5-64COM

5-64COM

Commission des Affaires sociales

Annales

MARDI 3 MAI 2011 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la connaissance des langues des médecins urgentistes dans les hôpitaux bruxellois» (nº 5-478)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - In het weekend van 5 en 6 februari diende een moeder zich met haar zieke kind aan bij het Brussels universitair kinderziekenhuis Koningin Fabiola. Het kind had meer dan 40° koorts. Toch moest de moeder nog drie uur wachten alvorens een arts beschikbaar was. Meteen bleek dat de arts nauwelijks Frans, laat staan Nederlands, sprak. De arts stuurde de moeder terug naar huis met het advies na het weekend haar gewone kinderarts op te zoeken. De moeder begaf zich gelukkig naar een ander ziekenhuis, waar meteen de diagnose van een zware oor- en keelontsteking werd gesteld en een aangepaste verzorging werd opgestart. De woordvoerder van het Koningin Fabiolaziekenhuis gaf toe dat taalproblemen niet uitgesloten zijn.

Hoe beoordeelt de minister dit schokkende verhaal? Hoe verklaart zij zowel de lange wachttijd van drie uur als het communicatieve onvermogen van de betrokken arts? Kan zij nog verantwoorden dat de gezondheidszorg in Brussel op dergelijke wijze wordt toegepast? Ik besef dat de minister niet de inrichtende macht is van het ziekenhuis, maar ik wens toch te vernemen over welke instrumenten zij beschikt om dergelijke situaties te voorkomen. Heeft zij de verantwoordelijken van dit ziekenhuis geconvoceerd? Hoe evalueert de minister de reactie van het ziekenhuis, waaruit blijkt dat taalproblemen zeker niet uitzonderlijk zijn? Voldoet een ziekenhuis dat een dergelijke stelling verkondigt, nog aan de minimale kwaliteitseisen, noodzakelijk om subsidies te blijven ontvangen? Kan de minister de Brusselaars garanderen dat dergelijke situaties niet meer zullen voorkomen? Zo ja, op welke argumenten en zekerheden berust haar antwoord? Zo niet, hoe verklaart zij haar onmacht tegenover de ouders en kinderen die zich elk weekend opnieuw in dat ziekenhuis kunnen aanbieden?

De heer Louis Ide (N-VA). - Ik heb mijn bezorgdheid daaromtrent enige tijd geleden ook al in deze commissie geuit. Ik blijf ervoor pleiten dat de taalkennis bij artsen wordt getest. De arts-patiëntrelatie is immers gebaseerd op taal, wat van groot belang is om in de anamnese exact te weten wat er aan de hand is. Wat de heer Anciaux aanhaalt, is een zeer spectaculair geval. Maar ook tijdens een gewone consultatie spelen subtiliteiten in het taalgebruik tussen arts en patiënt een belangrijke rol. Boodschapper en ontvanger moeten exact weten waarover het gaat.

Kamerlid Ben Weyts heeft hierover in verband met de Brusselse problematiek een aantal initiatieven gelanceerd. Zelf zal ik een ruimer initiatief nemen rond de problematiek van het taalgebruik tussen patiënt en zorgverstrekker.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. - Het is niet de eerste keer dat men mij die vraag stelt. Om redenen van coherentie zal ik hetzelfde antwoord geven als de vorige keer.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Mijn vraag gaat over de feiten van 5 en 6 februari. Ik heb mijn vraag op 7 februari ingediend.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale. - Je ne vous reproche certainement pas de m'interroger à ce sujet, mais je signale simplement que M. Ide a posé la même question, à laquelle j'ai répondu lors de la dernière séance de commission.

De feiten speelden zich in de nacht van 29 op 30 januari af in het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola. Ik heb geen andere informatie dan die uit de pers en heb dus kennis genomen van de elementen die de heer Anciaux aanhaalt en ook van de officiële reactie van de directie van het betrokken ziekenhuis.

