5-663/5

5-663/5

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

2 MAART 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan


TEKST GEAMENDEERD DOOR DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan


Nieuw opschrift (F)


Hoofdstuk 1 — Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Hoofdstuk 2 — Wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 2

In artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º De inleidende zin en punt 1. worden vervangen als volgt :

« § 1. Bij het verhoren van personen, ongeacht in welke hoedanigheid zij worden verhoord, worden tenminste de volgende regels in acht genomen :

1. Ieder verhoor begint met de beknopte mededeling van de feiten waarover de ondervraagde persoon zal worden verhoord en de mededeling aan de ondervraagde persoon dat :

a) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;

b) hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;

c) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;

d) hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen.

Al deze elementen worden nauwkeurig in het proces-verbaal van verhoor opgenomen. ».

2º Het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 2 tot 6, luidende :

« § 2. Onverminderd paragraaf 1, wordt, vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van een persoon aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, aan de te ondervragen persoon op beknopte wijze kennis gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en wordt hem meegedeeld dat :

1º hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;

2º hij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen;

3º hij het recht heeft om voor het eerste verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, in zoverre de feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd een misdrijf betreffen waarvan de straf aanleiding kan geven tot het verlenen van een bevel tot aanhouding, met uitzondering van de wanbedrijven bedoeld in artikel 138, 6º, 6ºbis en 6ºter.

Indien de te ondervragen persoon over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van toepassing.

De te ondervragen persoon kan evenwel van het recht bedoeld in het eerste lid, 3º, vrijwillig en weloverwogen afstand doen. Hij moet de afstand schriftelijk doen, in een door hem gedateerd en ondertekend document.

Indien het eerste verhoor op schriftelijke uitnodiging geschiedt, kunnen de rechten vermeld in het eerste lid, 1º, 2º en 3º, evenals de beknopte mededeling van de feiten waarover hij zal worden verhoord, reeds ter kennis gebracht worden in deze uitnodiging waarvan een kopie gevoegd wordt bij het proces-verbaal van verhoor. In dat geval wordt de betrokkene geacht een advocaat te hebben geraadpleegd alvorens zich aan te bieden voor het verhoor.

Indien het verhoor niet op uitnodiging geschiedt of indien bij de uitnodiging de elementen bepaald in het vierde lid niet zijn vermeld, kan het verhoor op verzoek van de te ondervragen persoon eenmalig worden uitgesteld, teneinde hem de gelegenheid te geven een advocaat te raadplegen.

Al deze elementen worden nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.

§ 3. Onverminderd de paragrafen 1 en 2, eerste lid, 1º en 2º, wordt aan eenieder die van zijn vrijheid beroofd is overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3, 15bis en 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis meegedeeld dat hij beschikt over de rechten opgesomd in de artikelen 2bis, 15bis en 16 van dezelfde wet.

§ 4. Aan de in paragrafen 2 en 3 bedoelde personen wordt voor het eerste verhoor een schriftelijke verklaring van de rechten bedoeld in de paragrafen 2 en 3 overhandigd.

De vorm en inhoud van deze verklaring van rechten worden door de Koning bepaald.

§ 5. Indien tijdens het verhoor van een persoon, die aanvankelijk niet als verdachte werd beschouwd, blijkt dat er elementen zijn die laten vermoeden dat hem feiten ten laste kunnen worden gelegd, dan moet hij ingelicht worden van de rechten die hij heeft ingevolge § 2 en in voorkomend geval § 3 en wordt hem de schriftelijke verklaring overhandigd, bedoeld in § 4.

§ 6. Verhoren die afgenomen zijn in strijd met de bepalingen van de paragrafen 2 tot 5, kunnen niet uitsluitend of in overheersende mate dienen voor een veroordeling van de ondervraagde persoon. »

Hoofdstuk 3 — Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis

Art. 3

Hoofdstuk I van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wordt aangevuld met een artikel 2bis, luidende :

« Art. 2bis. § 1. Eenieder die overeenkomstig de artikelen 1 of 2, of ter uitvoering van een bevel tot medebrenging bepaald in artikel 3 van zijn vrijheid is benomen, heeft vanaf dat ogenblik en voorafgaandelijk aan het eerstvolgend verhoor door de politiediensten, of bij gebreke hieraan door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, het recht om een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze. Indien hij geen advocaat gekozen heeft of deze verhinderd is, wordt contact genomen met de permanentiedienst georganiseerd door de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, of bij gebreke hieraan door de stafhouder van de Orde of zijn gemachtigde.

