5-13 | 5-13 |
De heer Dirk Claes (CD&V), corapporteur. - We hebben het activiteitenverslag vorig jaar in november besproken, samen met de begeleidingscommissie van het Comité P van de Kamer. Het is moeilijk het verslag op te delen of samen te vatten. Daarom verwijs ik naar het schriftelijke verslag.
De heer Bart Laeremans (VB). - Ik kan de rapporteur moeilijk feliciteren voor zo'n abominabel verslag. Het is ook niet onze gewoonte om te feliciteren, want doorgaans is de verdienste van de parlementsleden zelf bij het schrijven van een verslag erg beperkt. Bovendien worden bij het aanwijzen van de rapporteurs politieke spelletjes gespeeld en sommige partijen uitgesloten. Vlaams Belangers krijgen bijna nooit een opdracht om verslag uit te brengen. Zover reikt het cordon sanitaire.
Deze keer had men zelfs geen lid van het Vlaams Belang kunnen aanduiden als rapporteur, want in de begeleidingscommissie mogen geen leden van onze partij zitten. In de vorige zittingsperiode zat er zelfs helemaal niemand van de oppositie in. Ook nu dreigen we opnieuw in een zelfde scenario verzeild te raken.
Mijnheer De Wever, u houdt nog een slag om de arm, maar we gaan ervan uit dat de oppositie in de toekomst opnieuw niet in de begeleidingscommissie zal zitten. Tenzij uw partij in de oppositie zou zitten natuurlijk.
De heer Bart De Wever (N-VA). - Wij zitten in de oppositie.
De heer Bart Laeremans (VB). - Dat is een belangrijke verklaring, maar dat debat gaan we vandaag niet voeren.
Enkele maanden geleden, tijdens het Belgisch voorzitterschap, heb ik in een vergadering over de inlichtingendiensten in de Senaat aangeklaagd dat de oppositie niet in de begeleidingscommissie zit. Ik kreeg toen zeer verbaasde reacties van collega's uit andere landen. Zoiets bestaat nergens anders in Europa. Uiteraard moet de oppositie daar toegang toe krijgen.
Uit democratisch oogpunt is het volslagen onbegrijpelijk en onaanvaardbaar dat zo'n belangrijk orgaan, een begeleidingscommissie die de inlichtingendiensten moet controleren, zo klein wordt gehouden, amper vijf leden, en dat alle oppositie er kan worden geweerd. Temeer daar dezelfde inlichtingendiensten in dit onzalige en onbestuurbare land de naargeestige gewoonte hebben hun tijd te verprutsen met het schaduwen en bestrijden van diezelfde oppositie, een prioriteit die voor de Veiligheid van de Staat tot op vandaag blijft gelden. De aanstelling van Alain Winants als administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat bewijst dat. In zijn vorig leven als parketmagistraat had hij de taak het Vlaams Blok te bestrijden en werd hij daarvoor beloond met een vorstelijke promotie, waardoor hij zijn antidemocratische werk kan voortzetten. Zonder enige twijfel is dat de reden waarom het regime geen pottenkijkers wil in de interne keuken van de Veiligheid van de Staat.
Wij strijden vandaag dus met ongelijke wapens, wat in een parlement niet zou mogen. Er zijn partijen die aan de vergaderingen mogen deelnemen en andere die dat niet mogen. Wij moeten vandaag `debatteren' over hetzelfde verslag. Hoe kunnen wij met gelijke wapens strijden? Wij krijgen ook geen toegang tot de documenten. Van een volwaardig democratisch debat is bijgevolg geen sprake.
De Veiligheid van de Staat legt dus de verkeerde prioriteiten. Inzake de echte prioriteiten, de bestrijding van het terrorisme bijvoorbeeld, vervult de Veiligheid van de Staat haar taak niet en heeft ze de voorbije jaren ontzettend geblunderd, blijk gegeven van een uitzonderlijke incompetentie en ons internationaal te schande gemaakt. Dat blijkt ten overvloede uit wat in het verslag, dat u, collega Claes, zo briljant heeft toegelicht, staat en vooral niet staat. Want dit verslag is een flutverslag. Amper zeven en een halve bladzijde, waarin allesbehalve blijk wordt gegeven van een grondige discussie, van een ernstige gedachtewisseling, van een diepgaand debat.
Minder dan twintig procent van de aandacht, minder dan anderhalve bladzijde gaat over het grootste schandaal van de Belgische justitie sinds de Tweede Wereldoorlog en de repressie, nog schandelijker en met veel verregaander gevolgen dan de zaak-Dutroux, namelijk de zes politieke moorden van Belliraj, onder meer op de gematigde imam van de grote moskee van Brussel en de joodse arts Wybran, waarmee dit land, lang voor 9/11, in de greep is gekomen van het internationaal terrorisme.
