5-94/2

5-94/2

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

10 MEI 2011


Voorstel van resolutie over de genderdimensie in statistieken

Voorstel van resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITE VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR

DE DAMES ZRIHEN EN MAES


I. INLEIDING

Het voorstel van resolutie over de genderdimensie in statistieken is ingediend op 20 september 2010 (stuk Senaat, nr. 5-94/1).

Het voorstel van resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren is ingediend op 9 september 2010. (stuk Senaat, nr. 5-127/1).

Overeenkomstig artikel 24, § 1, van het reglement van de Senaat heeft de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden besloten over de voorstellen van resolutie het advies van het Adviescomité voor Gelijke Kansen voor vrouwen en mannen te vragen.

Het Adviescomité heeft deze voorstellen van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 21 december 2010, 15 maart 2011, en 10 mei 2011. Om een onderbouwd advies te kunnen verstrekken, heeft het Adviescomité op 7 december 2010 hoorzittingen gehouden. Op deze hoorzittingen waren de volgende personen aanwezig :

— Mevrouw Lydia Merckx, adviseur Samenlevingsstatistieken, algemene directie Statistiek en Economische informatie, Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, KMO, Middenstand en Energie;

— Mevrouw Hildegard Van Hove, coördinator genderstatistieken, Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen;

— Mevrouw Carine Joly, experte gendermainstreaming, Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.

Op basis van de elementen die tijdens die hoorzittingen bekend werden, heeft het Adviescomité een advies uitgewerkt dat is besproken en aangenomen tijdens haar vergadering van 10 mei 2011.

II. HOORZITTINGEN

A. Uiteenzetting door mevrouw Hildegard Van Hove, coördinator genderstatistieken, Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen

Mevrouw Van Hove is binnen het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (IGVM) verantwoordelijk voor de genderstatistieken en de genderindicatoren. Ze zal eerst en vooral de achtergrond schetsen waartegen gewerkt wordt, namelijk de wet « gender mainstreaming » van 12 januari 2007. Bovendien heeft het Instituut een actieplan uitgewerkt inzake de statistieken, waarin ze haar eigen doelstellingen opsomt. Daarna zal spreekster het hebben over een aantal concrete projecten die reeds verwezenlijkt zijn. Tot slot zal ze nog ingaan op een aantal toekomstperspectieven.

1. De wet « gender mainstreaming »

De wet « gender mainstreaming » van 12 januari 2007 heet voluit de wet strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen. Heel het principe van gender mainstreaming wordt in deze wet verduidelijkt. Ze bevat bovendien twee verwijzingen naar indicatoren en statistieken : in artikel 3 en 4. In artikel 3 wordt het volgende gesteld : « elke minister integreert de genderdimensie in alle beleidslijnen, maatregelen en acties die onder zijn of haar bevoegdheden vallen. (...) Daartoe keurt hij de relevante genderindicatoren goed die het mogelijk maken om het proces van de integratie van de genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te meten ».

In artikel 4 wordt melding gemaakt van de uitsplitsing van statistieken naar geslacht en de ontwikkeling van genderindicatoren voor elk beleidsdomein : « Naast de maatregelen vervat in artikel 3 van deze wet, ziet elke minister er, in de domeinen die onder zijn bevoegdheden vallen, op toe dat de statistieken die de federale overheidsdiensten, (...) in hun actiedomein produceren, verzamelen en bestellen, naar geslacht opgesplitst worden en dat er genderindicatoren worden opgesteld wanneer dit relevant is. »

Men kan dus besluiten dat de wet van 12 januari 2007 een heel sterk instrument is om rond gender mainstreaming, ook van statistieken, te werken. Ondertussen is op 26 januari 2010 in dit verband een koninklijk besluit aangenomen.

De wet van 12 januari 2007 wijst duidelijk op de verantwoordelijkheid van de voltallige regering en van elke minister afzonderlijk inzake gender mainstreaming. In artikel 7 van de wet « gender mainstreaming » wordt op de begeleidende en ondersteunende rol van het IGVM gewezen. Spreekster wijst erop dat beide voorstellen van resolutie die ter studie op tafel liggen nogal sterk afwijken van de functie van het IGVM.

2. Het actieplan statistieken

Mevrouw Van Hove merkt op dat het actieplan statistieken eigenlijk ouder is dan de wet van 12 januari 2007. Het actieplan heeft verschillende doelstellingen :

— het verzamelen en verspreiden van genderstatistieken. Dit kan worden gekoppeld aan één van de grote strategische doelstellingen van het Instituut, namelijk de sensibilisering;

— het opsporen van hiaten en het uitschrijven van onderzoek;

— de integratie van de genderdimensie in de overheidsstatistieken begeleiden en stimuleren. Mevrouw Van Hove fungeert hier als contactpersoon voor andere diensten;

— het bewaken van de kwaliteit van gegevens vanuit de invalshoek van gender. Het gebeurt dat er statistieken bestaan die nog steeds een vertekening naar gender bevatten, omdat verkeerde veronderstellingen zijn gemaakt of dat er geen rekening is gehouden met man/vrouw-verschillen bij de verzameling of de analyse van gegevens. Daar probeert het Instituut op te treden als expert om de kwaliteit van statistieken te verbeteren.

3. Concrete realisaties

Mevrouw Van Hove somt een aantal concrete realisaties op :

— in 2005 was er een onderzoeksproject bij het Instituut SEIN van de Universiteit Hasselt voor het ontwikkelen van genderindicatoren. Daarrond bestond ook een werkgroep om na te denken wat belangrijke indicatoren zijn voor verschillende domeinen;

— de overzichtsbrochure Vrouwen en mannen in België (editie 2006), door SEIN samengesteld op basis van de indicatorenlijst;

— andere cijferrapportages zijn terug te vinden in de jaarlijkse Loonkloofrapporten van 2007 tot en met 2010;

— in 2010 werd eveneens een Europees loonkloofrapport gepubliceerd;

— een ander belangrijk project is het Belgian Gender and Income Analysis (BGIA);

— Vrouwen aan de top (2008) is ook een voorbeeld van een onderzoek dat werd uitgeschreven om een hiaat in de statistieken op te vullen en specifiek een meting te doen van het aantal vrouwen in de top van bedrijven;

— de cijfers bestonden reeds voor Gender en tijdsbesteding (2008), maar werden toen pas extra geanalyseerd;

— in 2010 werd ten slotte een grote enquête uitgevoerd inzake het voorkomen van partnergeweld in het verslag Ervaringen van vrouwen en mannen met psychologisch, fysiek en seksueel geweld.

