5-896/4 | 5-896/4 |
21 JUNI 2011
De Senaat,
A. gelet op de verschillende internationale verdragen die vrouwelijke genitale verminking veroordelen en die de juridische basis vormen voor het stoppen van deze praktijken, met name de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Afrikaans Charter inzake de rechten van de mens en de volken, het Afrikaans Charter inzake de rechten en het welzijn van het kind;
B. gelet op de Wereldorganisatie tegen Foltering (World Organisation Against Torture — OMCT) die vrouwelijke genitale verminking sinds lang als een vorm van foltering erkent. De verdediging van de cultuur en de tradities stopt bij het respect voor de fundamentele mensenrechten en bij het verbod op dergelijke praktijken die gelijk zijn aan foltering;
C. gelet op het Protocol van Maputo dat op 11 juli 2003 werd ondertekend door drieënvijftig staatshoofden van de Afrikaanse Unie en waarvan artikel 3 bepaalt dat vrouwelijke genitale verminking moet worden verboden en bestraft, en gelet op het « Maputo Plan of Action on Sexual and Reproductive Health and Rights » (22 september 2006);
D. gelet op de resoluties van de Verenigde Naties (VN) 56/128 van 19 december 2001, 58/156 van 22 december 2003 en 60/141 van 16 december 2005 die vrouwelijke genitale verminking verbieden;
E. gelet op resolutie 2003/28 van de VN-Commissie voor de rechten van de mens van 22 april 2003, waarin 6 februari wordt uitgeroepen tot « Werelddag van nultolerantie tegen vrouwelijke genitale verminking »;
F. gelet op de resolutie (2008/2071(INI)) van het Europees Parlement die pleit voor een alomvattende Europese strategie en actieprogramma's om vrouwelijke genitale verminking in de Europese Unie en in de partnerlanden uit te bannen;
G. gelet op de resolutie 1765 (2010)1 van de Raad van Europa die bijzondere aandacht vraagt voor gendergerelateerde asielaanvragen, en gelet op het ontwerp van Verdrag van het ad hoc Comité van de Raad van Europa ter preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (CAHVIO);
H. gelet op het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa betreffende het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld, waarvan artikel 38 over de strijd tegen vrouwelijke genitale verminking gaat;
I. gelet op het toenemend aantal EU-landen die specifieke strafwetvoorzieningen hebben ontwikkeld rond vrouwelijke genitale verminking;
J. gelet op artikel 409 van het Belgisch Strafwetboek, dat voorziet dat « hij die eender welke vorm van verminking van de genitaliën van een persoon van het vrouwelijke geslacht uitvoert, vergemakkelijkt of bevordert, met of zonder haar toestemming, wordt gestraft met een gevangenisstraf van drie jaar tot vijf jaar », poging is eveneens strafbaar;
K. gelet op de vaststelling dat verminkingen kunnen gebeuren tijdens een vakantie in het thuisland en dat in risicogezinnen vaak niet geweten is dat vrouwelijke genitale verminking in België verboden is;
L. gelet op het werk in de Senaat, meer specifiek verwijzende naar de resoluties inzake de bestrijding van vrouwelijke genitale verminking (stukken Senaat, nrs. 3-523/2 en 4-533/6) en naar het advies van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen bij het voorstel van resolutie ter bestrijding van vrouwelijke genitale verminking (stuk Senaat, nr. 4-533/3);
M. gelet op de studie van het Instituut voor tropische geneeskunde over de prevalentie van en het risico op vrouwelijke genitale verminking in België (2010) waaruit blijkt dat er in ons land 6 260 besneden meisjes en vrouwen leven en 1 975 meisjes risico lopen;
N. gelet op het Nationaal actieplan (2010-2014) ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld, zoals vrouwelijke genitale verminking, waarin concrete engagementen worden opgenomen ter bestrijding van vrouwelijke genitale verminking, zowel in België als in de partnerlanden;
O. gelet op het feit dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking op operationeel vlak in het kader van de bilaterale directe samenwerking, geen specifieke acties financiert in de strijd tegen vrouwelijke genitale verminking. Ze doet dit wel via financiële bijdragen of politieke steun aan partnerorganisaties van de multilaterale samenwerking in het kader van het beleid inzake gezondheid en seksuele en reproductieve rechten;
P. gelet op de campagne « Female Genital Mutilation/Cutting : Accelerating Change » van UNFPA/UNICEF om in één generatie vrouwelijke genitale verminking de wereld uit te helpen. Meer specifiek moet tegen 2012 in zeventien landen vrouwelijke genitale verminking uitgeroeid zijn. Drie van deze zeventien landen zijn een partnerland van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, met name Senegal, Mali en Uganda. Het Trust Fund dat hiervoor werd opgericht is ondergefinancierd en België draagt hiervoor tot nu toe niet bij;
