5-455/3

5-455/3

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

3 MEI 2011


Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 134quinquies in de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot de politionele bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de strijd tegen netwerken van mensenhandel


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER DEPREZ


1. INLEIDING

Het optioneel bicameraal wetsvoorstel dat in dit verslag behandeld wordt, werd ingediend in de Senaat op 10 november 2011 en naar de commissie verzonden op 9 december 2010.

De commissie heeft het wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 5 april, 27 april en 3 mei 2011.

2. INLEIDING DOOR DE INDIENER VAN HET VOORSTEL, MEVROUW VANESSA MATZ

Het wetsvoorstel strekt ertoe een artikel in de gemeentewet in te voegen dat de burgemeester de bevoegdheid geeft om inrichtingen te sluiten waarvan vermoed wordt dat er mensenhandel (MH) plaatsvindt.

Juridisch en wetgevingstechnisch dient het oorspronkelijke wetsvoorstel te worden aangepast. De indiener van het wetsvoorstel dient dus een amendement in die zin in (stuk Senaat 5-455/2). De wetgeving inzake mensenhandel is immers sterk geëvolueerd ingevolge de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers. Door die wet wordt in Boek II, Titel VIII, Hoofdstuk IIIter van het Strafwetboek een nieuw artikel 433quinquies ingevoegd dat mensenhandel als een specifiek misdrijf aanmerkt.

Daardoor is er in de volgende situaties sprake van uitbuiting in het kader van mensenhandel : seksuele uitbuiting, uitbuiting in arbeidsomstandigheden beneden de menselijke waardigheid, uitbuiting van bedelarij, orgaanhandel en het doen plegen van een misdrijf tegen de wil.

Bovendien wordt mensensmokkel sindsdien specifiek en uitsluitend behandeld in artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Van mensensmokkel is sprake wanneer uit winstbejag bijstand wordt verleend aan een persoon die geen onderdaan is van de Europese Unie, opdat die persoon op illegale wijze het grondgebied van een lidstaat kan binnenkomen, er kan verblijven of erdoor kan reizen.

3. ALGEMENE BESPREKING

De heer Broers wijst erop dat de vrijheid van handelen van burgemeesters beperkt is. De Raad van State is van mening dat burgemeesters niet bevoegd zijn om permanente en algemene beperkingen op te leggen op de vrijheid van handelen ter vrijwaring van « de morele waarden » of de openbare orde.

Hij meent om die reden dat de definitie van mensenhandel zoals die is omschreven in artikel 2 van het wetsvoorstel moet vervangen worden door een verwijzing naar artikel 433quinquies van het Strafwetboek.

De heer Bousetta stelt vast dat de tekst van het wetsvoorstel verwijst naar de uitbuiting van de positie van mensen die uit landen komen die minder economisch ontwikkeld zijn dan België. Hierbij wordt vergeten dat dit probleem ook Belgen treft.

Mevrouw Matz stipt aan dat haar amendement een antwoordt biedt op beide opmerkingen.

De heer Moureaux is verbaasd over de sluitingstermijn van drie maanden in het voorstel. Op basis van zijn ervaring deelt hij mee dat hij sluitingsbesluiten van maximum drie maanden heeft getekend voor lichtere feiten zoals lawaaihinder. Voor zwaardere feiten, zoals drugsfeiten, kan hij een sluitingsmaatregel van zes maanden nemen. Artikel 9bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen voorziet in die sluitingsmogelijkheid (1) .

Mensenhandel moet als een zwaar feit wordt beschouwd en de sluitingstermijn zou langer moeten zijn, zoals voor drugsfeiten.

Mevrouw Matz heeft er geen enkel bezwaar tegen om de termijn op zes maanden te brengen.

De heer De Padt meent dat er een interferentie kan zijn tussen de administratieve maatregelen die door een burgemeester worden genomen en wat op strafrechtelijk vlak wordt ondernomen door de parketten en rechtbanken. Hij meent dat er tussen beide niveaus overleg moet zijn zodat het optreden van de ene het optreden van de ander niet in het gedrang brengt.

De definitie die in het wetsvoorstel van mevrouw Matz wordt voorgesteld roept heel wat vragen op omdat ze moeilijk kan worden beoordeeld door een administratieve overheid. Daarom vraagt hij of dit wetsvoorstel niet voor advies zou worden voorgelegd aan de verschillende verenigingen van steden en gemeenten. Graag had hij ook het advies ingewonnen van de minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Moureaux meent dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de vaststelling van drugsfeiten en mensenhandel. Drugsfeiten zijn vrij gemakkelijk vast te stellen, maar dat geldt niet voor mensenhandel. Als men echter meent dat de burgemeester die machtiging moet krijgen, dan volstaat het voor die bevoegdheid hetzelfde model te nemen als in artikel 9bis van de wet van 24 februari 1921.