De directie zei dat het in elk geval niet klopt dat de beschuldigde arts geen enkele van de twee landstalen spreekt. De medische algemeen directeur betwist in hetzelfde persbericht ook dat de patiënt hoge koorts had en hij meldt dat tot op die dag geen enkele klacht werd ontvangen. Het lijkt er dus op dat nog niet alle elementen van de zaak bekend zijn. Ik mag in elk geval in dit eventuele geschil niet verder tussenbeide komen. Wat de aansprakelijkheid betreft, draagt volgens de ziekenhuiswet de beheerder op het vlak van organisatie, werking en financies immers de algemene en uiteindelijke aansprakelijkheid voor de ziekenhuisactiviteiten. Voor het overige moet de aansprakelijkheid van een zorgverlener geval per geval worden onderzocht. Dat valt onder de uitsluitende bevoegdheid van de rechterlijke macht.

De Brusselse openbare ziekenhuizen vallen onder de voogdij van het IRIS-interziekenhuisnetwerk, dat op zijn beurt onder het administratief toezicht van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie valt.

De ziekenhuisinstellingen vallen onder de wetten op het taalgebruik in bestuurszaken. Klachten over de niet-naleving van de taalwetgeving kunnen altijd aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht worden gericht.

Meer algemeen stipuleert de wet van 22 augustus 2002 betreffende de patiëntenrechten dat de communicatie met de patiënt in een duidelijke taal moet verlopen. De zorgverlener moet er dus voor zorgen dat de patiënt hem begrijpt. Klachten over de niet-naleving door zorgverleners van de door de wet beschermde rechten kunnen tot de in elk ziekenhuis verplichte ombudsdienst worden gericht.

Als minister van Volksgezondheid heb ik natuurlijk een bijzondere aandacht voor de eerbiediging van de patiëntenrechten. Het is uiteraard absoluut gewettigd dat een patiënt verwacht dat hij in een taal behandeld wordt die hij begrijpt, ongeacht de nationaliteit, de afkomst of de taal van het diploma van de zorgverlener.

Er bestaat een Europees kader voor de migrant-gezondheidsbeoefenaar. De richtlijn 2005/36 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, omgezet door de wet van 12 februari 2008 en het koninklijk besluit nr. 78, verplicht de begunstigden van de erkenning van de beroepskwalificaties om de voor de beroepsuitoefening vereiste talenkennis te hebben. Dat houdt in België de kennis van het Nederlands, het Frans of het Duits in. Noch de richtlijn, noch de wet verplicht of vermeldt ter zake taaltesten of zelfs een specifieke evaluatieprocedure. De verplichting valt bovendien buiten de hoofdstukken over de eigenlijke erkenning van de beroepsbekwaamheden.

In dat verband moet volgens de Europese instellingen de talenkennis op elke manier en zonder beperking kunnen worden aangetoond. Men moet ook het evenredigheidsbeginsel naleven. Zijn taalproeven dus niet uitgesloten, dan kunnen ze niet systematisch of standaard worden gebruikt en zijn ze ondergeschikt aan elk ander bewijsmiddel.

Mijn administratie onderzoekt momenteel hoe men deze proeven kan integreren in de andere proeven en controles die in het kader van de toepassing van deze richtlijn kunnen of moeten worden uitgevoerd. Het is geen eenvoudige zaak, aangezien deze richtlijn bepaalt dat elk dossier het voorwerp moet uitmaken van een onderzoek op maat en dat sommige dossiers ook een automatische erkenning moeten krijgen. Deze kwestie maakt deel uit van een ruimer beraad dat momenteel over de omzetting van de richtlijn wordt gevoerd, aangezien de Europese Commissie België onlangs in gebreke heeft gesteld. België zou immers, volgens de Commissie, de zorgverleners uit lidstaten van de Europese Unie aan een te strikt erkenningsstelsel onderwerpen.

De heer Louis Ide (N-VA). - Ik zal ter zake een initiatief nemen. Ik raad de minister aan het grondig te lezen, aangezien het een uitweg uit de problemen zal bieden.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - In dat geval zal ik het initiatief graag steunen.