Q. gelet op de campagne « End FGM » van Amnesty International in Europa die pleit voor een gezamenlijke Europese strategie ter uitbanning van vrouwelijke genitale verminking;
R. gelet op de AWEPA Brussels Conference Conclusions van 22 oktober 2010 aangenomen tijdens de conferentie « Naar een parlementaire strategie voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in Afrika — parlementaire inspanningen om het geweld tegen vrouwen en meisjes in Afrika te beëindigen » in het kader van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie;
S. overwegende dat volgens cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wereldwijd ongeveer 100 tot 140 miljoen vrouwen en meisjes leven met de gevolgen van vrouwelijke genitale verminking, en dat naar schatting 3 miljoen meisjes elk jaar kans lopen om slachtoffer te worden van deze schadelijke praktijk;
T. overwegende dat deze praktijken wijdverbreid zijn in ten minste achtentwintig Afrikaanse landen en een aantal Aziatische landen;
U. overwegende dat in Europa elk jaar ongeveer 180 000 migrantenvrouwen genitaal verminkt worden of het risico lopen hiervan het slachtoffer te worden;
V. overwegende dat elke vorm van vrouwelijke genitale verminking een ernstige vorm van geweld is tegen vrouwen en meisjes en een flagrante schending van hun fundamentele rechten, inzonderheid het recht op leven, het recht op fysieke en mentale integriteit, het recht op de hoogst mogelijke standaard van gezondheid, het recht om vrij te zijn van discriminatie en geweld, en van de rechten van het kind;
W. overwegende dat een algemene gynaecologische screening van kinderen om na te gaan of ze al dan niet besneden zijn, problemen met zich kan meebrengen;
Vraagt de regering :
1. vanuit een mensenrechtenperspectief en internationale solidariteit een beleidsprioriteit te maken van de strijd tegen vrouwelijke genitale verminking wereldwijd;
2. zich aan te sluiten bij het wereldwijde UNFPA en UNICEF programma « Female Genital Mutilation/Cutting : Accelerating Change » om vrouwelijke genitale verminking in één generatie de wereld uit te helpen door in het bijzonder financieel bij te dragen tot dit Trust Fund vanaf de begroting 2011;
3. de uitbanning van vrouwelijke genitale verminking als prioriteit voorop te stellen in het kader van haar bilaterale samenwerking met alle betrokken partnerlanden en hiertoe acties te ondersteunen die zich richten op sensibilisering en gedragsveranderingen en het opzetten van een sluitend juridisch-medisch kader gericht op een effectief controlesysteem om signalering en opsporing mogelijk te maken;
4. medicalisering van verminking af te wijzen, aangezien dit zou betekenen dat wordt toegegeven aan het idee dat verminking onder bepaalde voorwaarden kan;
5. zo snel mogelijk het Verdrag van Istanbul, aangenomen op 11 mei 2011, te ratificeren, dat in zijn artikel 38 bepaalt dat de partijen de wetgevende of andere vereiste maatregelen treffen om vrouwelijke genitale verminking als een strafmisdrijf te beschouwen wanneer ze intentioneel wordt gepleegd;
6. de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (art. 48/3) toe te passen, zoals gewijzigd bij de wet van 15 september 2006 die bepaalt dat de status van vluchteling kan worden toegekend aan personen die daden van vervolging « van genderspecifieke aard » ondergaan of het risico lopen deze te ondergaan;
7. in voldoende middelen te voorzien om haar engagementen opgenomen in het Nationaal actieplan (2010-2014) ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld, waaronder vrouwelijke genitale verminking, na te komen;
8. prioriteit te geven aan het vervolgingsbeleid in de strijd tegen vrouwelijke genitale verminking;
9. Fedasil te verzoeken aan de gemeenschappen, de mogelijkheid te geven, om jaarlijks sensibiliserings-campagnes op te zetten voor risicogezinnen die op vakantie gaan naar het thuisland om hen erop te wijzen dat vrouwelijke genitale verminking in België verboden is;
10. om aan de Gemeenschappen te vragen deze aandacht voor vrouwelijke genitale verminking verder mee te nemen in het beleid rond Welzijn, Gezondheid, Gezin en Onderwijs;
11. de inspanningen van niet-gouvernementele organisaties (NGO), universiteiten en andere organisaties actief op het lokale, nationale, regionale en internationale niveau te ondersteunen en hiertoe fondsen en middelen vrij te maken voor acties en onderzoek;
12. het Parlement jaarlijks op de hoogte te houden van de stand van zaken van de uitvoering van al deze punten.