5-663/6

5-663/6

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

3 MAART 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan


AMENDEMENTEN ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr 96 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

Het in 2º van dit artikel voorgestelde artikel 47bis, § 2, eerste lid, 3º, vervangen als volgt :

« 3º hij het recht heeft om voor het eerste verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat en om tijdens de verhoren bijgestaan te worden door een advocaat, in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd beschouwd worden als misdaden of wanbedrijven in de zin van het Strafwetboek. ».

Verantwoording

Dit amendement heeft een dubbele doelstelling.

Om te beginnen strekt het ertoe iedere dubbelzinnigheid over de betekenis van de termen « bijstand door een advocaat » weg te werken.

De indieners van het amendement menen dat de bijstand door een advocaat uiteraard inhoudt dat die advocaat aanwezig is tijdens de verhoren van de personen over misdrijven die hen mogelijk ten laste worden gelegd.

Het amendement strekt er ook toe de draagwijdte van het artikel te verduidelijken, namelijk alle misdrijven waarvoor de te ondervragen persoon het recht kan hebben op voorafgaand en vertrouwelijk overleg en bijstand door een advocaat.

Het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, om de rechten van de verdediging tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek te verbeteren, ingediend door een van de indieners van dit amendement, strekte ertoe eenieder die in welke hoedanigheid ook verhoord wordt, recht op bijstand door een advocaat te geven.

Na de besprekingen en om budgettaire en praktische redenen hebben de indieners aanvaard het optreden van de advocaat te beperken tot de gevallen waarin de misdrijven die de te verhoren persoon ten laste kunnen worden gelegd, misdaden of wanbedrijven zijn, met uitsluiting van overtredingen.

De tekst waarover gestemd wordt, beperkt het optreden van de advocaat tot misdrijven waarvoor een aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd, met uitsluiting van verkeersovertredingen, zoals bepaald in artikel 138, 6ºbis van het Wetboek van Strafvordering, namelijk « van de wanbedrijven omschreven in de artikelen 418 tot 420 van het Strafwetboek, wanneer de doding, de slagen of verwondingen het gevolg zijn van een verkeersongeval en in artikel 422 van het Strafwetboek; ».

Artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bepaalt :

« Slechts in geval van volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid en indien het feit voor de verdachte een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, kan de onderzoeksrechter een bevel tot aanhouding verlenen. »

Door de formulering over het aanhoudingsbevel op te nemen sluiten de indieners van het voorstel een heel aantal misdrijven uit, namelijk die welke met minder dan een jaar gevangenisstraf bestraft worden.

Voor het verlenen van een aanhoudingsbevel wordt de straf ook in abstracto en niet in concreto bepaald.

Tegen een persoon die van meerdere feiten wordt verdacht, waarvan geen enkel met gevangenisstraf van een jaar of meer kan worden bestraft, zal dus geen aanhoudingsbevel worden verleend. Die persoon kan dus ook geen beroep doen op bijstand van een advocaat terwijl hij wel tot meer dan een jaar gevangenisstraf kan worden veroordeeld als de rechtbank niet de eenheid van opzet in aanmerking neemt.

Ten slotte moet worden vermeld dat de drempel voor de straf afhangt van de kwalificatie die de onderzoeksrechter geeft aan de feiten. De correctionele rechtbank kan de feiten opnieuw kwalificeren als misdrijven waarvoor uiteindelijk meer dan een jaar gevangenisstraf kan worden uitgesproken.

De indieners van het amendement kunnen het niet eens zijn met deze uitsluiting waarvoor geen enkele goede reden is en die discriminatie veroorzaakt tussen mensen die een aanzienlijke gevangenisstraf kunnen krijgen.

Nr 97 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

In het in 2º van dit artikel voorgestelde artikel 47bis, § 2, eerste lid, tussen het eerste en het tweede lid een lid invoegen, luidende :

« Op het einde van de verhoren kan de geraadpleegde advocaat in het proces-verbaal van verhoor elke opmerking laten opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van de ondervraagde persoon en die hij tijdens het verhoor niet mocht formuleren. ».

Verantwoording

De indieners van het amendement kunnen niet aanvaarden dat de advocaat een louter passieve rol krijgt toebedeeld tijdens de verhoren door de politie of de onderzoeksrechter.