Indien de te ondervragen persoon over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van toepassing.

Vanaf het contact met de gekozen advocaat of de permanentiedienst, dient het vertrouwelijk overleg met de advocaat binnen de twee uren plaats te vinden. Na het vertrouwelijk overleg, dat maximaal dertig minuten duurt, kan het verhoor aanvangen.

Indien het geplande vertrouwelijke overleg niet binnen de twee uren heeft plaats gevonden, vindt alsnog een telefonisch vertrouwelijk overleg met de permanentiedienst plaats, waarna het verhoor kan aanvangen.

Enkel na een vertrouwelijk telefonisch contact met de permanentiedienst, kan de betrokken meerderjarige na vrijheidsberoving vrijwillig en weloverwogen afstand doen van het recht op een vertrouwelijk overleg met een advocaat. De te ondervragen persoon moet de afstand schriftelijk doen in een door hem gedateerd en ondertekend document. Minderjarigen kunnen geen afstand doen van dit recht.

Al deze elementen worden nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.

§ 2. De betrokken persoon heeft recht op bijstand door zijn advocaat tijdens de verhoren binnen de bij artikel 1, 1º, of artikel 2 bepaalde termijn.

De advocaat kan aanwezig zijn tijdens het verhoor, dat evenwel reeds een aanvang genomen kan hebben overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1, derde en vierde lid.

De bijstand van de advocaat heeft uitsluitend tot doel een toezicht mogelijk te maken op :

1º de eerbiediging van het recht zichzelf niet te beschuldigen en de keuzevrijheid om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de gestelde vragen of te zwijgen;

2º de wijze waarop de ondervraagde persoon tijdens het verhoor wordt behandeld, inzonderheid of er kennelijk geen ongeoorloofde druk of dwang wordt uitgeoefend;

3º de kennisgeving van de rechten van verdediging bedoeld in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering en de regelmatigheid van het verhoor.

De advocaat kan onmiddellijk melding laten maken in het proces-verbaal van verhoor van de schendingen van de in het derde lid, 1º, 2º en 3º vermelde rechten die hij meent te hebben vastgesteld.

Het verhoor wordt onderbroken voor maximaal vijftien minuten met het oog op een bijkomend vertrouwelijk overleg, hetzij eenmalig op verzoek van de ondervraagde persoon zelf, hetzij bij het aan het licht komen van nieuwe strafbare feiten die niet in verband staan met de feiten die hem overeenkomstig artikel 47bis, § 2, eerste lid van het Wetboek van strafvordering ter kennis werden gebracht.

Alleen de meerderjarige ondervraagde persoon kan vrijwillig en weloverwogen afstand doen van de bijstand van een advocaat tijdens het verhoor. Hiervan wordt melding gemaakt in het document bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid of in het proces-verbaal van verhoor.

§ 3. Eenieder die overeenkomstig de artikelen 1, 2 of 3 van zijn vrijheid is beroofd, heeft recht op inlichting van een vertrouwenspersoon over zijn aanhouding door de ondervrager of een door hem aangewezen persoon via het meest geschikte communicatiemiddel.

Als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat men door deze inlichting zou pogen bewijzen te laten verdwijnen, dat de betrokkene zich zou verstaan met derden of zich aan het optreden van het gerecht zou onttrekken, kan de procureur des Konings of met het dossier belaste onderzoeksrechter bij gemotiveerde beslissing deze inlichting uitstellen voor de duur noodzakelijk om de belangen van het onderzoek te beschermen.

§ 4. Eenieder die overeenkomstig de artikelen 1, 2 of 3 van zijn vrijheid is beroofd, heeft recht op medische bijstand.

Onverminderd het recht bepaald in het eerste lid, heeft deze persoon subsidiair het recht een onderzoek door een arts naar keuze te vragen. De kosten voor dit laatste onderzoek vallen te zijnen laste.

