5-991/1 (Senaat) 53-1485/001 (Kamer)

5-991/1 (Senaat) 53-1485/001 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van volksvertegenwoordigers

ZITTING 2010-2011

12 MEI 2011


De organisatie en de taken van de Europese Dienst voor Externe Actie


VERSLAG

NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR DE EUROPESE AANGELEGENHEDEN, DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING (S) EN DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN VANLOUWE (S), de DONNEA (K) MAHOUX (S) EN FLAHAUT (K)


I. INLEIDING

Het Federaal Adviescomité voor de Europese aangelegenheden organiseerde op dinsdag 3 mei 2011 samen met de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en de homologe commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, een vergadering over de Europese Dienst voor Externe Actie (EDEA) met de heer David O'Sullivan, Chief Operating Officer van deze dienst.

Dit verslag geeft een kort overzicht van deze gedachtewisseling.

II. UITEENZETTING DOOR DE HEER DAVID O'SULLIVAN, CHIEF OPERATING OFFICER VAN DE EDEA

A. Inleidende opmerking

Een van de ambities van het Verdrag van Lissabon is om ervoor zorgen dat de Europese Unie een meer invloedrijke wereldspeler wordt. Dit houdt ook de ontwikkeling in van de middelen om de Europese belangen op internationaal politiek en economisch niveau beter te verdedigen.

Het nieuwe institutionele kader van de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie is gecreëerd om de samenhang van al deze acties te versterken en de verschillende beleidsdomeinen en instrumenten die hiertoe bijdragen efficiënter te organiseren en in te zetten.

Hoewel er hieromtrent lange tijd discussies zijn geweest in en met de Europese Commissie, is de EDEA het belangrijkste instrument om dit doel te realiseren.

B. Voorstelling van de dienst

De oprichting van de EDEA stelt de Europese Unie in staat om verschillende instrumenten, vroeger in handen van de Europese Commissie, de Raad en andere organen en instellingen, te rationaliseren en efficiënter in te zetten voor de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie. Deze dienst is geen instelling maar is eerder een hybride structuur die de complementaire vakkennis van de verschillende personeelsleden, namelijk diplomaten van lidstaten, agenten van de Europese Commissie en het secretariaat van de Raad, samenbrengt. De dienst is geen deel van de Europese Commissie noch van de Raad en heeft zijn eigen institutionele autonomie. In totaal worden er 9 200 mensen tewerkgesteld in de hoofdzetel te Brussel, de delegaties in het buitenland en het personeel ontplooid in het kader van civiele en militaire operaties.

C. Administratieve uitdagingen

Het belangrijkste probleem dat nu dient aangepakt te worden betreft het verzekeren van een goede omkadering van de diensten in de hoofdzetel en in de delegaties met waarborging van nodige evenwichten.

Daarnaast moet een gemeenschappelijke identiteit binnen de dienst worden nagestreefd. Het bezetten van één gebouw met daarin alle diensten is hierbij een belangrijk element. Aldus kunnen de personeelsleden op een efficiënte en pragmatische manier samenwerken in een duidelijke structuur. Het voormalige AXA-gebouw op het Schumanplein werd hiervoor geïdentificeerd.

De EDEA is budgettair gezien een autonome entiteit. Bijgevolg dient hiervoor verantwoording te worden afgelegd voor het Europees Parlement. Dit budget bedraagt momenteel 460 miljoen zueo, hetgeen weinig marge laat voor de komende jaren. Hoewel er reeds verschillende maatregelen voorgesteld zijn om de kosten te drukken, zijn de kosten die het opstarten van een nieuwe structuur met zich meebrengt bijzonder groot.

Wat het budget betreft, dient te worden opgemerkt dat bepaalde domeinen, zoals de ontwikkelingshulp en de handel, ook in de toekomst tot de budgettaire verantwoordelijkheid zullen blijven behoren van de Europese Commissie.