Spreekster gaat dieper in op twee projecten : de brochure Vrouwen en mannen in België en het BGIA.

Bij de samenstelling van de overzichtsbrochure Vrouwen en mannen in België is vastgesteld dat er een aantal fouten in het rapport zijn geslopen, die nog door het Instituut moesten worden verbeterd vóór de publicatie ervan. Een andere vaststelling, eerder positief, was dat de onderzoeksploeg had samengewerkt met veel verschillende mensen uit de federale overheid die verantwoordelijk waren voor statistieken. Deze personen werden later de contactpersonen om de gender mainstreaming sneller te introduceren in de verschillende administraties. Het grote nadeel bestond in het feit dat het project steeds vertraging opliep : wanneer een hoofdstuk rond een bepaald thema afgewerkt was, met een aantal FOD's, moesten de andere hoofdstukken nog worden afgewerkt, waardoor de cijfers in het eerste hoofdstuk verouderd raken. De nood aan update van de oude brochure van 2006 wordt steeds prangender.

Het rapport BGIA (Belgian Gender and Income Analysis) is eveneens een belangrijk project, gebaseerd op de studie « Vrouwen en mannen onzichtbaar in statistieken ». Een van de belangrijkste conclusies van dit onderzoek was dat er onvoldoende genderbewuste inkomensgegevens beschikbaar zijn in België, omdat inkomensgegevens geanalyseerd worden op het niveau van de huishoudens. Bijgevolg werd in 2006 contact opgenomen met de POD Federaal Wetenschapsbeleid en de ADSEI (algemene directie Statistiek en Economische Informatie) (1) . Na een jaar onderhandelingen, heeft de POD Federaal Wetenschapsbeleid een budget van 260 000 euro ter beschikking gesteld, zodat gedurende twee jaar twee onderzoekers daar voltijds konden aan werken. Naar aanleiding van het onderzoek werden twee studiedagen georganiseerd.

De vraag bestond erin te weten hoe men zo efficiënt mogelijk de gegevens kon vergaren die men nodig had : kunnen de bestaande data worden geanalyseerd zodat men over genderbewuste gegevens kan beschikken ? Het uitgangspunt was een enquête op huishoudniveau, waarbij in het huishouden de verschillende volwassenen afzonderlijk bevraagd worden over hun inkomen. In plaats van alles samen te tellen per gezin werden de bestaande data anders geanalyseerd om te zien hoe groot het man/vrouw-verschil is.

Dit project heeft een grote draagwijdte, aangezien hetzelfde probleem zich in heel Europa stelt. Zo hebben er ook contacten met het Europees genderinstituut plaatsgevonden, om de indicatoren te verdedigen. Het betreft bijgevolg een langlopend project, waarvan de resultaten ook maar op lange termijn duidelijk zullen worden.

Het project zal uitmonden in twee publicaties : het uitgebreide rapport en een kleinere publicatie waarin de cijfers uitgelegd worden voor het brede publiek en de indicatoren meer bekendheid kunnen krijgen. De publicatie heeft vertraging opgelopen omwille van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie en de publicatie van het Europese loonkloofrapport.

4. Doelstellingen

De doelstellingen van het actieplan statistieken van het IGVM en de concrete realisaties komen grotendeels overeen.

Per project bestaan verschillende doelstellingen die tegelijk verwezenlijkt worden. Bovendien hangen de concrete projecten sterk af van de politieke actualiteit en van vragen van de minister. Zo zijn de loonkloofrapporten er gekomen op vraag van de Ministerraad. Over een aantal specifieke cijfergegevens worden dan ook nog afzonderlijke verslagen gemaakt.

Wat de sensibilisering betreft, deze is zeker nagestreefd bij onderwerpen als de loonkloof, vrouwen aan de top, de ongelijke verdeling van het huishoudelijk werk en de prevalentie van partnergeweld.

Er werden ook een aantal hiaten opgevuld, zoals bijvoorbeeld inzake vrouwen aan de top, geweld (de beschikbare cijfers waren verouderd) en de inkomensstatistieken.

Op het vlak van de gender mainstreaming is er een goede samenwerking met de ADSEI, wat heel belangrijk is, en met de verantwoordelijken van statistieken in de verschillende overheidsdiensten.

Inzake de genderbias, stelt mevrouw Van Hove dat de analyse van inkomensgegevens op individueel niveau (BGIA-onderzoek) een belangrijke plaats inneemt.

Spreekster wijst tevens op een minpunt : het is heel moeilijk strikte planningen te maken, aangezien men rekening moet houden met nieuwe prioriteiten.

In de nabije toekomst zal het volgende loonkloofrapport als website gepubliceerd worden. Op die website zullen ook de vorige gegevens beschikbaar zijn en zullen een aantal zaken meer uitgediept kunnen worden. Ook het Europees loonkloofrapport zal daar terug te vinden zijn. Dit laatste rapport en de twee publicaties in het kader van het BGIA worden binnenkort gepubliceerd.

Daarnaast bestaat de idee om de format « vrouwen en mannen » te herdenken en te veranderen. Er wordt reeds lange tijd aan een publicatie gewerkt, waarvan ondertussen een aantal hoofdstukken geüpdatet werden. Dit geeft het gevoel van achter de feiten aan te hollen. Er zou bijvoorbeeld hoofdstukgewijs kunnen worden gewerkt : na elk afgewerkt hoofdstuk, kan een persmoment plaatsvinden met de dienst waarmee samengewerkt werd. Analoog met de website over de loonkloof zou ook hier gebruik kunnen worden gemaakt van een website.

