5-585/1 | 5-585/1 |
8 DECEMBER 2010
In tegenstelling tot de beroepsbrandweerlieden oefenen de zogenaamde « vrijwillige » brandweerlieden als hoofdactiviteit een ander beroep uit. Zij worden opgeroepen in dringende gevallen of voor wachtdiensten; zij worden betaald naargelang hun prestaties.
Brandweerman worden, vereist een grote persoonlijke inzet. Om een vrijwillig brandweerman te worden, moet men immers houder zijn van het brevet van hulpverlener, moet men brandbestrijdingsopleidingen volgen aan de Provinciale Brandweerschool en moet men slagen voor de examens. Naast het volgen van opleidingen moet een vrijwillig brandweerman voldoen aan andere voorwaarden : ouder zijn dan 18 jaar, minimum 1,60 meter groot zijn, voldoen aan een medisch onderzoek, de nodige lichamelijke geschiktheid hebben, enz.
Bovendien houdt de functie van brandweerman een heuse dienst aan de gemeenschap in. De taken van de civiele bescherming zijn immers zeer belangrijk, zoals blijkt uit artikel 2bis van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming. Daarin wordt aangegeven dat de taken inzake civiele bescherming de volgende zijn :
1º de interventies betreffende de strijd tegen brand en ontploffing;
2º de brandpreventie;
3º de dringende medische hulpverlening;
4º de technische hulpverleningswerkzaamheden;
5º de bestrijding van vervuiling en van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen;
6º de strijd tegen de rampspoedige gebeurtenissen, de catastrofen en de schadegevallen;
7º de coördinatie van de hulpverleningsoperaties;
8º de internationale opdrachten van civiele bescherming;
9º de preventieve opdrachten tijdens grote bijeenkomsten van personen;
10º de waterbevoorrading;
11º de waarschuwing van de bevolking;
12º de logistieke ondersteuning.
Het ligt dus voor de hand waarom het zo belangrijk is mensen ertoe aan te zetten vrijwillig brandweerman te worden.
Jammer genoeg kan de vigerende wetgeving inzake sociale zekerheid de vrijwillige leden van de civiele bescherming ontmoedigen omdat van de vergoeding voor bepaalde prestaties sociale bijdragen worden ingehouden. Vrijwillige brandweerlieden worden dus maar weinig vergoed ten opzichte van de diensten die zij leveren en de risico's die zij nemen. Bovendien betalen zij al sociale bijdragen indien zij als hoofdactiviteit een ander beroep uitoefenen. De thans vigerende regels inzake de onderwerping van brandweerlieden aan de sociale zekerheid werden ingesteld bij het koninklijk besluit van 31 januari 1991 betreffende de socialezekerheidsbijdragen voor vrijwillige brandweerlieden.
Dat koninklijk besluit heeft in het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders een artikel 17quater ingevoegd. Dat artikel bepaalt dat de vrijwillige brandweerlieden die deel uitmaken van een brandweerdienst of van een krachtens de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming opgerichte intercommunale brandweervereniging onder bepaalde voorwaarden aan de toepassing van het socialezekerheidsstelsel van de werknemers worden onttrokken.
Krachtens dat artikel 17quater is de aan de vrijwillige brandweerlieden toegekende vergoeding dus vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen, op voorwaarde dat die vergoedingen lager liggen dan bepaalde, aan het indexcijfer gekoppelde bedragen.
Dat artikel 17quater stemt echter niet geheel overeen met de regeling die in de praktijk wordt toegepast. Hoewel dat niet in dat artikel wordt aangegeven, wordt in de praktijk immers een onderscheid gemaakt tussen twee soorten van prestaties door de vrijwillige brandweerlieden :
1. de uitzonderlijke prestaties van de vrijwillige brandweerlieden : als de brandweerlieden plots worden opgeroepen om een brand of een ramp te bestrijden, worden die prestaties als uitzonderlijk beschouwd; die prestaties worden volledig vrijgesteld van sociale bijdragen;
2. de regelmatige prestaties, dus bijvoorbeeld de niet-dringende oproepen, de oefeningen, de weekend- en/of nachtdiensten, de administratieve taken, het onderhoud van de voertuigen of de trajecten met de ziekenwagen; voor die categorie van prestaties geldt het inkomensmaximum dat bij dat artikel 17quater is bepaald.
Dat onderscheid is naar verluidt terug te voeren op een circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken van 29 november 1967 over de organisatie en de taken van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten.
Er is een bijsturing nodig van de vigerende regeling, die nog altijd berust op een oude circulaire en die niet spoort met het vigerende koninklijk besluit. Derhalve moet het onderscheid tussen uitzonderlijke en reguliere prestaties worden afgeschaft, want álle door de vrijwillige brandweerlieden geleverde prestaties zijn belangrijk.
Voorts moet de verschuldigde vergoeding voor alle door de vrijwillige brandweerlieden geleverde prestaties vrijgesteld worden van socialezekerheidsbijdragen. Via die regeling zou kunnen worden gezorgd voor een betere financiële beloning van de vrijwilligers, die tijd vrijmaken en inspanningen leveren om hun medeburgers te hulp te komen.
Artikel 2
Dit artikel strekt ertoe de vrijwillige brandweerlieden vrij te stellen van socialezekerheidsbijdragen op de vergoeding voor hun activiteiten als vrijwillige brandweerlieden. Wel blijft voor hen de reglementering inzake arbeidsongevallen van kracht, waarbij de werkgever verplicht is zijn personeel te verzekeren tegen het risico op arbeidsongevallen.
Vanessa MATZ. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 17quater van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt vervangen door wat volgt :
« Art. 17quater. De wet is niet van toepassing op de vrijwillige brandweerlieden die deel uitmaken van een brandweerdienst of een intercommunale brandweervereniging die is opgericht krachtens de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming. »
Art. 3
De Koning wordt gemachtigd de in artikel 2 bedoelde bepaling te wijzigen.
19 oktober 2010.
Vanessa MATZ. |