Wat de delegaties in het buitenland betreft, verandert er ook veel tengevolge van het Lissabonverdrag. Deze maken vanaf nu immers ook deel uit van de EDEA. Hun takenpakket is aanzienlijk gestegen aangezien zij nu ook de rol overnemen die traditioneel door de ambassades van het land dat het Europees voorzitterschap bekleedde, werd uitgeoefend. Vooral op plaatsen waar veel multilaterale contacten moeten worden onderhouden, kan dit voor problemen zorgen. Toch kan er algemeen gesteld worden dat de overgang op een vlotte manier verloopt en een toonbeeld van samenwerking tussen de lidstaten kan worden genoemd.

Er wordt verwacht dat de administratieve beslommeringen, eigen aan het opstarten van een nieuwe dienst, afgerond zullen zijn binnen 1 of 2 jaar.

D. Operationele uitdagingen

De voornaamste taak van de EDEA betreft het organiseren van een coherent optreden van de Europese Unie. Het gaat hierbij om het definiëren van het politieke engagement op lange termijn, het voeren van diplomatieke onderhandelingen, tussenkomsten in concrete en precieze onderwerpen, ontwikkelingshulp, beheer van burgerlijke en militaire conflicten en de promotie van de rechten van de mens in de wereld.

De lidstaten willen vooral dat er efficiënter kan worden opgetreden, bijvoorbeeld bij de relaties tussen de Europese Unie en de strategische partners. De sleutel hiervoor moet zowel intern als extern gevonden worden. Intern moeten de strategische prioriteiten vastgesteld worden en een goede politieke programmatie worden voorzien. Extern moet het algemeen beleid ontwikkeld en geïmplementeerd worden in samenwerking met de Europese Commissie en de lidstaten. Hiervoor is er nood aan een samenwerking die kenmerken vertoont van het intergouvernementele en het communautaire. Zeker wanneer men moet reageren op crisissen, initiatieven moet nemen, conflicten wil voorkomen of handelsverdragen wil consolideren, is dit belangrijk.

Bij de Verenigde Naties heeft de creatie van de EDEA een concreet probleem doen ontstaan. Waar vroeger het spreekrecht werd gehouden door het roterend voorzitterschap (en dus door verschillende lidstaten), is het nu de EDEA die spreekt in naam van de Europese Unie. Hierdoor heeft de Europese Unie enkel nog een status als observator, met alle gevolgen van doen qua spreektijd, moment van tussenkomen, enz. Er werd een resolutie ingediend in de algemene vergadering van de Verenigde Naties ter verkrijging van een speciaal statuut. Een eerste keer werd deze echter niet weerhouden. Binnenkort zal deze opnieuw ingediend worden. Ditmaal is er goede hoop dat er wel voldoende steun voor de resolutie gevonden zal kunnen worden.

E. Werken aan meer ambitieuze buitenlandse betrekkingen

Dit alles heeft natuurlijk tot doel om duurzame relaties te ontwikkelen met de externe partners, zowel op bilateraal als op multilateraal vlak. Sinds het ontstaan van de Europese Unie werden reeds meer dan 700 akkoorden gesloten met derde landen, regionale groepen en multilaterale instellingen.

De Europese Unie heeft de laatste jaren ook een enorm netwerk uitgebouwd waarvan de dichtheid het bewijs is van de centrale rol die de Europese Unie heeft verworven in de wereld. Momenteel zijn er ondermeer onderhandelingen bezig met Rusland, Oekraïne, Indië, enz.

De Europese Unie heeft nood aan een instrumentarium dat aangepast is aan de capaciteiten en noden van de partners. Tevens moet men rekening houden met de nieuwe uitdagingen in de wereldpolitiek en zo efficiënt mogelijk de principes en de waarden van Europa vertalen in concrete acties en doelstellingen.

