5-726/1 | 5-726/1 |
27 JANUARI 2011
Met de ondertekening van de Sorbonneverklaring op 25 mei 1998 lanceerden Duitsland, Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië een dringende oproep om het hoger onderwijs te wapenen voor de toekomst. Deze verklaring vertrekt immers vanuit de vaststelling dat de ontwikkeling en de verdere uitbouw van de Europese Unie zich niet uitsluitend mag toespitsen op economische, financiële en fiscale thema's. De Europese troeven op intellectueel, cultureel en sociaal vlak mogen geenszins verwaarloosd worden en daarom is het onder meer van belang niet-aflatende aandacht te besteden aan onderwijs en vorming.
Deze door vier landen ondertekende verklaring, waarvan de objectieven een jaar later op een meer exhaustieve wijze door negenentwintig landen (waaronder België) in de Bologna-verklaring werden overgenomen, vraagt derhalve de nodige aandacht voor de toekomst van het hoger onderwijs en de evoluties die hier onvermijdelijk zijn. Om in een mondiale samenleving blijvend het hoofd te kunnen bieden aan de zich steeds sneller wijzigende arbeidsomstandigheden en een alsmaar meer gediversifieerd carrièreverloop zal het levenslang leren in toenemende mate een noodzaak worden. Het hoger onderwijs dient hier dan ook terdege rekening mee te houden.
Bijgevolg is het aangewezen om de nodige inspanningen te leveren om, evenwel met respect voor de verscheidenheid in het onderwijslandschap, toch een kader uit te werken waarbij onder andere het bevorderen van de uitwisselbaarheid van studenten en academisch personeel wordt aangemoedigd en ondersteund. Mobiliteit en een nauwe samenwerking staan centraal.
Ons land hoeft hierbij omwille van zijn beperkte omvang niet bij voorbaat het zwakkere broertje te zijn. Het kan immers niet enkel zijn uiterst verscheiden, kwalitatief hoogstaand en democratisch toegankelijk onderwijslandschap als troef uitspelen maar kan daarenboven bogen op een zeer sociaal georiënteerd onderwijsbeleid.
België kan zich ook niet permitteren om, in afwachting van een meer Europese aanpak, bij de pakken te blijven zitten. De voor onderwijs verantwoordelijke gemeenschappen kunnen waar nodig maatregelen nemen om hun onderwijs in nog optimaler omstandigheden aan te bieden.
Op federaal niveau kan, in de geest van de Sorbonne- en Bolognaverklaringen, het volgen van hoger onderwijs gestimuleerd worden door het mobiliteitsprobleem voor de belastingplichtige ouder(s)/student ten dele fiscaal op te vangen. Het uitgangspunt is dat het verblijf op een kot of een studentenhome wordt gestimuleerd teneinde de afstand tussen de verblijfplaats en de onderwijsinstelling zo klein mogelijk te houden met niet enkel positieve gevolgen voor de tijdsindeling van de student maar ook voor het verkeer en het leefmilieu.
Diegenen voor wie, door omstandigheden, op kot gaan toch geen optie is, kunnen niettemin beperkt genieten van een aftrek van de vervoerskosten. Het nemen van het openbaar vervoer wordt hierbij uiteraard extra gestimuleerd. Vermits hogescholen en universiteiten niet allen op hetzelfde tijdstip beginnen en eindigen, werd hierbij een ruime tijdspanne uitgetrokken van ten hoogste tweehonderd dagen.
Een dergelijke maatregel komt geenszins in het vaarwater van de door de gemeenschappen uitgewerkte voorzieningen inzake studietoelagen. Niettemin is dit voor studenten een welgekomen ondersteuning, ongeacht of men al dan niet in aanmerking komt voor een studiebeurs.