§ 5. In het licht van de bijzondere omstandigheden van de zaak en voor zover er dwingende redenen zijn, kan de procureur des Konings of de gelaste onderzoeksrechter uitzonderlijk, bij gemotiveerde beslissing, afwijken van de rechten vastgesteld in de paragrafen 1 en 2. »

Art. 4

In dezelfde wet wordt een hoofdstuk II/1 ingevoegd dat het artikel 15bis omvat, luidende :

« Hoofdstuk II/1. Het bevel tot verlenging

Art. 15bis. Handelend op vordering van de procureur des Konings of ambtshalve optredend, kan de onderzoeksrechter een bevel verlenen tot verlenging van de termijn bedoeld in artikel 1, 1º of artikel 2.

De vrijheidsbeneming die het gevolg is van dat bevel mag in geen geval langer duren dan vierentwintig uur te rekenen vanaf de betekening van het bevel.

Het bevel is met redenen omkleed en kan slechts eenmaal verleend worden. Het vermeldt de gegevens die het ingaan van een nieuwe termijn verantwoorden, te weten :

1º de ernstige aanwijzingen van schuld aan een misdaad of een wanbedrijf;

2º de bijzondere omstandigheden van het voorliggend geval.

Het wordt aan de betrokkene betekend binnen een termijn van vierentwintig uren. Die termijn gaat in op het tijdstip bepaald door artikel 1, 2º, artikel 1, 3º of artikel 2, 5º. Bij ontstentenis van regelmatige betekening binnen de termijn die de wet bepaalt, wordt de persoon vrijgelaten.

Het bevel tot verlenging wordt onmiddellijk meegedeeld aan de procureur des Konings. Er kan geen rechtsmiddel tegen worden ingesteld.

Tijdens de nieuwe periode van vierentwintig uur heeft de persoon het recht gedurende dertig minuten vertrouwelijk overleg te plegen met zijn advocaat. »

Art. 5

In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In § 2 worden tussen het eerste en het tweede lid, drie leden ingevoegd, luidende :

« De verdachte heeft recht op bijstand van zijn advocaat tijdens de ondervraging. Hij kan hiervan vrijwillig en weloverwogen afstand doen, waarvan door de onderzoeksrechter melding wordt gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.

De advocaat mag opmerkingen formuleren overeenkomstig artikel 2bis, § 2, vierde lid.

De onderzoeksrechter verwittigt de advocaat tijdig van de plaats en het uur van de ondervraging die hij kan bijwonen. De ondervraging kan op het voorziene uur aanvangen, zelfs indien de advocaat nog niet ter plaatse is. Als de advocaat ter plaatse komt, voegt hij zich bij het verhoor. »

2º In § 2 wordt in het tweede lid, dat het vijfde lid wordt, de eerste zin vervangen door de volgende zin : « De onderzoeksrechter moet de verdachte eveneens meedelen dat tegen hem een aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd en hij moet hem in zijn opmerkingen en in deze van zijn advocaat in voorkomend geval ter zake horen ».

3º § 4 wordt vervangen als volgt :

« § 4. Indien de verdachte nog geen advocaat heeft, herinnert de onderzoeksrechter hem eraan dat hij het recht heeft een advocaat te kiezen en verwittigt hij de stafhouder van de Orde of diens gemachtigde. Van die formaliteit wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor. »

Art. 6

In artikel 18 van dezelfde wet wordt paragraaf 1, eerste lid, vervangen als volgt :

« § 1. Het bevel tot aanhouding wordt aan de verdachte betekend binnen een termijn van vierentwintig uur. Deze termijn begint te lopen hetzij op het ogenblik bepaald door artikel 1, 2º, of 3º, of door artikel 2, 5º, hetzij, wanneer het bevel tot aanhouding is uitgevaardigd tegen een verdachte die van zijn vrijheid is beroofd op grond van een bevel tot medebrenging of op grond van een bevel tot verlenging, op het ogenblik van de betekening van dit bevel. ».

Art. 7

In artikel 20 van dezelfde wet wordt paragraaf 1, gewijzigd door de wet van 12 januari 2005, vervangen als volgt :

« § 1. Onverminderd de bepalingen in de artikelen 2bis, 15bis en 16, kan de verdachte onmiddellijk na het eerste verhoor door de onderzoeksrechter vrij verkeer hebben met zijn advocaat. »