F. De toekomst en de prioriteiten

De Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft 3 prioriteiten voor de EDEA bepaald :

— het Nabuurschapsbeleid, niet enkel uit naastenliefde maar ook vanuit een groot besef dat deze landen ook de levenskwaliteit binnen de Europese Unie beïnvloeden. De recente gebeurtenissen in Noord-Afrika hebben dit bewezen;

— de relaties met de strategische partners. De promotie van de rechten van de mens zijn hier enorm belangrijk;

— het beheer van conflicten, met een versterkte capaciteit om crisissen te voorkomen of ten minste hun impact te verzachten.

De Europese Unie wil zich engageren om waar mogelijk voorafgaandelijk op te treden tegen een mogelijke bedreiging van de stabiliteit en de veiligheid. Hierbij zal een duidelijke en sterke Europese veiligheidsstrategie moeten worden uitgewerkt.

Natuurlijk zal er altijd rekening moeten worden gehouden met de (on)wil van de lidstaten om hieraan mee te werken. Vele lidstaten zien het buitenlands beleid nog steeds als een strikt nationale verantwoordelijkheid. Het zal dan ook nog even duren voor alle lidstaten op dezelfde golflengte zullen staan en er echt vooruitgang zal kunnen worden geboekt.

G. Uitdagingen in de wereld

De Europese Unie moet zijn elan terugvinden dat de motor vormde van het Europees integratieproces. Daarnaast moet een nieuwe invulling worden gegeven aan het concept van « global governance ». Ten slotte is een realistisch en ambitieus hervormingsproject vereist.

Ook is een meer coherente Europese bijdrage aan fundamentele debatten noodzakelijk, zoals bijvoorbeeld inzake globalisering (bijvoorbeeld in de schoot van de G20), of de strijd tegen de klimaatsverandering (onderhandelingen van Cancún).

III. GEDACHTEWISSELING

A. Buitenlandse betrekkingen

Mevrouw Daphné Dumery (Kamer, N-VA) vraagt zich af hoe de relatie verloopt tussen de Verenigde Staten van Amerika en de EDEA. De Verenigde Staten zijn immers de belangrijkste partner op het vlak van veiligheid en een goede werkrelatie en verstandhouding is essentieel.

De heer David O'Sullivan, Chief Operating Officer van de EDEA, antwoordt dat de Verenigde Staten van Amerika steeds zeer goed hebben samengewerkt met de Europese Unie. Het feit dat Europa thans met een duidelijk en eenvormig standpunt naar buiten kan komen, wordt zeker toegejuicht. Het is evident dat de goede relaties met de verschillende EU-lidstaten ook behouden blijven en af en toe prioritair kunnen zijn.

Mevrouw Juliette Boulet (Kamer, Ecolo-Groen!) vraagt of er in het kader van de Verenigde Naties contacten zijn geweest met andere regionale organisaties na de indiening van de resolutie om een speciaal statuut te verkrijgen voor de Europese Unie en de EDEA. Is er een mogelijkheid dat zij diezelfde vraag in de toekomst zullen stellen ?

Verder meent ze dat, indien de Europese Unie een internationale speler wil blijven naast landen zoals China en Brazilië, er zal moeten worden samengewerkt met andere actoren. Moeten er eventueel geen contacten worden gelegd met andere regionale organisaties ?

Ten slotte vraagt ze zich af hoe het gesteld is met het idee om een troepenmacht van de Europese Unie te creëren, de zogenaamde « Withelmen ». Kan dit de Europese hulp bij het beheer van een crisis zoals bijvoorbeeld Haïti niet efficiënter en beter maken ?

De heer David O'Sullivan antwoordt dat er volgend jaar een nieuwe evaluatie van de werking in de VN zal komen. De Europese Unie is bezig met het zoeken naar parameters waardoor het zich onderscheidt van andere regionale organisaties. Het is belangrijk om weten dat de Europese Unie geen internatonale instelling is zoals bijvoorbeeld de Raad van Europa, maar een hybride structuur heeft die heel wat gelijkenissen vertoont met staten.

