5-864/2 | 5-864/2 |
15 MAART 2011
Artikel 2
Dit artikel moet worden samengelezen met artikel 3 van het wetsvoorstel tot wijziging van verschillende kieswetten betreffende de kandidaatstelling van parlements- en regeringsleden bij verkiezingen voor een andere assemblee (stuk Senaat, nr. 5-865/2 - 2010/2011).
De voorliggende tekst bepaalt dat de kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers bij de federale verkiezingen in hun akte van bewilliging moeten verklaren dat, indien zij lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering zijn, hun ontslag uit dat ambt zullen aanbieden wanneer zij als titularis verkozen zijn of wanneer zij als opvolger worden toegelaten tot de eedaflegging als volksvertegenwoordiger of senator. Daartoe wordt artikel 116, § 6, eerste lid, van het Kieswetboek aangevuld. Het Kieswetboek regelt immers de verkiezingen voor de Wetgevende Kamers.
Om een gelijkaardige regeling in te voeren voor de leden van de federale regering, moeten de kieswetten worden gewijzigd die betrekking hebben op de verkiezingen voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen en het Europees Parlement. Die wijziging is het voorwerp van het wetsvoorstel tot wijziging van verschillende kieswetten betreffende de kandidaatstelling van parlements- en regeringsleden bij verkiezingen voor een andere assemblee.
Artikel 3
1. Algemeen
Dit artikel wijzigt artikel 233 van het Kieswetboek. De nieuwe tekst houdt in dat het federale parlementslid dat kandidaat-titularis of kandidaat-opvolger is bij een verkiezing voor een andere assemblee, zijn hoedanigheid van federaal parlementslid verliest indien hij de eed aflegt in die andere assemblee of indien hij verzaakt aan het mandaat in die andere assemblee.
Deze formulering heeft tot gevolg dat het federale parlementslid niet langer de keuze heeft tussen zijn mandaat van federaal parlementslid en dat van lid van de andere assemblee. Als hij niet wordt verkozen, blijft hij federaal parlementslid. Als hij wel wordt verkozen, wordt hij lid van de nieuwe assemblee. Indien hij niettemin aan dat nieuwe mandaat verzaakt, verliest hij zijn oude mandaat.
De voorgestelde regeling brengt met zich dat het federale parlementslid dat zich kandidaat stelt voor een andere assemblee en verkozen wordt, niet langer kan kiezen tussen zijn oude en zijn nieuwe mandaat. Indien hij verkozen is, kan hij enkel nog kiezen tussen het opnemen van het nieuwe mandaat of het verzaken aan ieder parlementair mandaat.
2. Het begrip « andere assemblee »
Het begrip « andere assemblee » omvat de andere Wetgevende Kamer, de Gemeenschaps- en Gewestparlementen en het Europees Parlement.
De andere assemblee kan, in geval van een tussentijdse verkiezing, inderdaad ook de andere federale Wetgevende Kamer zijn. Een senator, bijvoorbeeld, kan immers kandidaat zijn bij een tussentijdse verkiezing voor de Kamer van volksvertegenwoordigers. Ook in dat geval zal de regel gelden dat hij, in geval van verkiezing, ofwel kamerlid wordt, ofwel ieder parlementair mandaat neerlegt.
3. Waarom wordt niet vermeld dat de betrokkene moet gekozen zijn ?
De voorgestelde tekst bepaalt niet, in tegenstelling tot het huidige artikel 233, § 2, eerste lid, van het Kieswetboek, dat de regeling geldt voor het federale parlementslid dat zich kandidaat stelt en gekozen is.
Het lijkt vooreerst niet noodzakelijk te bepalen dat hij ook gekozen moet zijn. De regeling impliceert immers noodzakelijk dat de betrokkene gekozen is : alleen een verkozene kan de eed afleggen of aan het mandaat verzaken.
Bovendien zou de formulering die inhoudt dat de regeling geldt voor het federale parlementslid dat gekozen is, tot discussie aanleiding kunnen geven. Immers, wanneer kan een kandidaat worden beschouwd als zijnde gekozen ? Is dat het ogenblik waarop de lijst met de verkozenen openbaar wordt afgekondigd of het ogenblik waarop hij wordt toegelaten tot de eedaflegging ? En wat indien de zeteltoewijzing het voorwerp zou worden van een geschil voor een rechtscollege ?
In al die hypothesen beschikt de betrokkene trouwens over voldoende tijd om aan het nieuwe mandaat te verzaken tussen het sluiten van de stemming en het ogenblik waarop hij als verkozene wordt beschouwd. Zelfs indien de openbare afkondiging van de lijst van gekozenen als kantelmoment wordt genomen — hetgeen zeer betwistbaar zou zijn, want de betrokken assemblee kan bij het onderzoek van de geloofsbrieven tot andere bevindingen komen —, kan de betrokkene nog tussen het sluiten van de stemming en die openbare afkondiging verklaren zijn nieuwe mandaat niet te zullen opnemen. Zou hij zich op die wijze niet aan de regeling kunnen onttrekken, aangezien de regeling slechts geldt voor de kandidaten die verkozen zijn ?
Om iedere betwisting ter zake uit te sluiten, bepaalt de tekst enkel dat de regeling geldt voor het federale parlementslid dat zich kandidaat heeft gesteld.
