5-41COM

5-41COM

Commission des Finances et des Affaires économiques

Annales

MERCREDI 23 FÉVRIER 2011 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Demande d'explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur «les différentes transactions conclues par le fisc à la suite de la non-déclaration, sur la feuille d'impôts, de comptes étrangers» (nº 5-472)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Sinds enkele jaren is elke belastingplichtige in ons land verplicht de fiscus ter kennis te stellen van al zijn of haar buitenlandse bankrekeningen. Deze kennis betekent een enorme hulp om inzicht te krijgen in internationale geldtransfers en eventuele witwas- en verduisteringsoperaties. Onlangs verstrekten de Franse autoriteiten honderden namen van Belgische belastingplichtigen aan de Bijzondere Belastingsinspectie. Ze doken op in documenten die een Zwitsers filiaal van de Britse HSBC-bank had vrijgegeven. Uit die informatie bleek dat honderden belastingplichtigen het bestaan van hun buitenlandse bankrekeningen al vele jaren verzwegen voor de Belgische fiscus. Daarmee blijkt duidelijk dat het hier gaat over een zeer aanzienlijke fiscale fraude, hoofdzakelijk gesitueerd in de Antwerpse diamantsector.

Vanzelfsprekend moet dit onderzoek in alle onafhankelijkheid worden gevoerd en kan noch wil de minister optreden in lopende onderzoeken.

Het is echter even vanzelfsprekend dat de wetgevende macht de uitvoerende macht moet kunnen controleren over het al dan niet aangaan van dadingen met mogelijke fraudeurs. De regels hieromtrent zijn niet duidelijk. Het lijkt helemaal niet voorspelbaar of doorzichtig in welke omstandigheden, op welke momenten en op basis van welke criteria dadingen worden aangegaan. Dat geldt ook voor de verhouding tussen de omvang van dadingen en de mogelijke grootte van de fiscale boetes. In zulke dading spelen de verschillende partijen, namelijk de fiscus en de fiscale zondaars een erg fragiel, gevoelig spel. Het ontbreken van regels maakt deze relatie bijzonder sensibel voor kritiek, argwaan en achterdocht. Niets ligt zo kwetsbaar dicht bij fraude als de fraudebestrijding.

Hoeveel keer ging de fiscus een dading aan in de laatste 10 jaar, dit jaar per jaar? Over welke bedragen ging het daarbij per dossier en per jaar? Hoe evolueerden deze bedragen, en wat valt er uit die ontwikkeling te leren?

Met welke criteria wordt rekening gehouden bij het aangaan van een dading? Hoe kan een dading worden beoordeeld en wie controleert de correctheid en de billijkheid ervan? Welke regels gelden in de fiscale diensten om mogelijke fraude tussen de fiscus en de fiscale zondaar te voorkomen? Welke externe organisatie controleert deze operaties? Hoe kan de wetgevende macht controle uitoefenen op het beleid van de minister aangaande het aangaan van dadingen? Heeft de minister hieromtrent een eigen beleid ontwikkeld? Waar vindt de minister een morele, ethische, maar ook legale basis om een dading te verantwoorden met personen die de gemeenschap en de overheid mogelijk jarenlang en voor bijzonder hoge bedragen pogen op te lichten?

Hoe kan de fiscus enerzijds beweren dat er sprake is van fraude en anderzijds met deze potentiële fraudeurs toch een overeenkomst sluiten waardoor de fraudeur ook een strafrechtelijke vervolging ontloopt? Staat die benadering niet haaks op de scheiding van de machten, waarbij de rechterlijke macht zich moet kunnen uitspreken over de strafrechtelijke aspecten en de uitvoerende macht gehouden is om alle nodige informatie te verstrekken om de rechterlijke macht zijn werk te laten doen? Is het hele systeem van ruling en dading geen ethisch verwerpelijke praktijk waar beter een einde aan zou worden gesteld? Voeden deze praktijken niet de perceptie bij de gewone man en vrouw dat grote fraudeurs gemakkelijker wegraken met fraude dan kleine zelfstandigen of loontrekkenden?

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. - Ik moet allereerst opmerken dat de fraudegevallen waarvan sprake in de vraag van de heer Anciaux voornamelijk onder de bevoegdheid van de BBI vallen.

Behoudens het fiscale legaliteitsbeginsel, opgenomen in de artikelen 170 en 172 van de Grondwet, staat artikel 6 van het Burgerlijk Wetboek niet toe dat afbreuk wordt gedaan aan de wetten die de openbare orde raken, hetgeen duidelijk het geval is voor de belastingwetten.

De beginselen van behoorlijk bestuur moeten uiteraard ook in overweging worden genomen.

Bijgevolg gaat de BBI nooit een `dading' aan in de strikte zin van artikel 2044 BW. Zulk een vorm van overeenkomst impliceert immers dat de partijen de bevoegdheid hebben om over het voorwerp van de dading te beschikken (art. 2045 BW), wat niet het geval is voor de belastingadministratie.