De heer Deprez stipt aan dat er voor de MR geen enkele dubbelzinnigheid is. Zijn fractie is er voorstander van om de burgemeester de machtiging te geven maatregelen te nemen om inrichtingen te sluiten wanneer de openbare orde wordt verstoord. Hier gaat het om een geval waarin de verstoring van de openbare orde duidelijk is. Mensenhandel is een illegale praktijk. Hij steunt dus het wetsvoorstel van mevrouw Matz en staat ook achter een verlenging van de sluitingstermijn tot zes maanden.

Mevrouw Niessen merkt op dat de wet van 24 februari 1921 een oplossing biedt voor het overleg met de gerechtelijke autoriteiten. De Raad van State dringt overigens aan op die samenwerking met de parketten.

De heer Moureaux merkt op dat samenwerking met het parket nodig is want de actie van de burgemeester kan een actie van het parket hinderen. In dat geval spreekt het voor zich dat de burgemeester niet mag optreden.

De minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Turtelboom, verklaart dat zij elk initiatief steunt dat beoogt de mensenhandel te bestrijden. Zij meent dat het wetsvoorstel een goed initiatief is.

Het wetsvoorstel geeft een vergaande bevoegdheid aan de burgemeester. Hij kan een inrichting tijdelijk sluiten waarvan men vermoedt dat er sprake is van mensenhandel. Dit laat toe om kort op de bal te spelen maar we moeten er ons wel voor hoeden dat de verschillende procedures niet met elkaar in aanvaring komen.

In globo steunt zij het voorstel maar zij meent dat het voorzichtiger is de Raad van State te consulteren. Het wetsvoorstel legt immers geen verplichting op om de betrokkenen te horen, waarmee de rechtszekerheid zeker gebaat zou zijn.

De heer Moureaux meent dat het raadplegen van de Raad van State niet onontbeerlijk is. Hij deelt de bekommernis van de minister en denkt dat het horen van de betrokkenen per amendement kan worden ingevoerd.

Op grond van de opmerkingen tijdens de algemene bespreking, verklaart mevrouw Matz dat zij amendementen zal indienen met de bedoeling ze te integreren in de eindtekst. Het gaat vooral om het waarborgen van de samenwerking met het gerecht en om het verlengen van de sluitingstermijn.

De minister steunt het wetsvoorstel als het wordt gewijzigd in de zin van de voorgestelde amendementen omdat zij een betere definitie geven en het contact regelen dat tussen justitie en de administratieve overheid moet worden genomen.

4. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN

Artikel 1

Dit artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 2

Amendement nr. 1

Mevrouw Matz heeft eerst amendement nr. 1 ingediend (stuk Senaat, nr. 5-455/2), dat ertoe strekt de beschrijvingen van mensensmokkel en -handel te vervangen door de definities die de wetgever in 2005 heeft ingevoerd.

Dit amendement (stuk Senaat, nr. 5-455/2) wordt door de indiener ingetrokken en vervangen door amendement nr. 2, dat hetzelfde doel nastreeft maar ruimer is.

Amendement nr. 2

Mevrouw Matz c.s. dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-455/2), dat verschillende wijzigingen wil aanbrengen in het voorgestelde artikel 134quinquies.

Mevrouw Matz legt uit dat het amendement eerst nauwkeuriger bepaalt welke omstandigheden kunnen leiden tot het sluiten van een inrichting. Voortaan gaat het immers om de illegale activiteiten bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek of in artikel 77bis van de wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Ten tweede moet de burgemeester, om te zorgen voor een goede samenwerking tussen de bevoegde overheden, overleggen met het gerecht alvorens te beslissen een inrichting te sluiten. Een dergelijke coördinatie moet het onderzoek en de vervolging van de daders ten goede komen.

Ten derde machtigt het amendement de burgemeester om de inrichting te verzegelen als de politiemaatregel niet wordt nageleefd door de uitbater of een andere persoon. Bijgevolg kan artikel 283 van het Strafwetboek, dat zegelverbreking strafbaar stelt, worden toegepast, wat het werk van de burgemeester nog meer vergemakkelijkt.