Mijnheer de rapporteur, ik kan u dus allerminst feliciteren met dit flinterdunne flutverslag. Ik krijg integendeel een gevoel van plaatsvervangende schaamte, niet alleen in uw plaats, mijnheer de rapporteur, maar in de plaats van alle parlementsleden die daar aanwezig waren.
Hebben de leden van de begeleidingscommissie soms liggen slapen? Is de zaak-Belliraj dan niets meer waard dan enkele futiele vragen aan de leden van het Comité I? Is de desinteresse werkelijk zo groot dat de leden niet weten waarover het dossier-Belliraj gaat?
Dit dossier heeft rechtstreeks betrekking op de in de jaren tachtig en negentig meest gezochte terrorist ter wereld, Abu Nidal, die verantwoordelijk was voor meer dan 120 aanslagen en meer dan driehonderd doden over de hele wereld. Belliraj stond met hem rechtstreeks in contact.
Het pas verschenen boek Het geheim van Belliraj van Georges Timmerman - niet bepaald een Vlaams Belanger - is verplichte lectuur. Die journalist van De Morgen is de beste en misschien wel de enige onderzoeksjournalist die Vlaanderen rijk is. Het boek leest als een thriller, maar het is helaas bittere realiteit. Timmerman rijgt in dit titanenwerk de schokkende en onweerlegbare details aan elkaar.
Hij heeft de meest uiteenlopende bronnen uitgevlooid, zowel hier als in Marokko. Hij heeft ook als enige Vlaamse journalist het proces-Belliraj bijgewoond. Hij is ook erin geslaagd het terrorisme van Belliraj in de juiste context te plaatsen, waarbij bijzonder grote vragen rijzen over het optreden van met name de Veiligheid van de Staat.
Toen het gerechtelijk onderzoek ongeveer twintig jaar geleden in de richting van Belliraj wees, ging de Antiterroristische Gemengde Groep, waarvan ook de Veiligheid van de Staat deel uitmaakt, op de rem staan, zodat het onderzoek een fiasco werd. Zo heeft Georges Timmerman in documenten van de Veiligheid van de Staat teruggevonden dat Belliraj vijf jaar eerder al explosieven, handgranaten en mitrailleurs had aangekocht, informatie waarmee verder niets werd gedaan.
Ook was er de zeer vervroegde vrijlating van de Syriër Said Al Nasr, die in 1980 een dodelijke militaire commandoaanslag pleegde op Joodse schoolkinderen in Antwerpen. Hij had daarvoor levenslang gekregen, maar in samenhang met de chantage in de dossiers van Abu Nidal en Belliraj, werd hij zeer vervroegd vrijgelaten. Hij mocht gaan in ruil voor een aantal andere vrijlatingen.
Ook is er de deal tussen de Belgische Staat en Abu Nidal over de gijzelaars van de Silco, waarbij tegen zeer hoge bedragen afspraken werden gemaakt over de stopzetting van aanslagen op Belgisch grondgebied. Dit land heeft dus deals gesloten met Abu Nidal en zijn bende, maar daarover mag niets worden geweten.
Nadien werd Belliraj als informant voor diezelfde Veiligheid van de Staat ingeschakeld. Voor die opdracht werd hij in 2000, in het zog van de duizenden naturalisaties van de snel-Belg-wet en dankzij een gemanipuleerd verslag van de Veiligheid van de Staat, met de Belgische nationaliteit beloond.
Een ander punt zijn de vragen die de Marokkaanse inlichtingendiensten reeds in de jaren negentig aan de Veiligheid van de Staat stelden over de banden van Belliraj met Iraanse islamitische bewegingen. Van die vragen zijn vandaag vreemd genoeg geen sporen terug te vinden zijn bij de Veiligheid van de Staat.
Een aantal van die elementen, zoals de aankoop van de explosieven en de vragen van Marokko, worden in het onderzoek van het Comité I bevestigd, maar het comité beperkt zich tot de verbazende vaststelling dat hiermee niets werd gedaan. Dat is het dan. Van een echt onderzoek naar wat bij de Veiligheid van de Staat is misgegaan, wie daarvoor verantwoordelijk was en welke mensen van buiten de Veiligheid van de Staat daarbij betrokken waren, is geen sprake. Men vergenoegt zich met de uitleg van de Veiligheid van de Staat dat de dienst geen bijkomende, want geklasseerde, informatie kan geven.