4. De hoedanigheid
De formulering dat de betrokkene zijn hoedanigheid van federaal parlementslid verliest, is overgenomen uit het huidige artikel 233, § 2 van het Kieswetboek.
5. De wijziging van artikel 233, § 1, eerste lid
Artikel 233, § 1, eerste lid, van het Kieswetboek regelt heden de deelname van een federaal parlementslid aan een tussentijdse verkiezing voor de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat.
Ingevolge het wetsvoorstel heeft die regeling geen bestaansreden meer voor zover zij betrekking heeft op de verkiezing van een kamerlid tot senator of op die van een senator tot kamerlid. Dat wordt voortaan immers geregeld door het nieuwe artikel 233, § 2.
De regeling voorgeschreven door artikel 233, § 1, eerste lid, behoudt daarentegen wel haar relevantie voor de tussentijdse verkiezing waarbij een kamerlid of een senator wordt verkozen tot lid van zijn eigen assemblee. Artikel 233, § 1, eerste lid, wordt gewijzigd om de werkingssfeer van die bepaling te beperken tot die hypothese.
6. De wijziging van artikel 233, § 1, tweede lid
Artikel 233, § 1, tweede lid, eerste zin, van het Kieswetboek bepaalt dat de volksvertegenwoordiger die tot gecoöpteerd senator gekozen is, zijn hoedanigheid van volksvertegenwoordiger verliest zodra hij de eed als senator aflegt. Het lijkt noodzakelijk deze zin te behouden, aangezien de voorgestelde regeling geen betrekking zal hebben op deze hypothese. De betrokken volksvertegenwoordiger kan immers niet worden beschouwd als een persoon die zich kandidaat heeft gesteld voor een andere assemblee.
Artikel 233, § 1, tweede lid, tweede zin, kan daarentegen wel worden opgeheven. Die zin bepaalt dat de gecoöpteerde senator die door opvolging een mandaat van volksvertegenwoordiger beëindigt, zijn hoedanigheid van senator verliest zodra hij de eed als volksvertegenwoordiger aflegt. Die hypothese wordt geregeld door de voorgestelde regeling.
7. Artikel 233, § 2, tweede lid
Dit wetsvoorstel wijzigt niets aan artikel 233, § 2, tweede lid. Die bepaling wordt evenwel opgeheven door het voorstel van bijzondere wet betreffende de kandidaatstelling van een lid van een Gewest- of Gemeenschapsparlement of een Gewest- of Gemeenschapsregering bij de verkiezing voor een andere parlementaire assemblee. Volgens de afdeling wetgeving van de Raad van State betreft het immers een vervallenverklaring van het mandaat van lid van een Gemeenschaps- of Gewestparlement, hetgeen moet worden geregeld bij een bijzondere wet.
Artikel 4
Met betrekking tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel bestaan verschillende mogelijkheden. De normale inwerkingtreding (tien dagen na de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad) zou met zich brengen dat de regeling reeds van toepassing is op de huidige federale parlementsleden. Indien, bijvoorbeeld, een federaal parlementslid zou worden uitgenodigd een lid van een Gemeenschaps- of Gewestparlement op te volgen, zou de regeling van toepassing zijn : hij zou niet langer federaal parlementslid kunnen blijven.
Het lijkt aangewezen artikel 2 een eerste maal toe te passen vanaf de eerstvolgende verkiezingen voor de Wetgevende Kamers.
Artikel 3 geldt daarentegen vanaf de eerstvolgende algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen.
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 116, § 6, eerste lid van het Kieswetboek, vervangen bij wet van 2 april 2003 en gewijzigd bij wet van 25 april 2004, wordt aangevuld met de bepaling onder 4º, luidende :
« 4º indien zij lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering zijn, hun ontslag uit dat ambt aan te bieden wanneer zij verkozen zijn als titularis of wanneer zij als opvolger tot de eedaflegging van volksvertegenwoordiger of senator worden toegelaten. »
Art. 3
In artikel 233 van het Kieswetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1991, 16 juli 1993 en 27 maart 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, eerste lid, wordt het woord « parlementsverkiezing » vervangen door de woorden « verkiezing voor zijn assemblee »;
2º § 1, tweede lid, tweede zin, wordt opgeheven;
3º § 2, eerste lid, wordt vervangen door de volgende drie leden :
« De volksvertegenwoordiger, rechtstreeks verkozen senator of gecoöpteerde senator die kandidaat-titularis of kandidaat-opvolger is bij een verkiezing voor een andere assemblee, verliest zijn hoedanigheid van volksvertegenwoordiger of senator zodra hij de eed aflegt in die assemblee.
Hij verliest die hoedanigheid eveneens zodra hij verzaakt aan zijn nieuwe mandaat.
Deze paragraaf is ook toepasselijk op de volksvertegenwoordigers en de senatoren die ophielden zitting te hebben ten gevolge van hun benoeming tot minister of staatssecretaris van de federale Regering of hun verkiezing tot minister of staatssecretaris van een Gewest- of Gemeenschapsregering. »
Art. 4
Artikel 2 is van toepassing vanaf de eerstvolgende algehele vernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Artikel 3 is van toepassing vanaf de eerstvolgende algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen.