5-380/1 | 5-380/1 |
22 OKTOBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 5 mei 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1309/1 - 2008/2009).
I. INLEIDING
Dit voorstel strekt ertoe vrouwen een aanzienlijk betere en efficiëntere toegang te verlenen tot de directie en het management van overheidsdiensten, economische overheidsbedrijven, de rechterlijke macht en de sociale partners.
De samenleving bestaat uit twee gelijkwaardige bevolkingsgroepen (1) . Het is dus van groot belang dat mannen en vrouwen bij de grote beslissingen (2) in de samenleving evenwichtig vertegenwoordigd zijn, met name voor de volgende doelstellingen :
— de ontwikkeling van een echte democratie;
— de economische ontwikkeling om de hevige wereldwijde concurrentie het hoofd te bieden;
— de verzelfstandiging van de vrouwen.
Ook al is er sedert de jaren 70 een massale toestroom van vrouwen op de arbeidsmarkt en heeft ons land de jongste vijftien jaren dankzij het overheidsbeleid vooruitgang geboekt, toch blijft het « glazen plafond » zorgen voor een ondervertegenwoordiging van vrouwen aan de top.
Het glazen plafond is een soort onzichtbare scheidingswand die maakt dat vrouwen, ook al beschikken zij over de nodige capaciteiten, in de loop van hun carrière veel langzamer promotie maken, en zodoende blijven steken op de lagere niveaus in de hiërarchie.
Dit voorstel strekt ertoe het glazen plafond voorgoed te breken. De federale overheidssector moet het goede voorbeeld geven en zo bij de deelgebieden en misschien zelfs bij de particuliere sector voor de ommekeer zorgen zodat de positieve resultaten van deze inspanningen hen inspireren.
Hierna volgen richtlijnen inzake de aanwezigheid van vrouwen aan de top van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, maar ook bij het openbaar bestuur, in de economische overheidsbedrijven, bij de werkgevers- en werknemersorganisaties, in universiteiten en in de private ondernemingen. Wij zetten de toestand in België uiteen, maar plaatsen de Belgische gegevens ook tegenover de Europese of soms zelfs wereldwijde context. Op die manier kan vanop enige afstand de situatie van ons land in de strijd voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, worden beoordeeld.
II. STAND VAN ZAKEN
A. Vrouwen en politiek
In België zijn sedert midden jaren 90 meerdere wetten goedgekeurd om te komen tot een meer evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de federale, regionale en Europese verkiezingen. In 1994 werden met de wet Smet-Tobback de eerste quota voor kandidaten op de lijsten ingevoerd (maximum twee derde kandidaten van hetzelfde geslacht op een lijst). In 2002 werd artikel 11bis in titel II van de Grondwet ingevoegd, zodat het principe van gelijkheid van mannen en vrouwen voortaan gewaarborgd werd en mannen en vrouwen gelijke toegang kregen tot de door verkiezing verkregen en de openbare mandaten. Als gevolg daarvan heeft de wetgever een aantal wetten aangenomen betreffende de paritaire samenstelling van de lijsten voor de federale, regionale en Europese verkiezingen, de gelijke zichtbaarheid op de lijsten (de eerste twee plaatsen op de lijst moeten worden ingenomen door een man én een vrouw) en de verscheidenheid (3) van de mandaten op federaal, gewestelijk en gemeenschapsniveau. In 2005 en 2006 hebben de deelgebieden dezelfde wetsbepalingen goedgekeurd voor de gemeentelijke en provinciale politieke instellingen.
Zo is gedurende de vijftien voorbije jaren het aantal vrouwen op de verschillende beleidsniveaus aanzienlijk gestegen.
We halen hier een aantal wereldwijde, Europese en Belgische cijfers aan (4) om de positie van ons land inzake de gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het vlak van de politieke besluitvorming, beter te kunnen beoordelen.
Nationale parlementen
Toen in 1995 in Peking het Actieplatform werd gelanceerd, maakten vrouwen wereldwijd net iets meer dan 10 % van de parlementsleden uit. Sedertdien is er een langzame maar gestage verbetering, en in juli 2007 waren wereldwijd 17 % van de leden van de nationale parlementen, vrouwen.
De Europese Unie zit boven dit gemiddelde met 21,5 % vrouwelijke parlementsleden.
In het algemeen wordt aangenomen dat ten minste 30 % vrouw moet zijn opdat vrouwen een significante invloed op de politiek kunnen hebben.
Samen met zeven andere landen van de Europese Unie — Zweden, Finland, Nederland, Denemarken, Spanje, Duitsland en Oostenrijk — behoort België tot de twintig landen die de drempel van 30 % halen (5) .
De afgelopen tien jaren heeft ons land de grootste verbetering in de gelijkheid tussen vrouwen en mannen in het parlement genoteerd (van 16 % vrouwen in 1998 naar 39 % vandaag (6) ). Deze verbetering vloeit rechtstreeks voort uit de positieve actie van de regering in 2002. De situatie is veel gunstiger dan het gemiddelde in de Europese Unie, dat in 2008 23 % bedroeg.
Vrouwen zijn zwaar ondervertegenwoordigd als voorzitter van de parlementen. In 2007 hadden van de 189 landen (7) met een parlementair systeem en in totaal 262 kamers, amper 30 kamers een vrouwelijke voorzitter. In die 189 landen zijn dus slechts 11,5 % van de parlementsvoorzitters vrouwen.
In de lidstaten van de Europese Unie hebben zes kamers een vrouwelijke voorzitter : het lagerhuis of de enige kamer van Estland, van Hongarije, van Nederland en van Oostenrijk en het hogerhuis van Nederland en van het Verenigd Koninkrijk.
In de hele Belgische geschiedenis heeft maar één vrouw een parlementaire assemblee voorgezeten, namelijk de Senaat van juli 2004 tot juli 2007 (8) .
Regionale raden (9)
De cijfers van 2007 van de Europese Unie geven aan dat vrouwen meer politieke invloed uitoefenen op regionaal dan op nationaal vlak, met een gemiddelde van 30 % in de regionale raden (tegenover 21,5 % in de nationale parlementen). Er zijn echter nog grote verschillen tussen de landen onderling, met 48 % in Zweden en Frankrijk en 15 % in Slovakije, Hongarije en Italië.
Met 31 % vrouwen in de gewest- en gemeenschapsraden haalt België het Europese gemiddelde. Er zijn echter grote verschillen tussen de deelgebieden : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest haalt 43 % (38 vrouwen en 51 mannen), de Duitstalige Gemeenschap slechts 16 % (4 vrouwen en 21 mannen). De andere zitten daartussenin : 23 % vrouwen in het Waals Gewest (17 vrouwen en 58 mannen), 29 % in de Franstalige Gemeenschap (27 vrouwen en 65 mannen) en 31 % in de Vlaamse Gemeenschap (39 vrouwen en 85 mannen).
Nationale regeringen
In 2007 waren de mannen drie keer talrijker dan de vrouwen in de ministerraden (10) van de regeringen in de Europese Unie (24 % vrouwen). Sommige landen blijken zich werkelijk in te zetten voor een evenwichtige vertegenwoordiging — Spanje 41 %, Zweden 46 %, Noorwegen 53 % en Finland 60 % — maar de ministerraden van Slovakije, Griekenland en Turkije tellen slechts één vrouw, terwijl Roemenië een volledig mannelijke Ministerraad heeft. Vrouwen stoten slechts zelden door tot de absolute top van de regering. Slechts 8 van de 27 lidstaten van de Europse Unie hebben reeds een vrouwelijke premier (of gelijkwaardig ambt) gehad — het Verenigd Koninkrijk, Portugal, Litouwen (twee maal), Frankrijk (11) , Polen, Bulgarije, Finland en Duitsland.
In de Belgische Ministerraad zitten momenteel met 33 % (5 vrouwen en 10 mannen) veel meer vrouwen dan het Europese gemiddelde, maar ons land heeft nog nooit een vrouwelijke premier gehad.
De regering telt daarnaast ook 7 staatssecretarissen, van wie er slechts 1 vrouw is (14 %). De hele regering samen telt dus maar 27 % vrouwen (6 vrouwen en 16 mannen).
Regionale regeringen
Gemiddeld tellen in de Europese Unie de regionale regeringen 26 % vrouwelijke leden en 9 % vrouwelijke voorzitters.