Een werkwijze die waarschijnlijk wel zal blijven bestaan is de idee om via concrete onderzoeksprojecten te werken. Daarbij blijven de loonkloofrapporten en Vrouwen en mannen in België de vaste waarden.

B. Uiteenzetting door mevrouw Lydia Merckx, adviseur Samenlevingsstatistieken, algemene directie Statistiek en Economische informatie, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie

Mevrouw Lydia Merckx is adviseur Samenlevingsstatistieken bij de ADSEI (algemene directie Statistiek en Economische Informatie) en houdt zich bijgevolg bezig met demografische statistieken, arbeidsmarktstatistieken en levensomstandighedenstatistieken.

Tijdens de voorbereiding van de wet « gender mainstreaming » heeft het toenmalig Nationaal Instituut voor de statistiek (NIS) gewaarschuwd voor het feit dat het moeilijk is steeds meer te vragen aan ondernemingen. De meeste statistieken bij personen en huishoudens laten immers toe een onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Twee statistieken laten dit echter niet toe : het huishoudbudgetonderzoek en EU-SILC (Survey on Income and Living Conditions), waarop het BGIA-model gebouwd is. Het zou veel extra werk vergen indien men aan elk huishouden zou vragen alle uitgaven op te delen naar persoon. In termen van huishoudbudget is dit heel moeilijk : mevrouw Merckx citeert het voorbeeld van brood, dat voor alle leden van het huishouden wordt gekocht.

Binnen de ADSEI bestaat de Hoge Raad voor de statistiek (HRS). De Raad draagt bij tot de uitwerking van alle statistieken van algemeen belang en waakt over de statistische werkzaamheden van de federale en geregionaliseerde instellingen. Zijn rol is echter niet alleen adviserend, de Raad kan ook het initiatief nemen om bepaalde statistieken te schrappen of nieuwe te creëren. Dat alles maakt de Raad tot een belangrijk orgaan in de beleidsvoorbereiding in België.

Bij de HRS zitten vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de gewesten, alsook van de federale instellingen. Mevrouw Merckx stelt voor om binnen de HRS een werkgroep rond genderstatistieken op te richten, die zou kunnen bewerkstelligen dat er een formeel en gestructureerd contact tot stand komt met alle instellingen die statistieken produceren op het niveau van de federale overheid. Zo kan men tevens gegevens bekomen over bepaalde beleidsdomeinen die door de gemeenschappen of gewesten beheerd worden. De gemeenschappen zetelen namelijk niet alleen in de HRS, maar ook in het officieel coördinatiecomité met de gemeenschappen en de gewesten.

Dankzij deze werkgroep zou nauw kunnen worden samengewerkt met het IGVM en met andere instellingen om uitgebreide vragenlijsten in te vullen, zoals onder meer de UNECE (United Nations Economic Commission for Europe). Op de website van de UNECE staan duidelijk drie onderdelen : economie, transport en gender. Om de twee jaar stuurt de UNECE vragenlijsten op, waarop de statistieken van de ADSEI reeds gedeeltelijk een antwoord kunnen geven, maar die toch nog moeten worden doorgestuurd naar de verschillende federale instellingen. Ook de OESO heeft een initiatief genomen : www.wikigender.org.

Bijgevolg zouden in een werkgroep van de HRS vertegenwoordigers van de verschillende federale instellingen kunnen worden verzameld om zo alles beter te coördineren.

In punt 10 van het dispositief van het voorstel van resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren (stuk Senaat, nr. 5-127/1) is sprake van het budget. Als vertegenwoordigster van de ADSEI kan mevrouw Merckx zich daarover niet uitspreken; dit blijft het privilege van de voorzitter van de FOD Economie.

Spreekster geeft een kort overzicht van een aantal enquêtes die thema's als vrouwen en onderwijs, vrouwen op de arbeidsmarkt, vrouwen in armoede kunnen toelichten :

— de SILC-enquête wordt gebruikt door het BGIA-project dat de armoede meet en voor de armoedebarometer van de POD Sociale Integratie. De enquête vraagt uitgebreide inkomensgegevens op en zal vanaf 2011 worden uitgebreid naar de kwaliteit van wonen;

— de enquête naar de arbeidskrachten meet zowel tewerkgestelden als werkzoekenden op een geharmoniseerde manier voor Europa, omdat de wetgeving en de bestanden nog niet op elkaar afgestemd zijn. Bovendien worden definities gebruikt voor een werkloze en voor een werkzoekende die door het Internationaal Arbeidsbureau zijn opgelegd;

— daarnaast bestaan er een hele resem demografische statistieken waar het onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt;

— het huishoudbudget werd reeds vermeld, en aangezien in deze bevragingen gemeten wordt naar de bestedingen, is het moeilijk een onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen;

— de enquête inzake ICT-gebruik binnen de huishoudens, waar nu ook wordt opgesplitst tussen mannen en vrouwen op bepaalde vlakken;

— wat de inkomens betreft, worden fiscale statistieken opgesteld dankzij de gegevens die zich in het bestand van de FOD Financiën bevinden. Deze cijfers worden regelmatig gepubliceerd.

Op de website van de ADSEI is geen « genderdossier » beschikbaar. Toch bestaan in alle statistieken tabellen waar mannen van vrouwen worden onderscheiden. Bovendien publiceert het IGVM de brochure Vrouwen en mannen in België, waarvan de cijfers in de toekomst misschien veel sneller op een website zullen kunnen worden geraadpleegd en regelmatig bijgewerkt kunnen worden. Het heeft dus geen zin dat de ADSEI ook zelf nog iets afzonderlijk zou publiceren in verband met genderstatistieken. Ze kan wel beslissen op haar website een link te publiceren naar de website van het Instituut waarop alle gegevens en indicatoren inzake mannen en vrouwen aanwezig zijn.

C. Gedachtewisseling

Mevrouw de Bethune houdt eraan het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen te gelukwensen met de grote vooruitgang die op korte tijd geboekt werd. De laatste publicaties zijn heel interessant. Men zou bijvoorbeeld geen beleid kunnen voeren zonder de studie over de loonkloof.

De senatrice is van mening dat dringend een website moet gecreëerd worden met cijfers die thematisch online gezet worden en regelmatig digitaal geüpdatet worden. Er zou zelfs geen papieren versie meer moeten worden gepubliceerd.

Mevrouw de Bethune wens te weten hoe de samenwerking met andere departementen verloopt. Spreekster meent dat het goed zou zijn dat, in het kader van de wet gender mainstreaming, het Instituut op een proceduraal vastgelegde wijze zou samenwerken met de andere departementen. Dit zou kunnen gebeuren onder de vorm van het sluiten van een samenwerkingsprotocol. Het IGVM zou dus de mainstreamingswet als hefboom kunnen gebruiken om andere departementen te verplichten formeel het engagement te nemen om samen te werken.

Men kan zich dan wel afvragen hoe het zit met de gemeenschappen, de gewesten en de lokale autoriteiten, want het IGVM heeft geen medium om het overleg met de andere beleidsniveaus te kunnen voeren. Er is bijgevolg nood aan een gremium waar voor alle beleidsniveaus dezelfde afspraken worden gemaakt.

De commissaris heeft nog een aantal vragen voor de vertegenwoordigster van het IGVM. Bestaan er Europese aanbevelingen voor de normen die moeten worden gehaald inzake genderstatistieken ? Haalt België die aanbevelingen ?

Bestaan er statistieken inzake gezondheid ?

Wat de uiteenzetting van mevrouw Merckx betreft, dankt de senatrice de vertegenwoordigster van de ADSEI voor haar suggesties om een formele werkgroep « genderstatistieken » op te richten binnen de HRS. Toch merkt spreekster op dat de wet gender mainstreaming reeds een tijd bestaat en dat verwacht werd van de minister of van de voorzitter van de FOD Financiën dat deze de werkgroep al lang zou zijn opgericht. Mevrouw de Bethune beschouwt dit als een tekortkoming van het departement.

Hetzelfde geldt trouwens voor de samenwerking met het IGVM. Er zou een structureel protocol moeten bestaan, waarin duidelijk staat wie wat doet, hoe bepaalde indicatoren behaald worden en hoe de verschillende actoren elkaar kunnen versterken.

Mevrouw Lijnen begrijpt dat er vertragingen kunnen oplopen door nieuwe prioriteiten, maar vindt het toch belangrijk dat permanent prioriteit wordt gegeven aan genderstatistieken. Het is noodzakelijk dat daar jaarlijks een budget voor wordt vrijgemaakt. In 2006 verscheen zo de brochure Vrouwen en mannen in België; deze brochure had tevens, met nieuwe cijfers, moeten verschijnen in 2008 en 2010, wat niet gebeurd is omwille van andere prioriteiten. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat prioriteit wordt gegeven aan de genderstatistieken en dat er permanent een budget wordt voor vrijgemaakt ?

Mevrouw Maes vraagt zich af wat de technische moeilijkheid is eens de cijfergegevens voor de statistieken bekend zijn en het stramien voor een rapport bestaat.

Mevrouw Carine Joly, die bij het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen belast is met de coördinatie van de gender mainstreaming-wet, merkt eerst en vooral op dat de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, waarvan sprake is in beide voorliggende voorstellen van resolutie, werd opgeheven bij de wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen.

Wat de vraag van mevrouw de Bethune over de institutionalisering betreft, daar wordt werk van gemaakt. Het eerste uitvoeringsbesluit van de wet werd op 26 januari 2010 genomen. Het voorziet in de oprichting van een interdepartementale coördinatiegroep bestaande uit leden van de beleidscellen (van de regering) en uit leden van de administratie die in hun respectieve administratie belast zijn met de uitvoering van alle bepalingen van de wet, zoals de ontwikkeling van naar geslacht opgesplitste statistieken en genderindicatoren. Artikel 7 van het koninklijk besluit van 26 januari 2010 voorziet uitdrukkelijk in de opdrachten van de coördinatoren in geïntegreerde genderaanpak, zoals de follow-up in hun administratie (met name wat de genderstatistieken en -indicatoren betreft) en hun bijdrage voor het verslag aan het Parlement.

De interdepartementale coördinatiegroep heeft als gevolg van de val van de regering slechts eenmaal kunnen vergaderen. Die groep zal een belangrijke rol te vervullen hebben in de institutionalisering van de follow-up-processen, die reeds in de teksten beschreven zijn.

Mevrouw Van Hove wenst in te gaan op de vraag over de vertragingen. Het is heel moeilijk de gegevens gewoon opnieuw in te vullen in een bestaand stramien. De informatie zit op verschillende plaatsen en is beschikbaar onder verschillende vormen. Bovendien zit er evolutie in de cijfers. Zo waren bijvoorbeeld voor 2006 heel weinig cijfers beschikbaar over vrouwen en justitie (enkel cijfers over vrouwen in de gevangenis, vrouwen onder elektronisch toezicht, ...). Ondertussen probeert de FOD Justitie deze cijfers beschikbaar te maken, zowel wat betreft de daders als de slachtoffers van een hele rist misdrijven.

Men gaat dus na wat reeds bestaat en wat zeker zou moeten bestaan. Er worden dus cijfers aangevraagd die op het eerste zicht niet beschikbaar zijn, maar waar eigenlijk enkel nog de opsplitsing naar geslacht moet worden gemaakt. Zo worden de politiestatistieken nu uitgesplitst naar het geslacht van de slachtoffers en het geslacht van de daders.

Bovendien komen cijfers in verschillende vormen toe. Daarvan moeten dan statistieken worden gemaakt. Spreekster citeert het voorbeeld van de cijfers over leefloon. De opsplitsing volgens geslacht van de personen die een leefloon ontvangen, wordt wel gemaakt, maar deze cijfers worden pas interessant als ze met andere kenmerken gekruist worden. Vandaag zijn deze cijfers ook beschikbaar met een opsplitsing volgens geslacht en leeftijd, waaruit een duidelijk patroon voor vrouwen en voor mannen blijkt. Op deze manier bekomt men veel pertinentere informatie.

Bepaalde hoofdstukken worden ook nadien uitgeschreven als afzonderlijke onderzoeken, zoals het geval was voor Vrouwen aan de top. Doordat het onderzoek in belang toenam, werd ervoor gekozen dit apart te publiceren.

Het Europees genderinstituut werkt momenteel aan een European gender index, waarbij verschillende indicatoren zouden worden gecombineerd, zoals loonkloof en indicatoren over de combinatie van arbeid en gezin.

Volgens mevrouw Van Hove bestaan er ten slotte geen kwaliteitscriteria voor genderstatistieken. Er is echter wel een handleiding beschikbaar over het maken van genderstatistieken.

Mevrouw Merckx geeft toe dat mevrouw de Bethune gelijk heeft op te merken dat de wet in 2007 werd goedgekeurd, en dat er nu pas een werkgroep zou worden opgericht bij de HRS. Toch wenst spreekster het volgende te verduidelijken : de werkgroep kan worden aangevraagd en voorgezeten door het IGVM, maar werkt met de statistici. Deze houden zich niet bezig met besluitvorming. De werkgroep zal handig kunnen inspelen op de vragen die van verschillende instellingen komen en deze stroomlijnen. Bovendien kunnen hierbij de gewesten en de gemeenschappen worden betrokken, wat een groot voordeel betekent.

Tot slot wijst mevrouw Merckx er nog op dat vanaf 2011 iemand uit haar dienst de rol van gendercoördinator op zich zal nemen

Wat betreft het aspect gezondheid in de statistieken, meldt mevrouw Van Hove dat in de nieuwe overzichtsbrochure Vrouwen en mannen in België, waaraan momenteel wordt gewerkt, een hoofdstuk opgenomen is over gezondheid, grotendeels gebaseerd op de gezondheidsenquëte. Ook abortuscijfers zijn daarin deels terug te vinden.

Mevrouw Merckx wenst nog dieper in te gaan op enkele toekomstgerichte initiatieven. Inzake gezondheid, zal in 2012 Eurostat, het Europees bureau voor de statistiek, een enquête organiseren rond gezondheid en sociale integratie. Het gaat meer in het bijzonder over de subjectieve gezondheidsbeleving. De bedoeling is om dergelijke gegevens regelmatig (ongeveer om de vijf jaar) te verzamelen.

Een ander thema dat aan belang wint, betreft het welzijn en de levenskwaliteit, zowel op het gebied van arbeidsmarkt, als op het gebied van wonen en omgeving. In 2013 zal een module rond wellbeing worden gevoegd bij EU-SILC.

In 2013 zal een safety survey gehouden worden rond veiligheid en het slachtoffer zijn van een aantal voorvallen. Vroeger was er eerder sprake van een victimisation survey, maar aangezien er nu meer gepeild wordt naar het veiligheidsgevoel en wat mensen belangrijk vinden op dat vlak, werd ervoor gekozen het onderzoek om te dopen tot safety survey.

Mevrouw Maes vraagt of er technische plannen bestaan om in de toekomst cijfers sneller beschikbaar te stellen. Het is immers belangrijk voor het uitwerken van een beleid om over zo recent mogelijke cijfers te beschikken.

Mevrouw Merckx geeft aan dat er gewerkt wordt aan het opbouwen van een datawarehouse. Voordat een statistiek in zo'n datawarehouse kan terecht komen, is er een volledig verbeterproject. De leveringstermijnen van de resultaten zijn zeker onderwerp van verbetering.

III. BESPREKING VAN HET VOORSTEL VAN ADVIES

A. Voorstel van advies

1. Inleiding

Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen onderstreept het belang van statistieken voor de uitwerking en de follow-up van het beleid, in het bijzonder van het genderbeleid. De toelichting van de besproken resoluties (stuk Senaat nr. 5-94/1 et 5-127/1) stelt terecht : « meten is weten ». Statistiek is het belangrijkste instrument om de gevolgen van het gevoerde beleid te meten.

Een ander motto luidt : « om mee te tellen moet je geteld worden ». Dat geldt in het bijzonder voor de zaak van de strijd tegen de discriminatie van vrouwen.

Die aandachtspunten, die op wereldvlak tot uiting werden gebracht op de VN-conferentie in Peking in 1995, hebben in ons land heel wat weerklank gevonden.

De wet van 6 maart 1996 strekkende tot de controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, riep de verplichting voor de regering in het leven om in het Parlement een verslag in te dienen over de toepassing van de aanbevelingen van Peking. Tien jaar later volgde op die wet een ambitieuze wet : de wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, de zogenaamde « gender mainstreaming »-wet.

De gehoorde sprekers hebben meermaals naar deze wet verwezen, aangezien ze heel het principe van gender mainstreaming verduidelijkt. Ze bevat bovendien twee verwijzingen naar indicatoren en statistieken : in artikel 3 en 4. In artikel 3 wordt het volgende gesteld : « elke minister integreert de genderdimensie in alle beleidslijnen, maatregelen en acties die onder zijn of haar bevoegdheden vallen. (...) Daartoe keurt hij de relevante genderindicatoren goed die het mogelijk maken om het proces van de integratie van de genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te meten. » In artikel 4 wordt melding gemaakt van de uitsplitsing van statistieken naar geslacht en de ontwikkeling van genderindicatoren voor elk beleidsdomein : « Naast de maatregelen vervat in artikel 3 van deze wet, ziet elke minister er, in de domeinen die onder zijn bevoegdheden vallen, op toe dat de statistieken die de federale overheidsdiensten, (...) in hun actiedomein produceren, verzamelen en bestellen, naar geslacht opgesplitst worden en dat er genderindicatoren worden opgesteld wanneer dit relevant is. »

Men kan dus besluiten dat de wet van 12 januari 2007 een heel sterk instrument is om rond gender mainstreaming, ook van statistieken, te werken. Ondertussen is op 26 januari 2010 in dit verband een koninklijk besluit aangenomen.

De wet van 12 januari 2007 wijst duidelijk op de verantwoordelijkheid van de voltallige regering en van elke minister afzonderlijk inzake gender mainstreaming. In artikel 7 van de wet « gender mainstreaming » wordt op de begeleidende en ondersteunende rol van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen gewezen.

Uit de hoorzittingen die naar aanleiding van de bespreking van deze resoluties werden gehouden, is evenwel gebleken dat de tenuitvoerlegging van de wet van 12 januari 2007 nog onvolkomen is.

Ze hebben de achterstand aan het licht gebracht in de oprichting van de werkgroepen in de administratie, die de coördinatie mogelijk moeten maken van het werk inzake gender mainstreaming, waaronder bijvoorbeeld gender budgeting en de inzameling en verwerking van statistische gegevens.

2. Algemene aanbeveling

Aangezien in de voorstellen van resolutie geen rekening wordt gehouden met het bestaan van de wet van 12 januari 2007 en de verwezenlijkingen die eruit voortkwamen, is het niet relevant ze in detail te bespreken.

Het Adviescomité suggereert de tekst van de resoluties te herformuleren, om rekening te houden met de actualiteit van de wettelijke en reglementaire context en met de administratieve realiteit.

De drie vragen aan de regering in het voorstel van resolutie over de genderdimensie in de statistieken (stuk Senaat, nr. 5-94/1) zijn immers reeds vervuld door de wet van 12 januari 2007. Dat geldt eveneens voor zeven van de tien punten van het dispositief van het voorstel van resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren (stuk Senaat nr. 5-127/1). Het negende punt, inzake de structurele samenwerking tussen het IGVM en het NIS (ADSEI), wordt momenteel uitgevoerd.

Tijdens de hoorzittingen van het Adviescomité kwamen verscheidene onderwerpen aan bod die in een geactualiseerde tekst kunnen worden aangekaart :

1. De samenwerking tussen de federale staat en de gewesten en gemeenschappen, wat de coördinatie en de uitwisseling van technieken voor het inzamelen en verwerken van data betreft, kan worden georganiseerd in de « genderwerkgroep » die moet worden opgericht in de Hoge Raad voor de statistiek.

2. Het probleem van de samenwerking tussen administraties, eveneens op het federale niveau, is essentieel. Het werk van de interdepartementale coördinatiegroep, die werd opgericht bij koninklijk besluit van 26 januari 2010 (uitvoerings-koninklijk besluit van de wet van 12 januari 2007) moet worden gevolgd. Mochten er problemen worden vastgesteld, dan kan worden onderzocht of teruggegrepen moet worden naar een protocol, waarin duidelijk de verantwoordelijkheden worden bepaald inzake de keuze van de indicatoren, de inzameling, de verwerking en de bekendmaking van de data.

3. Wat de publicaties van het IGVM over het onderwerp betreft, is de publicatie Vrouwen en mannen in België, een bundel van relevante statistieken en indicatoren over het genderprobleem in België, die in 2006 is verschenen de referentie, waardoor de statistische kennis over dat probleem kan worden verspreid in een medium met een grote oplage. In de hoorzittingen heeft men de problemen verbonden aan de actualisering van die publicatie kunnen definiëren. Een speciale website, waarop de gegevens doorlopend en per deelgebied gewijzigd worden, kan een oplossing zijn.

4. Er is gewezen op het belang van de menselijke en materiële middelen die bij de algemene directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) voor het genderthema worden ingezet : het algemene bijhouden, de inzameling, de verwerking en de verspreiding van de genderstatistieken binnen een realistisch tijdschema vergt meer menselijke en materiële middelen.

5. Het biedt tevens de kans het genderaspect zichtbaarder te maken in het werk van de ADSEI, bijvoorbeeld op haar website, waar dat thema momenteel niet aan bod komt.

B. Bespreking

Mevrouw Maes merkt op dat tijdens de hoorzittingen gebleken is dat er meer statistieken aangeleverd worden dan gedacht werd. Het advies bevat een aantal aanbevelingen die kunnen toelaten de voorliggende voorstellen van resolutie (stukken Senaat, nr. 5-94/1 en 5-127/1) aan te passen aan de huidige toestand.

Mevrouw de Bethune vindt dat er terecht verwezen wordt naar de gender mainstreaming-wet. In de praktijk blijkt deze wet slechts gebrekkig ten uitvoer te worden gelegd, wat niet duidelijk naar voren komt in dit voorstel van advies.

Mevrouw Lijnen stelt voor de laatste zin van de eerste paragraaf van de inleiding te vervangen door volgende zin : « Statistiek is het belangrijkste instrument om de effecten in verhouding tot de beleidsdoelstellingen in kaart te brengen, te analyseren en te evalueren. »

De commissarissen stemmen in met deze wijziging.

Senatrice Lijnen stelt voor de eerste zin van de zesde paragraaf van de inleiding als volgt te wijzigen : « Men kan dus besluiten dat de wet van 12 januari 2007 een heel sterk instrument is om in het kader van gender mainstreaming te werken rond de uitsplitsing van statistieken naar geslacht en de ontwikkeling van genderindicatoren. »

De leden zijn het eens met deze tekstwijziging.