Zij menen dat het aldus bepaalde systeem niet in overeenstemming is met wat men gewoonlijk de rechten van de verdediging noemt.

Het recht van de advocaat om tijdens het proces-verbaal alle opmerkingen te maken die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt zonder daarbij het verhoor tegen te werken, is in overeenstemming met de vereisten die het Europees Hof voor de rechten van de mens formuleerde in de Salduz- en Dalayan-arresten, zonder dat dit optreden een debat op tegenspraak wordt.

Nr. 98 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, het derde en vierde lid vervangen als volgt :

« Op het einde van de verhoren kan de geraadpleegde advocaat in het proces-verbaal van verhoor elke opmerking laten opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt en die hij tijdens het verhoor niet mocht formuleren. ».

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 97.

Nr. 99 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

Het voorgestelde artikel 2bis aanvullen met een § 6, luidende :

« § 6. Verhoren die afgenomen zijn in strijd met de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, kunnen niet uitsluitend of in overheersende mate dienen voor een veroordeling van de ondervraagde persoon. ».

Verantwoording

De problematiek van de geldigheid van de verhoren ten opzichte van de nieuwe uit het Salduz-arrest ontstane verplichtingen wordt geregeld in artikel 47bis, §5, van het Wetboek van strafvordering.

Er werd meermaals aan de indieners van het voorstel en aan de minister gevraagd om precies uit te leggen hoe de invoering van die regels in het Wetboek van strafvordering kon bijdragen tot de toepassing ervan in het kader van de wet op de voorlopige hechtenis.

Het antwoord luidde dat beide teksten parallel moeten worden gelezen en dat artikel 47bis duidelijk verwijst naar de wet op de voorlopige hechtenis inzake de schending van de uit de Salduz-rechtspraak ontstane verplichtingen.

De indieners van het amendement menen dat het echter duidelijker zou zijn om de gevolgen van de niet-naleving van de rechten van de verdediging als bepaald door de recente Europese rechtspraak, uitdrukkelijk in te schrijven in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis.

Dat is de bedoeling van dit amendement.

Nr. 100 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 4

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De habeas corpus en daarmee gepaard gaande beginselen, namelijk de strikte voorwaarden voor een vrijheidsbeneming, vormen één van de pijlers van de democratie.

De grondwetgever van 1831 vermeldt dit trouwens uitdrukkelijk in artikel 7 (ondertussen artikel 12) van onze Grondwet :

« De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.

Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.

Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter, dat moet worden betekend bij de aanhouding of uiterlijk binnen vierentwintig uren. ».

Al geruime tijd willen heel wat partijen, om uiteenlopende redenen, die periode van 24 uur, die doorgaans de inverzekeringstelling wordt genoemd, verlengen.

De indieners van het amendement kunnen bijgevolg niet achter de beslissing staan om de duur van die inverzekeringstelling te wijzigen in het kader van de omzetting van de Europese rechtspraak in Belgisch recht naar aanleiding van het Salduz-arrest.

De nieuwe uit dat arrest ontstane verplichtingen dienden immers als voorwendsel om de grondwettelijke en wettelijke termijn van 24 uur te verdubbelen, zonder daarbij de Grondwet te herzien.

Volgens de indieners van het amendement lijkt men lichtzinnig om te springen met de verlenging van de inverzekeringstelling, zonder er een reële verantwoording voor te geven.

Een dergelijke belangrijke maatregel die rechtstreeks tornt aan de meest fundamentele democratische rechten, moet gepaard gaan met een herziening van de Grondwet.

Philippe MAHOUX.
Hassan BOUSETTA.
Ahmed LAAOUEJ.

Nr. 101 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, eerste lid, een 4º invoegen, luidende :

« 4º hij het recht heeft op bijstand van een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd wanbedrijven of misdaden zijn. Na afloop van het verhoor kan de geraadpleegde advocaat in het proces-verbaal van verhoor iedere opmerking laten opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van de ondervraagde persoon en die hij tijdens het verhoor niet heeft mogen maken ».

Verantwoording

Dit amendement strekt om België te behoeden voor een toekomstige veroordeling door het EHRM in Straatsburg en een antwoord te bieden op de arresten Salduz en Dayanan. Het amendement wijzigt het Wetboek van strafvordering om elkeen die verhoord wordt aangaande misdaden en wanbedrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd de mogelijkheid te geven te worden bijgestaan door een advocaat naar keuze. Alle overtredingen vallen derhalve buiten het toepassingsgebied van het artikel.