Tot slot herinnert mevrouw Matz eraan dat de dienst Wetsevaluatie van de Senaat erop gewezen heeft dat het voorgestelde artikel 134quinquies geen enkele verwijzing inhoudt naar het begrip openbare orde of verstoring van de openbare orde, en dat dit probleem kon worden opgelost door in de tekst van artikel 134quinquies te vermelden dat het moet gaan om illegale activiteiten « die de openbare veiligheid en rust in gevaar brengen ». De indiener van het amendement is niet ingegaan op deze suggestie, omdat het nieuwe artikel 134quinquies zal worden opgenomen in de nieuwe gemeentewet die de bevoegdheden van de burgemeester preciseert, met verwijzing naar de artikelen 119 en 135 van de gemeentewet betreffende de openbare veiligheid en rust.

Mevrouw Matz merkt ook op dat artikel 9bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, waardoor het voorgestelde 134quinquies grotendeels is ingegeven, bepaalt dat de illegale activiteiten die een sluitingsmaatregel rechtvaardigen, meermaals moeten zijn vastgesteld. De indiener van het amendement heeft dit herhaaldelijke karakter van het misdrijf niet opgenomen in het voorgestelde artikel 124quinquies. De ernst van de misdrijven die verband houden met mensenhandel en -smokkel rechtvaardigen dit.

Ten slotte merkt mevrouw Matz op dat het opschrift van het wetsvoorstel moeten worden verruimd met het begrip mensenhandel.

De heer Moureaux stelt dat het evident is dat het nieuwe artikel 134quinquies te maken heeft met het begrip openbare veiligheid en rust, ook al staat dit niet uitdrukkelijk in de tekst. Het handhaven van de openbare veiligheid en rust is één van de hoofdbestanddelen van de toekenning van deze nieuwe bevoegdheid aan de burgemeester. Hij wenst dat dit uitdrukkelijk in het verslag wordt genotuleerd.

Het is ook essentieel te notuleren dat het verslag van de administratieve politie voor de burgemeester één van de voornaamste stukken is om zijn besluit tot sluiting in geval van mensenhandel of -smokkel te rechtvaardigen. Dat is trouwens al het geval in andere aangelegenheden.

Amendement nr. 3 (subamendement op amendement nr. 2)

De heer Moureaux stelt vast dat de oorspronkelijke tekst van amendement nr. 2 geen enkele verplichting inhoudt om de verantwoordelijken te horen op de manier bepaald in artikel 9bis van de wet van 1921 op de verdovende middelen. Een dergelijke bepaling lijkt hem nodig, al was het maar om materiële vergissingen te voorkomen (adres, persoon, ...).

Mevrouw Matz antwoordt dat het horen van de verantwoordelijke een nieuw aspect is dat zij in de tekst wil opnemen via een amendement (stuk Senaat, nr. 5-455/2) dat amendement nr. 2 subamendeert. Zij legt uit dat zij informele contacten heeft gehad met de Unie van steden en gemeenten, die haar had aanbevolen zich te baseren op de gemeentewet. De bevoegdheid van de burgemeester om een inrichting te sluiten mag niet worden verward met de bevoegdheid van de gemeenteraad of van het college. Het voorstel betreft een bevoegdheid van de burgemeester alleen. Als deze bevoegdheid gepaard kan gaan met een aantal waarborgen bijvoorbeeld door overleg met het parket en door de verantwoordelijken te horen, zal dat voorkomen dat al te snelle beslissingen worden genomen door een burgemeester die « cowboy » wil spelen.

Mevrouw Matz c.s. dient dan ook amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-455/2). Het is een subamendement op amendement nr. 2, dat in het eerste lid van het voorgestelde artikel 134quinquies de verplichting wil opnemen voor de burgemeester om de verantwoordelijke van de inrichting te horen vooraleer hij kan beslissen om de inrichting te sluiten. Dit is onontbeerlijk om de rechten van de verdediging te waarborgen.

Amendement nr. 4 (subamendement op amendement nr. 2)

De heer Broers merkt op dat amendement nr. 2 bepaalt dat op grond van het voorgestelde artikel 134quinquies, derde lid, het sluitingsbesluit onmiddellijk ophoudt uitwerking te hebben indien het niet door het college van burgemeester en schepenen tijdens zijn eerstvolgende vergadering wordt bevestigd.

Hij wijst erop dat er in België acht gemeenten zijn waar een « non-consensus » kan ontstaan in het college en waar dan gewacht moet worden op de gemeenteraad.

De heer Moureaux steunt het idee van een bekendmaking in plaats van een bevestiging. Hij geeft bovendien de voorkeur aan een kennisgeving in de gemeenteraad in plaats van in het college van burgemeester en schepenen. Dit voorkomt heimelijke beslissingen en regelt bovendien het probleem van gemeenten waar spanningen bestaan binnen het college.