Mevrouw Lijnen stelt voor een hoofdstuk « 2. Vaststellingen » toe te voegen vóór de « Algemene aanbevelingen ». De vaststellingen zouden volgende elementen moeten bevatten :

1. de uitvoering van de wet van 12 januari 2007 is onvolkomen;

2. de achterstand in de oprichting van de werkgroep in de administratie die de coördinatie mogelijk moet maken van het werk inzake de gender mainstreaming;

3. de laatste brochure van het IGVM Vrouwen en Mannen in België dateert van 2006. Er is duidelijk nood aan een update van de publicatie, maar omwille van andere prioriteiten en een verouderd format, worden vertragingen opgelopen. Dit moet één van de vaste onderzoeken worden. Bovendien moet meer hoofdstukgewijs worden gewerkt;

4. de gegevens zijn enorm versnipperd, en soms heel erg verouderd (zoals bijvoorbeeld wat betreft de genderstatistieken naar slachtoffers en daders);

5. de gegevens worden niet snel genoeg beschikbaar gesteld aan Eurostat.

Mevrouw Zrihen oordeelt dat men geen vaststellingen moet toevoegen, omdat het voorstel van advies een verslag is van wat bij de hoorzittingen werd gezegd. Een update is ongetwijfeld nodig, alsook een proactief engagement voor een aantal zaken.

Mevrouw de Bethune stelt een tussenoplossing voor : wat collega Lijnen opsomt als vaststellingen, zijn er eigenlijk geen. Ze ontbreken misschien wel nog in de inleiding, waar ze op het einde zouden kunnen worden toegevoegd. Het zou namelijk verkeerd zijn, in een afzonderlijk hoofdstuk, de vaststellingen te beperken tot negatieve punten.

De onvolkomenheid van de wet van 12 januari 2007 kan worden benadrukt in de inleiding. Een aantal van de door mevrouw Lijnen aangehaalde punten kan in de aanbevelingen opgenomen worden, zoals het voorstel om de brochure te updaten.

De voorzitter merkt op dat in punt 3 van de algemene aanbevelingen al sprake is van de brochure.

Mevrouw Lijnen is het eens met de suggestie van collega de Bethune. Spreekster vindt het vooral belangrijk dat de vaststelling dat de laatste brochure van 2006 dateert, in de tekst wordt opgenomen.

De achterstand in de oprichting van de werkgroep kan in de inleiding worden toegevoegd, alsook het feit dat de gegevens enorm versnipperd zijn en niet snel genoeg ter beschikking worden gesteld.

De heer du Bus meent dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de wetgeving, die degelijk is, en de tenuitvoerlegging ervan, die problematisch is.

Mevrouw Zrihen meent dat men in de aanbevelingen een update van inhoud en vorm van het document moet vragen, alsook een toepassing overeenkomstig de wil van de wetgever.

Inzake de algemene aanbevelingen, wenst mevrouw de Bethune dat de eerste zin van de derde paragraaf wordt aangepast, aangezien slechts 2 van de 3 vragen aan de regering reeds vervuld zijn. In het eerste punt van het dispositief van het voorstel van resolutie over de genderdimensie in statistieken (stuk Senaat, nr. 5-94/1) wordt gevraagd een speciale afdeling op te richten binnen het NIS, wat niet gebeurd is.

De leden stemmen in met deze tekstwijziging.

Aanbeveling nr. 1

Mevrouw Zrihen stelt voor op het einde van de eerste aanbeveling « en die moet worden bestendigd » toe te voegen, opdat het niet slechts een werkgroep ad hoc zou zijn. Aldus kan die werkgroep regelmatig conclusies bekendmaken. Op termijn kan worden gevraagd hem te institutionaliseren.

Mevrouw de Bethune meent dat er moet worden gepleit voor een structureel verankerde werkgroep. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door volgende worden toe te voegen op het einde van de eerste aanbeveling : « , en structureel te verankeren binnen het NIS. »

Mevrouw Zrihen oordeelt dat het moeilijk is van een institutionele verankering van de werkgroep te spreken, omdat er nooit over zijn samenstelling, zijn opdracht en zijn verplichtingen is gepraat. Toch moet die werkgroep worden bestendigd en moet zijn werk worden geëvalueerd.

Mevrouw de Bethune vindt het belangrijk dat er melding gemaakt wordt van een toekomstige institutionalisering.

De heer du Bus stelt voor het woord « kan » te vervangen door het woord « moet ».

Aanbeveling nr. 3

De voorzitter wijst erop dat de regelmatige update van de brochure Vrouwen en mannen in België moet worden vermeld.

Mevrouw Maes merkt op dat een tweejaarlijkse actualisering beloofd werd. De website kan als alternatief worden behouden.

Mevrouw de Bethune stelt voor de zin « In de hoorzittingen heeft men de problemen verbonden aan de actualisering van die publicatie kunnen definiëren. » te schrappen.

De commissarissen zijn het eens met de verschillende voorgestelde wijzigingen.

Aanbeveling nr. 5

Mevrouw Saïdi stelt voor de woorden « Het biedt » te vervangen door de woorden « Bijkomende middelen bieden ».

IV. ADVIES

1. Inleiding

Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen onderstreept het belang van statistieken voor de uitwerking en de follow-up van het beleid, in het bijzonder van het genderbeleid. De toelichting van de besproken resoluties (stuk Senaat, nrs. 5-94/1 en 5-127/1) stelt terecht : « meten is weten ». Statistieken zijn het belangrijkste instrument om de effecten in verhouding tot de beleidsdoelstellingen in kaart te brengen, te analyseren en te evalueren.

Een ander motto luidt : « om mee te tellen moet je geteld worden ». Dat geldt in het bijzonder voor de zaak van de strijd tegen de discriminatie van vrouwen.

Die aandachtspunten, die op wereldvlak tot uiting werden gebracht op de VN-conferentie in Peking in 1995, hebben in ons land heel wat weerklank gevonden.