De HRJ meent immers « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of -handelingen worden vermeden. » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7).

In het arrest « Dayanan vs Turkije » van 13 oktober 2009 oordeelt het EHRM overigens : « l'équité de la procédure (...) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (considerans 32 — arrest « Dayanan vs Turkije »).

Om het de advocaat mogelijk te maken zijn rol van justitiële actor voluit te spelen zonder het verhoor door de politiediensten of de onderzoeksmagistraten buitensporig te bemoeilijken, wordt voorgesteld toe te staan dat de advocaat in het proces-verbaal iedere opmerking laat opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt, zelfs indien het gaat om juridische opmerkingen, verhelderingen van de verklaringen van zijn cliënt of kritiek op de formulering van de vragen die hem werden gesteld. Die opmerkingen kunnen na afloop van het verhoor in het proces-verbaal worden vermeld indien de advocaat tijdens het verhoor niet heeft mogen optreden.

Aldus kan de advocaat door middel van zijn opmerkingen, die vervolgens aan de andere partijen in het geding zullen worden meegedeeld, reeds in een vroeg stadium bijdragen tot de correcte toepassing van het recht en tot de waarheidsvinding. Het spreekt vanzelf dat die opmerkingen enkel slaan op de informatie waarover de advocaat beschikt op het tijdstip waarop hij die opmerkingen maakt.

Het beperkte recht dat de advocaat aldus wordt toegekend zou niet mogen verhinderen dat de advocaat die opmerkingen tijdens het verhoor mondeling formuleert indien de politie of de onderzoeksrechter dat wenselijk acht.

Nr. 102 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

Art. 2

Onder het 2º, in de voorgestelde § 2, tussen het eerste en het tweede lid, het volgende lid invoegen :

« Van het verhoor door de politiediensten van een in het eerste lid bedoelde persoon in afwezigheid van een advocaat wordt een beeld- en geluidsopname gemaakt, met toestemming van de verhoorde persoon. De opname wordt integraal en letterlijk uitgeschreven op verzoek van de onderzoeksrechter, de procureur des Konings of de verhoorde persoon. De opname wordt bewaard tot het verval van de strafvordering en de burgerlijke vordering. Deze elementen worden vermeld in het proces-verbaal van het verhoor. De Koning bepaalt de nadere regels voor het bewaren en uitschrijven van de beeld- en geluidsopnamen. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, uiterlijk op 1 januari 2013. ».

Verantwoording

In zijn advies van 24 juni 2009 (« advies over het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen ») beveelt de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) een audiovisuele opname aan van het verhoor door de politie van een persoon die van zijn vrijheid is beroofd. Volgens de HRJ is dit « de meest geschikte manier is om te vermijden dat er ongeoorloofde druk zou uitgeoefend worden op de betrokkene of dat de ondervraagde nadien een ongefundeerde klacht zou formuleren tegen zijn ondervragers » (blz. 14).

Voor de indiensters van dit amendement is de aanwezigheid van de advocaat tijdens het verhoor een prioriteit. Zij vinden evenwel dat de ondervrager bij afwezigheid van de advocaat aan de verhoorde een beeld- en geluidsopname van het verhoor moet voorstellen, teneinde tegemoet te komen aan de vraag om dwang en druk te voorkomen en de objectivering en de controle van eventuele latere klachten mogelijk te maken. Dit is niet het geval voor de verhoren door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter.

Volgens de HRJ « dienen [er] van dit verhoor geen integrale transcripties te worden gemaakt, behoudens in het geval waarin de betrokkene in toepassing van art. 47bis om de letterlijke weergave vraagt » (blz.14). De indiensters stellen voor dat de onderzoeksrechter en de procureur des Konings tevens kunnen vragen om het opgenomen verhoor integraal en letterlijk uit te schrijven. Het verhoor wordt dus niet automatisch uitgeschreven.

Tot slot formuleren de indiensters een ander voorstel van de HRJ, namelijk dat « [d]e registratie zelf bewaard [dient] te blijven tot aan het vonnis of het arrest waarbij op definitieve wijze over de strafvordering en de burgerlijke vordering geoordeeld wordt » (blz.14).