Betreffende het idee van de mogelijkheid om « Withelmen » in het leven te roepen, mag men niet vergeten dat elke humanitaire hulp tot doel moet hebben om mensen te helpen. Het zou natuurlijk heel goed zijn indien de operaties van de Europese Unie meer zichtbaar zouden zijn. Er zijn echter situaties waar dit de efficiënte van de operatie zou kunnen ondermijnen. Als voorbeeld kan de situatie in Ivoorkust worden vermeld, waar de Europese Unie gezien wordt als 1 van de betrokken actoren. Een verhoogde visibiliteit zou de humanitaire hulpverlening zeker bemoeilijken.

B. Administratieve uitdagingen

De heer François-Xavier de Donnea (Kamer, MR), voorzitter van de Commissie voor Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, merkt op dat de EDEA zowel opdrachten krijgt van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, als van de voorzitter van de Europese Commissie, de voorzitter van de Europese Raad en andere leden van de Europese Commissie. Hoe kan men al deze opdrachten tot een goed einde brengen en conflicten vermijden ?

Verder vraagt hij wat de reële autonomie is van de EDEA ten opzichte van bijvoorbeeld Europees Commissaris Andris Piebalgs bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking ? Hoe gaat men om met eventuele conflicten ? Welke procedures bestaan hiervoor ?

De heer David O'Sullivan antwoordt dat deze taken niet zo vaak tegenstrijdig zijn als men denkt. Daarenboven zijn verschillende personen verantwoordelijk voor contacten met de verschillende diensten en instellingen. Tot op heden zijn er geen problemen geweest dankzij het feit dat men zo interactief mogelijk probeert te werken.

Daarenboven is er een zekere taakverdeling tot stand gekomen. De diensten van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid spitsen zich meer toe op het uitstippelen van het algemeen beleid, terwijl die eenheden in de EDEA die meer afhangen van de Europese Commissie, meer bevoegd zijn voor de concrete implementatie. In de praktijk zullen beide kanten moeten samenwerken. Hiervoor worden momenteel systemen opgezet voor coördinatie en consultatie.

Wat de opmerking omtrent Europees Commissaris Piebalgs betreft, is het duidelijk dat deze ook een belangrijk rol speelt bij de uitstippeling van het algemeen beleid. Zijn diensten vallen echter nog steeds onder de algemene noemer van het Europees buitenlands beleid. We kunnen hem en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zien als bijzonder complementair : de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid kan immers onmogelijk verantwoordelijk kan zijn voor het volledige buitenlandse beleid van de Europese Unie.

Mevrouw Juliette Boulet (Kamer, Ecolo-Groen!), merkt op dat het bezoek va de Commissie voor Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Verenigde Naties werd georganiseerd door de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Verenigde Naties. Hoe zal dit in de toekomst geregeld worden ? Er staan immers heel wat veranderingen op het programma.

Wanneer mag er trouwens een evaluatie worden verwacht van de samenwerking tussen de verschillende diensten van de EDEA ? En hoe zit het met de democratische controle op de EDEA ? Gebeurt dit door het Europees Parlement ?

Ten slotte is er nog een vraag betreffende het budget. De huidige financiële en economische toestand is niet van dien aard om extra fondsen vrij te maken voor de werking van EDEA. Nochtans lijkt dit nodig. Is EDEA dan wel in staat om haar huidige taken naar behoren uit te oefenen, laat staan er in de toekomst extra bevoegdheden bij te nemen ?

De heer David O'Sullivan antwoordt dat vermeden moet worden dat lidstaten naar voor komen met een standpunt dat afwijkt van een gemeenschappelijk Europese visie. Dit zou nefast zou zijn voor de Europese geloofwaardigheid. Op dit ogenblik wordt dit principe algemeen aanvaard.

Vroeger werd de samenwerking tussen de verschillende instanties, instellingen en diensten geregeld door het roterend voorzitterschap. Nu zal de EDEA dit moeten doen. Maar de automatismen en mechanismen vroeger hiervoor gehanteerd, kunnen verder gebruikt worden.