De wet van 6 maart 1996 strekkende tot de controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, riep de verplichting voor de regering in het leven om in het Parlement een verslag in te dienen over de toepassing van de aanbevelingen van Peking. Tien jaar later volgde op die wet een ambitieuze wet : de wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, de zogenaamde « gender mainstreaming »-wet.

De gehoorde sprekers hebben meermaals naar deze wet verwezen, aangezien ze heel het principe van gender mainstreaming verduidelijkt. Ze bevat bovendien twee verwijzingen naar indicatoren en statistieken : in artikel 3 en 4. In artikel 3 wordt het volgende gesteld : « elke minister integreert de genderdimensie in alle beleidslijnen, maatregelen en acties die onder zijn of haar bevoegdheden vallen. (...) Daartoe keurt hij de relevante genderindicatoren goed die het mogelijk maken om het proces van de integratie van de genderdimensie en de realisatie van de strategische doelstellingen te meten. » In artikel 4 wordt melding gemaakt van de uitsplitsing van statistieken naar geslacht en de ontwikkeling van genderindicatoren voor elk beleidsdomein : « Naast de maatregelen vervat in artikel 3 van deze wet, ziet elke minister er, in de domeinen die onder zijn bevoegdheden vallen, op toe dat de statistieken die de federale overheidsdiensten, (...) in hun actiedomein produceren, verzamelen en bestellen, naar geslacht opgesplitst worden en dat er genderindicatoren worden opgesteld wanneer dit relevant is. »

Men kan dus besluiten dat de wet van 12 januari 2007 een heel sterk instrument is om in het kader van gender mainstreaming te werken rond de uitsplitsing van statistieken naar geslacht en de ontwikkeling van genderindicatoren. Ondertussen is op 26 januari 2010 in dit verband een koninklijk besluit aangenomen.

De wet van 12 januari 2007 wijst duidelijk op de verantwoordelijkheid van de voltallige regering en van elke minister afzonderlijk inzake gender mainstreaming. In artikel 7 van de wet « gender mainstreaming » wordt op de begeleidende en ondersteunende rol van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen gewezen.

Uit de hoorzittingen die naar aanleiding van de bespreking van deze resoluties werden gehouden, is evenwel gebleken dat de tenuitvoerlegging van de wet van 12 januari 2007 nog onvolkomen is.

Ze hebben de achterstand aan het licht gebracht in de oprichting van de werkgroepen in de administratie, die de coördinatie mogelijk moeten maken van het werk inzake gender mainstreaming, waaronder bijvoorbeeld gender budgeting en de inzameling en verwerking van statistische gegevens.

2. Algemene aanbevelingen

Aangezien in de voorstellen van resolutie geen rekening wordt gehouden met het bestaan van de wet van 12 januari 2007 en de verwezenlijkingen die eruit voortkwamen, is het niet relevant ze in detail te bespreken.

Het Adviescomité suggereert de tekst van de resoluties te herformuleren, om rekening te houden met de actualiteit van de wettelijke en reglementaire context en met de administratieve realiteit.

De drie vragen aan de regering in het voorstel van resolutie over de genderdimensie in de statistieken (stuk Senaat, nr. 5-94/1) zijn immers grotendeels reeds vervuld door de wet van 12 januari 2007. Dat geldt eveneens voor zeven van de tien punten van het dispositief van het voorstel van resolutie over de genderdimensie in statistieken en het opstellen van genderindicatoren (stuk Senaat, nr. 5-127/1). Het negende punt, inzake de structurele samenwerking tussen het IGVM en het NIS (ADSEI), wordt momenteel uitgevoerd.

Tijdens de hoorzittingen van het Adviescomité kwamen verscheidene onderwerpen aan bod die in een geactualiseerde tekst kunnen worden aangekaart :

1. De samenwerking tussen de federale staat en de gewesten en gemeenschappen, wat de coördinatie en de uitwisseling van technieken voor het inzamelen en verwerken van data betreft, zou moeten worden georganiseerd in de « genderwerkgroep » die moet worden opgericht in de Hoge Raad voor de statistiek, deze werkgroep moet een duurzame vorm krijgen en geëvalueerd worden.

2. Het probleem van de samenwerking tussen administraties, eveneens op het federale niveau, is essentieel. Het werk van de interdepartementale coördinatiegroep, die werd opgericht bij koninklijk besluit van 26 januari 2010 (uitvoerings-koninklijk besluit van de wet van 12 januari 2007) moet worden gevolgd. Mochten er problemen worden vastgesteld, dan kan worden onderzocht of teruggegrepen worden naar een protocol, waarin duidelijk de verantwoordelijkheden worden bepaald inzake de keuze van de indicatoren, de inzameling, de verwerking en de bekendmaking van de data.

3. De publicatie van het IGVM Vrouwen en mannen in België, verschenen in 2006, is een bundel van relevante statistieken en indicatoren over het genderprobleem in België.. Deze biedt de mogelijkheid om de statistische kennis over het probleem te verspreiden in een medium met een grote oplage. Deze publicatie zou om de twee jaar geactualiseerd moeten worden. Een speciale website, waarop de gegevens doorlopend en per deelgebied geactualiseerd worden, kan een oplossing zijn.

4. Er is gewezen op het belang van de menselijke en materiële middelen die bij de algemene directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) voor het genderthema worden ingezet : het algemene bijhouden, de inzameling, de verwerking en de verspreiding van de genderstatistieken binnen een realistisch tijdschema vergt meer menselijke en materiële middelen.

5. Bijkomende middelen bieden tevens de kans het genderaspect zichtbaarder te maken in het werk van de ADSEI, bijvoorbeeld op haar website, waar dat thema momenteel niet aan bod komt.

V. STEMMINGEN

Het advies is eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs.

De rapporteurs, De voorzitter,
Olga ZRIHEN. Lieve MAES. Nele LIJNEN.

(1) De ADSEI is de nieuwe benaming voor het NIS (Nationaal Instituut voor de statistiek).