Mevrouw Matz steunt dit idee. Het politieke gewicht van de gemeenteraad is immers veel groter dan dat van het college, dat meestal de burgemeester volgt.

De heer Deprez vraagt zich af of een kennisgeving volstaat. Die heeft immers niet dezelfde rechtsgeldigheid als een bevestiging door het college. Hij wil weten of het besluit van een burgemeester onmiddellijk van kracht is wanneer hij maatregelen inzake openbare orde treft, dan wel of het door een andere instantie moet worden bekrachtigd. Is het mogelijk om ertegen in beroep te gaan ?

De heer Moureaux antwoordt dat het besluit van de burgemeester onmiddellijk van toepassing is en dat een bekrachtiging niet noodzakelijk is. Er bestaat geen gemeentelijke instantie die de uitvoering van het besluit van de burgemeester kan tegenhouden. De enige beroepsmogelijkheid is die voor de Raad van State.

Mevrouw Matz merkt op dat dit het gevoelige punt is in dit dossier. De burgemeester beschikt van rechtswege over een administratieve bevoegdheid. Logischerwijze en in principe betekent dit dat de burgemeester alleen een sluitingsbesluit voor een inrichting kan uitvaardigen, zonder dat hij aan het college of de gemeenteraad de toestemming moet vragen. De enige overheid die de burgemeester kan terugfluiten is de Raad van State.

Het doel is echter om het optreden van de burgemeester van enige waarborgen te voorzien. Daarom heeft men bepaald dat er overleg moet zijn met het gerecht, en aanvankelijk, dat het sluitingsbesluit moest worden bevestigd door het college.

De heer Courtois merkt op dat een kennisgeving een debat kan uitlokken. Wil men meedelen ter informatie of om een debat te openen ?

De heer Moureaux antwoordt dat een gemeenteraadslid vanzelfsprekend het woord kan vragen wanneer een sluitingsbesluit wordt meegedeeld. Het is de bedoeling om een zekere vorm van bekendmaking in te voeren om « cowboyacties » van sommige burgemeesters te voorkomen.

Op grond van het voorgaande meent de heer Courtois dat het beter zou zijn te bepalen dat de burgemeester de gemeenteraad inlicht, in plaats van te spreken van een kennisgeving. Het begrip kennisgeving veronderstelt een debat.

De heer Moureaux antwoordt dat men een debat nooit kan voorkomen. Het begrip « kennisgeving » is gebruikelijk in gemeenteraadsaangelegenheden. Deze term is voor hem dus geen probleem. Bovendien beschikken gemeenteraadsleden over een interpellatierecht.

Mevrouw Matz c.s. dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-455/2). Het betreft een subamendement op amendement nr. 2 dat het derde lid van het voorgestelde artikel 134quinquies wil vervangen als volgt : « Het sluitingsbesluit wordt ter kennis gebracht van de gemeenteraad op de eerstvolgende zitting. »

De amendementen nrs. 3 en 4, subamendementen op amendement nr. 2, worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het gesubamendeerde amendement nr. 2 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het geamendeerde wetsvoorstel wordt in zijn geheel eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Gérard DEPREZ. Philippe MOUREAUX.

(1) Art. 9bis. Sluitingsmaatregel door burgemeester. Onverminderd de bevoegdheden van de rechterlijke instanties en onverminderd het bepaalde in de artikelen 134ter en quater van de Nieuwe Gemeentewet, kan de burgemeester, na voorafgaand overleg met de gerechtelijke autoriteiten, indien ernstige aanwijzingen voorhanden zijn dat in een private doch voor het publiek toegankelijke plaats, herhaaldelijk illegale activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op de verkoop, de aflevering of het vergemakkelijken van het gebruik van giftstoffen, slaapmiddelen, verdovende middelen, psychotrope stoffen, antiseptica of stoffen die gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, waardoor de openbare veiligheid en rust in het gedrang komt en na de verantwoordelijke te hebben gehoord in zijn middelen van verdediging, besluiten deze plaats te sluiten voor de duur die hij bepaalt. De sluitingsmaatregel houdt op uitwerking te hebben indien hij niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen wordt bevestigd en ter kennis wordt gebracht van de gemeenteraad op de eerste daarop volgende zitting. De sluitingsmaatregel die de duur van zes maanden niet mag overschrijden, kan, voor zover zich nieuwe soortgelijke feiten hebben voorgedaan of aan het licht zijn gekomen sinds de initiële beslissing, eenmaal voor eenzelfde periode worden verlengd na gunstig advies van de gemeenteraad.]