Men moet toch nog opmerken dat enkel in uitzonderlijke omstandigheden geen gemeenschappelijk Europees standpunt mogelijk zal zijn. Is een situatie zo gevoelig en politiek complex, zal de Europese Unie er eerder voor opteren geen standpunt in te nemen en dit overlaten aan de verschillende lidstaten.

Er bestaat zeker geen democratisch deficit ten opzichte van de EDEA. De Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid gaat regelmatig uitleg geven zowel in de plenaire vergadering als in de verschillende commissies van het Europees Parlement. Daarnaast is er ook nog de klassieke budgettaire controle die wordt gevoerd door het Europees Parlement. Ten slotte speelt ook de Raad een belangrijke rol in het bepalen van de richting waarin de EDEA moet evolueren.

De heer Philippe Mahoux (Senaat, PS), voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, wilt weten welke regels er gelden om namens de Europese Unie in de vertegenwoordigingen in derde landen standpunten in te nemen. Is hiervoor een structuur beschikbaar waar eventueel ook de individuele lidstaten een rol in spelen ?

Er is gezegd dat de EDEA niet werkt volgens de communautaire methode, noch volgens de intergouvernementele methode. Bijgevolg moet er steeds consensus worden gevonden tussen de lidstaten. Is dit realistisch ? En wat gebeurt er indien een Europees standpunt verschilt van een stellinginname door één of meerdere lidstaten ?

Ten slotte is er de vraag of de Europese delegaties in het buitenland consulaire bevoegdheden zullen hebben, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van hulp aan de Europese burger.

De heer David O'Sullivan antwoordt dat het moeilijk is om gebruik te maken van de communautaire methode in het buitenlands beleid van de Europese Unie. Momenteel werkt men met een systeem van consensus. Men is echter wel pragmatisch genoeg om conflicten te vermijden. Indien beslissingen zouden genomen worden bij gekwalificeerde meerderheid, zou dit een voor sommige lidstaten onaanvaardbare verplichting met zich meebrengen. Recente gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld in Libië tonen aan dat dit geen optie is. In de toekomst zal men echter wel moeten komen tot nieuwe sui generis methode voor het buitenlands beleid.

Het uitvoeren van consulaire taken vereist een bepaalde expertise die momenteel nog niet aanwezig is in de EDEA. De budgettaire beperkingen laten ook niet toe om deze expertise te ontwikkelen. In de toekomst is echter niets uitgesloten.

De heer Jacky Morael (Senaat, Ecolo-Groen!) stelt dat de situatie en de positie van de Europese Unie in de Verenigde Naties zeer complex is, maar tegelijk ook van het grootste belang. Het gaat over het spreekrecht van de Europese Unie. Zijn er hierover (in)formele contacten met bijvoorbeeld de vertegenwoordiging van Frankrijk, die permanent lid van de Veiligheidsraad is ? Handelt dit land in bepaalde gevallen alleen of is er een coördinatie met de Europese vertegenwoordiging ?

De heer David O'Sullivan antwoordt dat er goed samengewerkt wordt met Frankrijk maar ook met andere Europese landen. Tegenwoordig is hierover ook een grote bereidwilligheid, in uitzonderlijke situaties kan het moeilijk zijn maar over het algemeen slaagt men er in om gemeenschappelijke standpunten in te nemen.

De heer Karl Vanlouwe (Senaat, N-VA), voorzitter van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging van de Senaat, stelt dat de EDEA dit jaar in werking is gesteld maar dat dit nog niet betekent dat de dienst 100 % operationeel is. Wanneer zal dit het geval zijn ?

Verder informeert hij naar de verhouding tussen de EDEA en de nationale diplomatie bij gebeurtenissen zoals die in Noord-Afrika, wanneer landgenoten moeten worden gerepatrieerd. Zal dit in de toekomst volledig in de handen van de Europese Unie komen te liggen ?