Bart TOMMELEIN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 104 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld als volgt :
« 10º de huurlasten van studentenkamers van studerende kinderen die hoger onderwijs genieten en die ten laste zijn van de belastingplichtige;
11º de huurlasten van de studentenkamer van de studerende belastingplichtige die hoger onderwijs geniet;
12º een bedrag van 0,15 euro per kilometer tussen de woonplaats van de belastingplichtige en zijn inwonende kinderen ten laste, en de plaats waar deze kinderen hoger onderwijs genieten;
13º een bedrag van 0,15 euro per kilometer tussen de woonplaats van de ouders van de belastingplichtige, waar hij bij inwoont, en de plaats waar hij hoger onderwijs geniet. »
Art. 3
In hetzelfde wetboek wordt een artikel 116bis ingevoegd, luidende :
« Art. 116bis. De in artikel 104, 10º, vermelde uitgaven zijn aftrekbaar onder volgende voorwaarden :
1º bij de belastingaangifte worden de volgende verantwoordingsstukken gevoegd :
a) het bewijs dat de kinderen ten laste waarvoor de aftrek van huurlasten van studentenkamers wordt gevraagd, daadwerkelijk hoger onderwijs genieten;
b) een afschrift van het huurcontract van de studentenkamers waarvoor de aftrek wordt gevraagd;
2º de aftrek van de huurlasten is beperkt tot een bedrag van 1 500 euro per jaar per studerend kind ten laste. »
Art. 4
In hetzelfde wetboek wordt een artikel 116ter ingevoegd, luidende als volgt :
« Art. 116ter. — De in artikel 104, 11º, vermelde uitgaven zijn aftrekbaar onder volgende voorwaarden :
1º bij zijn belastingaangifte voegt de belastingplichtige volgende verantwoordingsstukken :
a) het bewijs dat hij daadwerkelijk hoger onderwijs geniet;
b) een afschrift van het huurcontract van de studentenkamer waarvoor de aftrek wordt gevraagd;
2º de aftrek van de huurlasten is beperkt tot een bedrag van 1 500 euro per jaar. »
Art. 5
In hetzelfde wetboek wordt een artikel 116quater ingevoegd, luidende :
« Art. 116quater. — De in artikel 104, 12º, vermelde bedragen zijn aftrekbaar onder de volgende voorwaarden :
1º bij de belastingaangifte wordt het bewijs gevoegd dat de kinderen ten laste waarvoor de aftrek van 0,15 euro per kilometer wordt gevraagd, daadwerkelijk hoger onderwijs genieten;
2º de aftrek van 0,15 euro per kilometer kan worden toegepast voor ten hoogste tweehonderd dagen en is beperkt tot een bedrag van 1 500 euro per studerend kind ten laste. Indien het bewijs wordt geleverd dat gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer wordt het aftrekbare bedrag verhoogd met een bedrag van 75 euro indien de af te leggen afstand enkele reis 75 kilometer of meer bedraagt maar niet meer dan 100 kilometer, met een bedrag van 125 euro indien deze afstand meer dan 100 kilometer bedraagt maar niet meer dan 125 kilometer. en met een bedrag van 175 euro indien deze afstand meer dan 125 kilometer bedraagt. ».
Art. 6
In hetzelfde wetboek wordt een artikel 116quinquies ingevoegd, luidende :
« Art. 116quinquies. Het in artikel 104, 13º, vermelde bedrag is aftrekbaar onder volgende voorwaarden :
1º bij zijn belastingaangifte voegt de belastingplichtige het bewijs dat hij daadwerkelijk hoger onderwijs geniet;
2º de aftrek van 0,15 euro per kilometer kan worden toegepast voor ten hoogste tweehonderd dagen en is beperkt tot een bedrag van 1 500 euro. Indien het bewijs wordt geleverd dat gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer wordt het aftrekbare bedrag verhoogd met een bedrag van 75 euro indien de af te leggen afstand enkele reis 75 kilometer of meer bedraagt maar niet meer dan 100 kilometer, met een bedrag van 125 euro indien deze afstand meer dan 100 kilometer bedraagt maar niet meer dan 125 kilometer en met een bedrag van 175 euro indien deze afstand meer dan 125 kilometer bedraagt. »
4 januari 2011.
Bart TOMMELEIN. |