5-1006/1 | 5-1006/1 |
4 MEI 2011
In het verlengde van de uitwerking van de taalwetgeving in bestuurszaken in 1963, werd de Vaste Commissie voor taaltoezicht (verder : VCT) opgericht, die tot taak kreeg om te waken over de toepassing van de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken van 18 juli 1966. Daarbij werd de VCT opgevat als een adviesorgaan. Zij kon bijgevolg enkel adviezen uitvaardigen die, zoals bekend, juridisch geen enkel dwingend karakter hebben om de toepassing van de taalwetgeving effectief af te dwingen van overheden die overtredingen begaan inzake de taalwetgeving in bestuurszaken. Het gevolg was en is dat vooral Brusselse overheden, bij gebrek aan haalbare sanctioneringmechanismen, massaal en volkomen ongestraft de taalwetgeving in bestuurszaken ten nadele van de Brusselse Vlamingen overtraden en nog steeds overtreden, en dit ondanks het feit dat de taalwetgeving een wetgeving van openbare orde is.
Eenzelfde vaststelling kan men doen in tal van rand- en taalgrensgemeenten.
In het kader van de Sint Michielsakkoorden werd voor de problematiek inzake de weigering van Brusselse instellingen om de taalwetgeving in bestuurszaken na te leven, in een uitweg voorzien.
Bij de wet van 16 juli 1993 werd aan de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken van 18 juli 1966 onder meer een paragraaf 8 toegevoegd aan artikel 61, dat er onder meer toe strekt subrogatierecht (in de plaatsstelling) te verlenen aan de VCT. Hierdoor beschikt de VCT sinds 1 januari 1995 voor een beperkt aantal taalwetsovertredingen door Brusselse overheden over de mogelijkheid om zelf de nietigheid van onwettige handelingen of documenten vast te stellen. Tevens kan zij zich vervolgens « in de plaats stellen » van de overheid die de taalwet weigert toe te passen. Concreet betekent dit dat de VCT op taalkundig gebied zelf uitvoert wat de overtredende overheid weigert te doen, en dit op kosten van deze overheid. De VCT zou bijvoorbeeld : zelf in de plaats van een onwillige Brusselse overheidsdienst een document kunnen laten drukken en verspreiden, dat conform de bepalingen van de taalwet in bestuurszaken is opgesteld; zelf akten kunnen opstellen; zelf een Nederlandstalige loketbediende voor een gemeente kunnen aanwerven, die weigert dit zelf te doen, enz. De VCT kan in deze gevallen dus zelf optreden als een administratieve overheid, zodat haar handelingen een dwingend en bindend karakter hebben.
De toepassing van deze procedure is echter wel aan de volgende beperkingen gebonden :
— ten eerste is deze procedure toepasbaar voor klachten die afkomstig zijn van klagers die woonachtig zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
— de klachten moeten ingediend zijn door privé-personen;
— bovendien moeten deze particulieren een belang hebben bij de zaak die zij aanklagen;
— ook kan zij enkel worden toegepast voor klachten betreffende het taalgebruik door de Brusselse administratieve overheden ten opzichte van particulieren en het publiek. Deze klachten moeten betrekking hebben op de volgende zeven gevallen : 1. de berichten, mededelingen en formulieren die voor het publiek bestemd zijn, met inbegrip van de bekendmakingen die betrekking hebben op de burgerlijke stand; 2. de berichten en mededelingen die voor de toeristen bestemd zijn; 3. de betrekkingen met de particulieren, met inbegrip van de antwoorden aan de particulieren; 4. de akten die de particulieren betreffen, met inbegrip van hun gewaarmerkte vertaling; 5. de aan particulieren uit te reiken getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen, met inbegrip van hun gewaarmerkte vertaling; 6. de diploma's, studieattesten en studiegetuigschriften; en 7. de bekendmaking van koninklijke en ministeriële besluiten;
— ten slotte bestaat er een verjaringstermijn van vijf jaar.
Wanneer de VCT een dergelijke klacht heeft ontvangen, heeft zij volgens de wet vijfenveertig dagen om een advies uit te brengen.
In haar advies kan de VCT de overtredende overheid vragen om, binnen een door de VCT bepaalde termijn, de nietigheid van de aangevochten handeling of het document vast te stellen. Weigert de overheid hierop in te gaan binnen de door de VCT vastgestelde termijn, dan kan de VCT deze handeling zelf op kosten van deze overheid uitvoeren. Deze bepalingen zijn echter zeer vrijblijvend.
Alhoewel de VCT met deze nieuwe wetsbepaling sinds 1 januari 1995 over dwingende middelen beschikt om de taalwetgeving te doen toepassen, blijkt in de praktijk dat de VCT weigert om van deze mogelijkheid gebruik te maken. De voorbije jaren werden door talrijke burgers immers vele tientallen klachten ingediend bij de VCT tegen Brusselse overheden die herhaaldelijk, moedwillig en blijvend de taalwetgeving en de adviezen van de VCT negeren, waarbij door deze klagers uitdrukkelijk aan de VCT werd gevraagd om gebruik te maken van haar subrogatierecht. In geen enkel geval heeft de VCT hiervan totnogtoe gebruik gemaakt. Daarbij komt dat de VCT in haar adviezen ter zake nooit enige verantwoording heeft gegeven waarom dit niet gebeurde. Daardoor bleven de klagers volledig in het ongewisse. Uiteraard speelt ook het vrijblijvende werkwoord « kan » in de interpretatie van de wetgeving hierin een belangrijke rol.
Uit de praktijk blijkt bijgevolg dat het ingevoerde subrogatierecht dode letter is gebleven, zelfs voor de meest eenvoudige taalwetovertredingen. De oorzaak hiervan moet in hoofdzaak worden gezocht in de communautaire en partijpolitieke samenstelling van de VCT, die een efficiënte en juridisch correcte werking, zoals deze in een democratische rechtsstaat mag worden verwacht, volkomen onmogelijk maakt. Teneinde de taalbelangen van de Brusselse Vlamingen veilig te stellen, komt het er dus in de eerste plaats op aan de werking van de VCT te versterken door het vrijblijvende karakter van sommige bepalingen te vervangen door dwingende bepalingen.
Voor de indieners is dit nog maar een eerste, beperkte stap in de aanpassing van de bevoegdheden van de VCT. Het ligt in de bedoeling dat de VCT op termijn zou vervangen worden door een echte taalrechtbank.
Yves BUYSSE Anke VAN DERMEERSCH Bart LAEREMANS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 61, § 8, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) in het derde lid wordt het woord « kan » vervangen door het woord « zal »;
B) in het vierde lid vervalt het woord « eventuele »;
C) in het vijfde lid wordt het woord « kan » telkens vervangen door het woord « zal ».
Art. 3
Deze wet treedt in werking op 1 januari van het jaar na dat waarin hij is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
29 april 2011.
Yves BUYSSE Anke VAN DERMEERSCH Bart LAEREMANS. |