De heer David O'Sullivan antwoordt dat EDEA 100 % operationeel zal zijn in juni 2012. Maar ook nadien zal er nog moeten gewerkt worden aan de samenhang van de dienst. Dit zal 3 tot 4 jaar duren. Een echte evaluatie van de werking kan pas gemaakt worden na 10 jaar.

De EDEA zal de nationale diplomatie zeker niet vervangen. Dit is geenszins een doelstelling. Er moet wel samenhang worden gebracht in de Europese Unie en het extern optreden. Natuurlijk kan er samengewerkt worden wanneer dit het werk vergemakkelijkt. Zo zal men bijvoorbeeld in de toekomst een Europees Huis kunnen oprichten op plaatsen waar sommige lidstaten anders geen diplomatieke vertegenwoordiging zouden hebben.

De voorzitters-rapporteurs,
Karl VANLOUWE (S) François-Xavier de DONNEA (K)
Philippe MAHOUX (S) André FLAHAUT (K)

BIJLAGE


DE EUROPESE DIENST VOOR EXTERN OPTREDEN

Het Verdrag van Lissabon voorziet in de ondersteuning van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid door een « Europese Dienst voor Extern Optreden ». Deze volwaardige Europese diplomatieke dienst is samengesteld uit Europese ambtenaren en nationale diplomaten. Het Belgische voorzitterschap zal erop toezien dat de juridische instrumenten en de concrete maatregelen nodig voor de totstandkoming van deze dienst zo vlug mogelijk worden goedgekeurd, zodat de dienst zo snel mogelijk operationeel kan worden.

Het externe optreden van de Unie volgens het Verdrag van Lissabon

Het Verdrag van Lissabon heeft zeer belangrijke hervormingen ingevoerd om het externe optreden van de Europese Unie te versterken. Het is immers van het grootste belang dat de aantrekkingskracht van de Unie als de grootste regionale organisatie ter wereld en als voorstander van vrede en welvaart intact blijft.

De verschillen tussen de regels en procedures die toepasbaar zijn op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) enerzijds en die welke toepasbaar zijn op de andere beleidsdomeinen van de Unie anderzijds, werden deels behouden. Toch voorziet het Verdrag in mechanismen die vermijden dat deze verschillen nadelige gevolgen hebben voor het externe optreden van de Unie.

Het belangrijkste doel van deze institutionele hervormingen bestaat erin om zowel de samenhang tussen de verschillende domeinen van het externe optreden van de Unie (met name tussen het buitenlands en het veiligheidsbeleid, het commerciële beleid en het ontwikkelingsbeleid) als de samenhang tussen deze en de interne beleidsdomeinen van de Unie (zoals het landbouwbeleid, het vervoerbeleid, de binnenlandse markt, enz.) te garanderen.

Deze doelstelling wordt in het bijzonder vertaald in duidelijke regels over de vertegenwoordiging van de Unie en de internationale onderhandelingen in naam van de Unie.

— Op het niveau van de staats- en regeringshoofden wordt de Unie vertegenwoordigd door de voorzitter van de Commissie of, inzake het GBVB, door de voorzitter van de Europese Raad.

— Bij alle andere contacten op politiek niveau en voor de onderhandeling van internationale akkoorden wordt de Unie vertegenwoordigd door de Europese Commissie, behalve in het domein van het GBVB, waar de Unie wordt vertegenwoordigd door de hoge vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (hoge vertegenwoordiger). Omdat deze laatste ook vicevoorzitter is van de Commissie bevoegd voor buitenlandse betrekkingen en voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken, kan ze de unieke buitenlandse vertegenwoordiging van de Unie op zich nemen en er de continuïteit en efficiëntie van garanderen.

— In derde landen en ten overstaan van de internationale organisaties wordt de Unie vertegenwoordigd door delegaties van de Unie die allemaal onder toezicht staan van de hoge vertegenwoordiger.