Zeer terecht komt Georges Timmerman dan ook tot de conclusie dat veel te veel zaken niet aan het licht mogen komen omdat te veel belangen van hoge Belgische verantwoordelijken of van buitenlandse inlichtingendiensten op het spel staan. De begeleidingscommissie legt zich gewillig neer bij zoveel geheimdoenerij en zoveel blijvende raadsels. Hetzelfde geldt voor de minister van Justitie, die zich tot op heden neerlegt bij de inertie van Justitie om voort te maken met dit dossier en om uit te maken wat voor ons land de gevolgen zijn van de arresten die in Marokko zijn geveld.
Wat moet er, bijvoorbeeld, gebeuren met de medeplichtigen? Belliraj schoot immers meestal niet zelf. Hij noemde de namen en gaf alle details van de werkelijke executeurs. Zij lopen vandaag vrij rond in ons land. Het departement van Justitie weet wie ze zijn, maar blijft talmen en de zaak voor zich uitschuiven.
Toen ik de minister van Justitie hierover op 30 november voor de zoveelste keer ondervroeg, moest hij ootmoedig toegeven dat het federaal parket volle vier maanden na de uitspraak in beroep in Marokko nog niet eens over het arrest beschikte waarbij Belliraj tot levenslang werd veroordeeld. De traagheid van Justitie kent geen grenzen.
Timmerman besluit dan ook dat in dit dossier een vergeetboekoperatie bezig is. Als journalist van De Morgen is hij zo vriendelijk sommige van mijn uitspraken te citeren, maar hij haalt ook de woorden van Michel Dooms van CD&V aan, die net als ik de minister van Justitie hierover ondervroeg: `Iedere andere moord komt met naam en toenaam in de media, maar van terroristische moorden mogen we niets weten. Misschien houdt het gerecht ook de minister in het ongewisse. Misschien houdt de minister iets achter. Iets aan dit dossier stinkt. Het is de eerste keer in mijn carrière dat een moordonderzoek op dergelijke wijze geheim gehouden wordt. Het is de hoon aan de parlementsleden. Ik hoop dat de informatie er toch nog komt. Ik heb er recht op en de bevolking ook.'
Met dit beschamende verslag, dat daarnet `briljant' werd toegelicht door de heer Claes, nemen wij geen genoegen. Dit vreselijke dossier moet verder worden uitgespit. Hier blijven veel te veel raadsels bestaan. Het parlement moet op zijn strepen staan. Net zoals in de Kamer zullen we een voorstel indienen tot oprichting van een onderzoekscommissie. Inmiddels beschikken we trouwens over vele nieuwe argumenten. Een onderzoekscommissie is immers het enige wat soelaas kan bieden. Ik hoop dat de leden het boek van Timmermans zullen lezen en dat ze ons voorstel voor een onderzoekscommissie zullen goedkeuren.
M. Armand De Decker (MR). - Je viens d'entendre un discours étonnant mais tout ce qui est excessif est insignifiant, nous le savons.
Qui veut déstabiliser l'État déstabilise la Sûreté de l'État, cela va de soi. C'est d'une limpidité totale.
Je ne voudrais pas m'inscrire dans un schéma qui laisserait croire que tous les ministres de la Justice qui ont contrôlé la Sûreté de l'État depuis la Seconde Guerre mondiale ont été des incompétents. À croire M. Laeremans, c'est ce que nous devrions penser !
Pour avoir suivi cette matière durant la dernière décennie, je sais que la vérité est très loin de ce que vous dites, monsieur Laeremans. Heureusement pour le pays ! Vos propos relèvent de la désinformation, à moins que ce ne soit de la propagande pour des romans écrits par l'un ou l'autre de vos amis.
Je voudrais revenir au sujet en discussion. La Sûreté de l'État obtient régulièrement de grands succès. Si vous vous renseigniez auprès des gouvernements des pays voisins - pour autant qu'ils acceptent de vous recevoir, ce qui m'étonnerait -, les informations que vous recevriez seraient très différentes des stupidités que vous venez de prononcer à la tribune du Sénat.
Nous avons la chance de faire partie de la moitié des États de l'UE qui disposent d'un contrôle parlementaire des services de renseignements. Notre système n'est pas parfait, certes, mais nous en avons un. La France, par exemple, n'en possède pas. Elle dispose d'un contrôle parlementaire sur les écoutes téléphoniques mais pas sur les services de renseignements, qui restent du ressort exclusif de l'exécutif.
Notre système permet à un certain nombre de membres du parlement, répartis entre les groupes selon la clé D'Hondt, d'être tenus au courant de ce que font les services de renseignements. Dans le rapport, on peut lire les résultats d'un audit de la Sûreté de l'État. Même s'il s'agit d'un audit un peu ancien de 2008-2009, on y rapporte que depuis une dizaine d'année la Sûreté fonctionne mieux et enregistre davantage de succès.