De BBI sluit `fiscale akkoorden' die in hoofdzaak de volgende elementen bevatten:

Deze akkoorden strekken ertoe zowel het verleden - overbodige geschillen of een onzekere afloop vermijden - als de toekomst te regelen. Zij verschaffen de belastingplichtige rechtszekerheid door te voorzien in een gelijke behandeling voor zowel de reeds verrichte handeling als de handelingen van dezelfde aard die in de toekomst nog kunnen plaatsvinden.

Fiscale akkoorden houden dus nooit één of andere vrijstelling of vermindering van belasting in.

De akkoorden inzake de btw worden geregeld door artikel 84 WBTW.

Wat de administratieve sancties betreft, geven het Regentbesluit van 9 maart 1831 evenals de besluiten die de boeteschalen en verhogingen bepalen, aan de minister van Financiën de bevoegdheid om te oordelen over de bezwaren met als voorwerp de kwijtschelding van boetes, andere dan deze uitgesproken door de rechter.

Op het vlak van de btw is die bevoegdheid aan de gewestelijke directeurs gedelegeerd.

Ook kent de recente eenvormige rechtspraak aan de rechter de bevoegdheid met volle rechtsmacht toe om te oordelen over de administratieve sancties op fiscaal vlak.

De totale of gedeeltelijke vrijstelling van de nalatigheidintresten behoort tot de exclusieve en discretionaire bevoegdheid van de gewestelijke directeur, op basis van artikel 417 van het Wetboek Inkomstenbelasting 1992 en artikel 84bis van het BTW-Wetboek.

De strafrechtelijke vervolging van de fiscale fraude behoort nog steeds tot de exclusieve bevoegdheid van het openbaar ministerie.

Zelfs wanneer, met het visum van de gewestelijke directeur, overeenkomstig artikel 29, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, de feiten door de fiscus aan het gerecht werden gemeld, beslist enkel het openbaar ministerie over de opportuniteit van de vervolgingen.

Nochtans moet de aandacht worden gevestigd op de evolutie in de rechtspraak inzake de toepassing van het rechtsbeginsel non bis in idem, dat in het kader van lopende wetgevende werkzaamheden in samenhang met het principe una via moet worden beoordeeld.

Op dit moment blijft het charter van de belastingplichtige, dat aan de fiscale ambtenaren een verbod oplegt om op te treden op een andere manier dan als getuige in de procedures, uiteraard volledig van toepassing.

De BBI heeft duidelijke instructies uitgevaardigd om het sluiten van fiscale akkoorden af te lijnen. De verplichte tussenkomst van meerdere ambtenaren van verschillende hiërarchische niveaus vormt een garantie tegen eventuele mistoestanden.

In zaken die meerdere of een groot aantal gelijkaardige dossiers bevatten, wordt, in overleg met de betrokken operationele eenheden, de te volgen strategie op de centrale administratie uitgetekend zodat alle betrokken belastingplichtigen op gelijke manier worden behandeld, en dit ongeacht hun locatie. De inhoud en de draagwijdte van die strategische beslissingen worden consequent aan de minister medegedeeld.

Naast de maatregelen inzake interne controle, is het Rekenhof, als collateraal orgaan van het Parlement, in 2009 overgegaan tot een audit van de werking en de praktijk van de diensten van de BBI. Het desbetreffende verslag staat op de website van het Rekenhof.

Tot slot houdt de BBI geen statistieken bij over het aantal of het onderwerp van de fiscale akkoorden die met de belastingplichtigen werden gesloten. Er zijn wel gegevens over het aantal behandelde dossiers, die met of zonder akkoord van de belastingplichtige worden gesloten. Die statistiek zegt evenwel niets over het aantal gesloten `akkoorden'.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - De staatssecretaris heeft veel informatie gegeven, maar ik vrees dat hier een beetje met woorden wordt gespeeld.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. - Ik verwijs naar de wetgeving.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik bedoel het ook niet als een verwijt.

Ik probeer wel de realiteit achter de woorden te zien. De staatssecretaris stelt dat de partijen in dezen niet bekwaam zijn te beschikken en bijgevolg geen dading kunnen aangaan op basis van artikel 2045 van het Burgerlijk Wetboek. Dat is belangrijk. Wel is het volgens hem mogelijk fiscale akkoorden te sluiten, maar kunnen die nooit betrekking hebben op de vrijstelling of de vermindering van belastingen.

Dat lijkt me een woordenspel. Het voorwerp waarover in dezen wordt beschikt, is nu net de bepaling van het belastingbedrag dat moet worden betaald. Als wordt overeengekomen dat een bepaald bedrag moet worden betaald, wordt dat geen vermindering genoemd, maar een exacte bepaling van het bedrag.

In de praktijk betekent dat echter vaak wel degelijk een vermindering.

Om een jarenlange juridische strijd te voorkomen zal men een consensus bereiken, waarbij men afstand van geding doet en een fiscaal akkoord aanvaardt. Hierbij kan het niet anders dan dat over het bedrag van dat akkoord wordt onderhandeld. Een fiscaal akkoord bestaat immers niet uit het kwijtschelden of verminderen van nalatigheidsintresten en boetes, maar over de omvang van het te betalen bedrag. Een akkoord wordt alleen gesloten als het beide partijen iets oplevert. Daar ligt het ethische en politieke probleem in dit dossier, dat ik zal blijven volgen.