De Europese Dienst voor Extern Optreden

Opdat de hoge vertegenwoordiger haar verschillende taken zou kunnen vervullen, voorziet het Verdrag in de oprichting van een « Europese Dienst voor Extern Optreden », een volwaardige Europese diplomatieke dienst die nauw zal samenwerken met de verschillende diplomatieke diensten van de lidstaten.

De EEAS zal met name instaan voor de uitwerking van de voorstellen die de hoge vertegenwoordiger bij de Raad zal indienen op het vlak van GBVB en voor de opvolging van de beslissingen van de Raad. Bovendien zal de hoge vertegenwoordiger op deze dienst steunen voor de taken die ze dient te vervullen als vicevoorzitter van de Commissie bevoegd voor buitenlandse betrekkingen, met name voor wat de vertegenwoordiging en de internationale onderhandelingen betreft, of de uitwerking van de programmatie van de financiële instrumenten van de Unie voor derde landen.

De delegaties van de Unie in derde landen en ten overstaan van de internationale organisaties maken deel uit van de EEAS.

Samengesteld uit Europese ambtenaren en nationale diplomaten

Overeenkomstig het Verdrag van Lissabon zal de Europese Dienst voor Extern Optreden worden samengesteld uit ambtenaren van de bevoegde diensten van het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie, en uit het gedetacheerde personeel van de nationale diplomatieke diensten. Het Verdrag bepaalt bijvoorbeeld niet alleen dat de verschillende diensten van de Europese instellingen die tot nu toe bevoegd waren voor buitenlandse betrekkingen worden geïntegreerd in één en dezelfde dienst, maar voegt er ook een essentiële derde component aan toe : de nationale diplomaten.

Nationale diplomaten worden voor enkele jaren gedetacheerd om te gaan werken bij de EEAS, hetzij in Brussel, hetzij in één van de delegaties van de Unie, om vervolgens hun loopbaan voort te zetten bij de nationale diplomatieke diensten en bij de EEAS te worden vervangen door andere nationale diplomaten. Op termijn zullen de nationale diplomaten een derde van de leden van de EEAS uitmaken.

Een dergelijke samenstelling is een vernieuwing die het externe optreden van de Unie zeker zal versterken. Voor de EEAS is het belangrijk dat ze een beroep kan doen op de expertise en bekwaamheid van de verschillende nationale diplomatieke diensten. Maar ook voor deze laatste is het belangrijk om onder hun personeel diplomaten te hebben met een grondige en concrete kennis van het externe optreden van de Unie en een professionele ervaring met collega's uit andere lidstaten of Europese instellingen.

De oprichting van een Europese Dienst voor Extern Optreden

De oprichting van de EEAS is een complexe operatie die echter zo snel mogelijk moet worden doorgevoerd om de coherentie van het externe optreden van de Unie te garanderen.

Een eerste etappe is de unanieme goedkeuring door de Raad van een beslissing over de organisatie en de werking van deze dienst, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger en na raadpleging van het Europees Parlement en goedkeuring van de Commissie. De oprichting van de EEAS vergt ook wijzigingen van het financiële reglement van de Unie en van de status van de Europese ambtenaren, die moeten tussenkomen via de gewone wetgevingsprocedure. Het Belgische voorzitterschap zal alles doen wat in zijn macht ligt om deze juridische instrumenten zo snel mogelijk te laten goedkeuren.

Daarna volgt de fase van de werkelijke oprichting van de EEAS. Daarvoor moet in de eerste plaats de hoge vertegenwoordiger zorgen. Zij zal de concrete beslissingen moeten nemen over de organisatie en de werking van deze dienst, maar ook nauw moeten samenwerken met de diensten van de Raad en de Commissie en met de nationale diplomatieke diensten. Het Belgische voorzitterschap zal de hoge vertegenwoordiger steunen, zodat de Europese Dienst voor Extern Optreden zo vlug mogelijk operationeel kan worden.