De initiële bedoeling van de indiensters is dat de advocaat van de verhoorde persoon aanwezig zou zijn wanneer de persoon wordt gehoord over misdaden en wanbedrijven die hem ten laste zouden kunnen worden gelegd. Om die reden wijzen de indiensters erop dat deze audiovisuele opnamen moeten worden gemaakt wanneer de politie een verhoor afneemt en er geen advocaat aanwezig is. Wanneer de advocaat aanwezig is, kan hij immers in het pv van het verhoor melding laten maken van zijn opmerkingen over de omstandigheden waarin het verhoor van zijn cliënt heeft plaatsgehad.

Nr. 103 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, de leden 3 en 4 vervangen door een lid, luidend als volgt :

« Na afloop van het verhoor kan de geraadpleegde advocaat in het proces-verbaal van verhoor iedere opmerking laten opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt en die hij tijdens het verhoor niet heeft mogen maken ».

Verantwoording

Dit amendement strekt om België te behoeden voor een toekomstige veroordeling door het EHRM in Straatsburg en een antwoord te bieden op de arresten Salduz en Dayanan.

In het arrest « Dayanan vs Turkije » van 13 oktober 2009 oordeelt het EHRM : « l'équité de la procédure (...) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (considerans 32 — arrest « Dayanan vs Turkije »).

De HRJ meent bovendien « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of -handelingen worden vermeden. » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7).

Om het de advocaat mogelijk te maken zijn rol van justitiële actor voluit te spelen zonder het verhoor door de politiediensten of de onderzoeksmagistraten buitensporig te bemoeilijken, wordt voorgesteld toe te staan dat de advocaat in het proces-verbaal iedere opmerking laat opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt, zelfs indien het gaat om juridische opmerkingen, verhelderingen van de verklaringen van zijn cliënt of kritiek op de formulering van de vragen die hem werden gesteld. Die opmerkingen kunnen na afloop van het verhoor in het proces-verbaal worden vermeld indien de advocaat tijdens het verhoor niet heeft mogen optreden.

Aldus kan de advocaat door middel van zijn opmerkingen, die vervolgens aan de andere partijen in het geding zullen worden meegedeeld, reeds in een vroeg stadium bijdragen tot de correcte toepassing van het recht en tot de waarheidsvinding. Het spreekt vanzelf dat die opmerkingen enkel slaan op de informatie waarover de advocaat beschikt op het tijdstip waarop hij die opmerkingen maakt.

Het beperkte recht dat de advocaat aldus wordt toegekend zou niet mogen verhinderen dat de advocaat die opmerkingen tijdens het verhoor mondeling formuleert indien de politie of de onderzoeksrechter dat wenselijk acht.

Nr. 104 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

Art. 4

Het voorgestelde artikel 15bis wijzigen als volgt :

1º het eerste lid in fine aanvullen met de woorden « voor de tijd die nodig is voor de toepassing van artikel 2bis en van artikel 47bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering, vanaf de betekening van het bevel »;

2º het tweede lid doen vervallen;

3º in het zesde lid, de woorden « Tijdens de nieuwe periode van vierentwintig uren » vervangen door de woorden « Binnen de termijn van verlenging ».

Verantwoording

Dit wetsvoorstel strekt ertoe de Belgische wetgeving aan te passen aan de rechtspraak van het EVRM, en in het bijzonder aan het arrest « Salduz vs. Turkije ». Dit arrest impliceert echter niet noodzakelijk een verlenging van de inverzekeringstelling als bepaald in de artikelen 1, § 1 en 2 van de wet betreffende de voorlopige hechtenis. Daarover moet een apart debat worden gevoerd.

De indieners van dit amendement menen dat voor de toepassing van de rechtspraak van het EVRM een praktische en efficiënte oplossing nodig is. De termijn van de inverzekeringstelling moet echter niet tot maximum 24 uren worden verlengd. De termijn kan slechts worden verlengd pro rata van de termijn die nodig is om de betrokken persoon bijstand van een advocaat te bezorgen met toepassing van artikel 2bis van de wet op de voorlopige hechtenis en artikel 47bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering. Deze artikelen staan in het wetsvoorstel om tegemoet te komen aan de rechtspraak van het EVRM. De termijn hoeft dus niet meer verlengd te worden dan nodig voor de toepassing van deze twee artikelen.

Het 2º en het 3º passen in dezelfde logica.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.