Nous avons voté une loi qui donne à la Sûreté de l'État et au Service des renseignements militaires le droit d'utiliser des méthodes particulières de recherche. Nous étions le dernier pays d'Europe à ne pas avoir permis aux services de renseignements d'utiliser un système d'écoute administrative. Ce qui me paraît le plus important toutefois est que nous veillons à ce que les écoutes qui peuvent être effectuées soient soumises aux mesures de contrôles prévues par la loi. La commission des écoutes administratives, composée de magistrats, qui va surveiller la manière dont sont faites ces écoutes, vient d'être installée. Il nous faudra pour notre part veiller à la façon dont ce contrôle s'effectue. C'est l'essentiel de ce que nous devons retenir du rapport de cette année.
Je voudrais terminer en disant qu'avant les élections, la commission - en dialogue avec le gouvernement et le ministre - avait tenté d'élargir le contrôle parlementaire, de manière notamment que les sénateurs faisant partie de la Commission R puissent avoir un certificat de sécurité les habilitant à être informés de renseignements secrets.
À cause de la dissolution des Chambres, nous n'y sommes pas arrivés, mais je pense que nous devons poursuivre l'exercice afin de renforcer le contrôle démocratique sur cette matière très sensible mais très importante et indispensable à la préservation de la démocratie.
Il y a une vingtaine d'années, un livre de Jean-François Revel, intitulé Comment les démocraties finissent, m'avait beaucoup impressionné ; je vous invite à le lire et à y réfléchir.
De heer Dirk Claes (CD&V). - Ik ben er zeker van dat collega Laeremans het boek van die journalist heeft gelezen en ik hoop dat hij ook een percentage krijgt van de verkoop ervan, want hij heeft er veel reclame voor gemaakt.
Ik ben er echter niet zeker van dat hij dit korte activiteitenverslag heeft gelezen, want op de inhoud ervan is hij niet ingegaan. Bovendien wil ik er nog eens op wijzen dat dit slechts het verslag is van de vergadering die we één keer per jaar aan het activiteitenverslag wijden. De Commissie belast met de begeleiding van het Comité I komt onder leiding van de voorzitter zeer geregeld samen en bespreekt dan uiteraard ook rapporten.
De zaak-Belliraj kwam daar bijvoorbeeld al menigmaal aan bod en veel uitgebreider dan in dit verslag staat. Ik moet toegeven dat van die vergaderingen geen verslag wordt gemaakt, maar collega Mahoux en de andere collega's kunnen getuigen dat deze zaak daar geregeld aan bod komt.
Tot besluit heb ik nog een goede raad. Als we toch reclame voor boeken mogen maken, dan raad ik u het boek aan van onze ex-collega Pol Van Den Driessche, Mysterie in Laken.
De heer Bart Laeremans (VB). - Mijnheer Claes, ik heb niet alleen dit flinterdunne documentje van amper acht pagina's gelezen, maar ook het activiteitenverslag zelf, dat op internet te raadplegen is en dat inderdaad over Belliraj gaat. Daarin stonden negen pagina's van het Comité I over de Staatsveiligheid, met heel wat pertinente zaken. Men is niet tot op het bot gegaan, maar wat erin staat, is zeer beangstigend. Het Comité I vindt het ook zeer bevreemdend dat de Staatsveiligheid op die zaak niet wil antwoorden. Over zo'n sterke audit zegt u echter niets.
In het verslag vind ik enkele paragrafen met enkele vraagjes van parlementsleden, maar die dringen niet door tot de essentie. U bent dus niet kritisch geweest tegenover het Comité I en de Staatsveiligheid. Misschien hebt u vroeger wel vragen gesteld, in commissies worden tal van vragen gesteld, maar wanneer het definitieve rapport over Belliraj er is, stelt u geen vragen. Ik vind dat beschamend en het toont aan dat u het dossier niet beheerst en absoluut niet kritisch bent.
M. Philippe Mahoux (PS). - Je voudrais souligner l'importance du Comité R et d'une commission à représentation réduite chargée d'évaluer le travail du Comité R. Dans une telle commission, les règles doivent réellement être respectées.
Il convient que les services de renseignement soient vigilants, et que nous restions aussi vigilants à leur égard. C'est la raison pour laquelle nous avons voté des lois sur les techniques de renseignement qui visent à garantir le fonctionnement démocratique de l'ensemble de ces services.
-La discussion est close.
-Il sera procédé ultérieurement au vote sur le rapport des commissions de suivi.