarin de jonge Belgische natie een der grondslagen van haar identiteit kon vinden.
De historische belangstelling ging hierbij gepaard met het praktische nut. In 1846 dienden onze rechtbanken nog talrijke processen af te handelen in verband met wetgevende of gewoonterechtelijke beschikkingen daterend uit het Ancien Régime. Indien alle gewoonten waren afgeschaft, bleven zekere verordeningen van toepassing. Maar vooral bleven talrijke juridische toestanden beheerst door de gewoonten of verordeningen van kracht op het ogenblik van hun ontstaan.
Mettertijd is het aanvankelijke nut van het werk van deze commissie voor de rechtspraktijk verdwenen. De historische belangstelling is evenwel gebleven. Gaandeweg hebben de magistraten in van de commissie de plaats geruimd voor historici van het recht en de instellingen terwijl de archivarissen er immer sedert de tijd van Gachard hun noodzakelijke aanwezigheid gehandhaafd hebben.
De Koninklijke Commissie voor de uitgave der oude wetten en verordeningen van België levert ongetwijfeld zeer nuttig werk. Dat werk biedt volgens mij eerder een meerwaarde op het domein van het historisch onderzoek dan op het domein van justitie. Het is dan ook de vraag of deze commissie nog thuishoort binnen justitie.
Zou het op termijn niet beter zijn deze commissie onder te brengen bij de POD Wetenschapsbeleid, die immers ook voor het Rijksarchief bevoegd is?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Bij de oprichting van de commissie in 1846 werd het doel omschreven als de voorbereiding van een verzameling van de `bepalingen' die het bestuur van de verscheidene Belgische gewesten vóór de aanhechting bij Frankrijk hadden geregeld. Volgens het verslag aan de Koning diende de commissie de `wetten en andere besluiten' die onze gewesten beheerd hadden, op te zoeken en te publiceren, vooral die uitgevaardigd sedert het midden van de vorige eeuw, `tijdstip waarvan de wetgeving het meeste raakpunten vertoonde met de nog open belangstelling'. Hiermee werden in de eerste plaats de wetten en andere bepalingen uit de achttiende eeuw bedoeld die niet waren afgedrukt in de Plakkaatboeken van Vlaanderen en Brabant en in de Recueil des édits van de Louvrex. Maar het programma was ambitieuzer: het ging er daarenboven om `in één enkel corpus alle monumenten van onze oude wetgeving te vervolledigen en misschien zelfs uit te geven'.
Het actief van de balans van de verwezenlijkingen van de commissie is indrukwekkend. Getuige daarvan is de indrukwekkende lijst van publicaties die de commissie op haar conto kan schrijven. Toch werden nog niet alle taken die haar waren opgedragen, uitgevoerd. In vier verschillende domeinen zijn verdere werkzaamheden gepland: verordeningen, costuimen, verdragen en oude rechtspraak.
Voor een gedetailleerd overzicht van het geplande en reeds verwezenlijkte werk, verwijs ik naar de website van de commissie.
Gelet op de indrukwekkende lijst van bestaande publicaties en op de ambities voor de toekomst, lijdt het geen enkele twijfel dat de commissie een werk van onschatbare waarde verricht in het blootleggen van het juridisch-historisch patrimonium van ons land. Waar het werk van de commissie in de beginjaren van onze natie een direct nut had voor de toepassing van het recht, is dit `rechtspraktisch' nut inderdaad geleidelijk aan verdwenen en heeft het meer en meer plaats geruimd voor het wetenschappelijk nut. Vanuit die optiek is het niet ongewoon om te suggereren dat de POD Wetenschapsbeleid een passender plaats is om de commissie onder te brengen.
Er zijn echter argumenten om de commissie te laten voortwerken binnen de FOD Justitie. De FOD Justitie heeft sinds het ontstaan van België de belangrijkste wetboeken van het Rijk onder haar hoede, zoals het Burgerlijk Wetboek, het Gerechtelijk Wetboek, het Strafwetboek. Nergens anders zijn er zoveel wetgevingsjuristen in dienst en is er zoveel knowhow aanwezig inzake wetgevingstechnieken als in de FOD Justitie, dat dan ook kan worden beschouwd als het nationale kenniscentrum bij uitstek inzake wetgevingstechniek. De FOD Justitie lijkt dan ook het natuurlijke thuis voor een commissie die de studie van het juridisch-historisch patrimonium van België op zich neemt.
Er dient ook te worden gewezen op de archiveringstaak van de FOD Justitie inzake de perkamenten van door het staatshoofd bekrachtigde en afgekondigde wetten. Deze worden door de bevoegde minister aan de minister van Justitie gestuurd om te worden gezegeld met 's Lands Zegel en om te worden bewaard in de archieven van de FOD Justitie. Na een periode van dertig jaar worden deze perkamenten aan het Rijksarchief overgedragen.
Voorts dient erop te worden gewezen dat ook heden ten dage wetten van kracht zijn die dateren van vóór het ontstaan van België. Een bekend voorbeeld hiervan is de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt van 16 maart 1803. Het bestaan van dergelijke wetten bewijst dat het werk van de commissie misschien niet altijd beperkt blijft tot een puur wetenschappelijke waarde, maar ook op rechtspraktisch vlak zelfs heden ten dage nog altijd een nuttige bijdrage kan leveren.
Tot slot zien wij geen praktische of wetenschappelijke elementen die ons ertoe aansporen om de samenwerking tussen de FOD Justitie en de commissie stop te zetten.