In België tellen de gemeenschaps- en gewestregeringen gemiddeld 30 % vrouwen. Er zijn echter grote verschillen tussen de deelgebieden onderling. Zo zijn in de Franse Gemeenschap 43 % van de leden vrouwen (3 vrouwen en 4 mannen), terwijl in het Waals Gewest slechts 11 % vrouwen zijn (1 vrouw en 8 mannen). Tussen beide uitersten zitten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 38 % vrouwen (3 vrouwen en 5 mannen), de Vlaamse Gemeenschap met 33 % vrouwen (3 vrouwen en 6 mannen) en de Duitstalige Gemeenschap met 25 % vrouwen (1 vrouw en 3 mannen).
Elk van die regeringen heeft een man aan het hoofd.
B. Vrouwen en het gerecht
De leden van het Hooggerechtshof (12) bekleden, ongeacht de precieze benaming van het Hof (13) , het hoogste machtsniveau binnen het nationale rechtssysteem. In Europa zijn de leden van de nationale Hooggerechtshoven gemiddeld voor 68 % mannen, maar dat resultaat wordt beïnvloed door het grote aantal vrouwen in een aantal recent tot de Europese Unie toegetreden landen, met name Bulgarije (78 % vrouwen) en Roemenië (75 % vrouwen).
Hongarije, Letland en Slovenië hebben een evenwicht bereikt (met respectievelijk 61 %, 57 % en 67 % vrouwelijke rechters). De hoogste rechterlijke functies blijven daarentegen een mannenbastion in het Verenigd Koninkrijk, Cyprus, Malta, Spanje en Portugal, waar 90 % van de rechters man zijn.
Al maken heel wat vrouwen deel uit van de hooggerechtshoven in tal van nieuwe lidstaten, toch bekleedt meestal een man het hoogste ambt. Alleen in Tsjechië, Luxemburg, Oostenrijk en Finland zit momenteel een vrouw het Hooggerechtshof voor. In de Europese Unie zijn gemiddeld 13 % van de voorzitters vrouwen.
In België bestaat het Hof van Cassatie voor 17 % uit vrouwen (5 vrouwen voor 25 mannen) en het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie (14) voor 8 % uit vrouwen (1 vrouw voor 11 mannen). De drie hoogst geplaatste oversten in de magistratuur (eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en federaal procureur bij het Federaal parket) evenals de vijf procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de vijf eerste voorzitters bij de hoven van beroep, zijn mannen. Slechts 22 % van de procureurs des Konings bij de rechtbanken van eerste aanleg, zijn vrouwen (6 vrouwen en 21 mannen). Het Grondwettelijk Hof (15) bestaat uit 12 rechters, waaronder slechts een vrouw, en de Raad van State (16) telt op 44 leden slechts 7 vrouwen (16 %).
C. Vrouwen en de overheid
De mannen en vrouwen aan de macht stellen het beleid en de wetgeving op en nemen de beslissingen, de overheidsdiensten voeren dat beleid uit. De invulling die de hoge ambtenaren aan de toepassing van het beleid en de wetgeving geven, heeft grote gevolgen voor de bevolking. Het aandeel vrouwen op deze posten is dus ook een goede waardemeter voor de participatie van vrouwen aan de besluitvorming.
Vijf jaar geleden werd het « Actieplan diversiteit 2005-2007 » (17) in ons land gepubliceerd, om de discriminatie van vrouwen bij de overheid tegen te gaan.
Er zijn verschillende maatregelen uitgewerkt inzake selectie en promotiemogelijkheden om met name discriminerende criteria (zoals « man van de praktijk ») uit jobaanbiedingen te bannen en een grotere diversiteit van de jury te garanderen, in het bijzonder bij de selectie voor management- en staffuncties. Bepaalde belemmeringen voor promotie bij deeltijds werkenden zijn afgeschaft en voortaan mogen functies met verantwoordelijkheid — met uitzondering van de managements- en staffuncties — deeltijds worden uitgevoerd (18) .
Binnen het kader van dat plan werd in 2006 een campagne gestart om vrouwen ertoe aan te zetten zich kandidaat te stellen voor een technische functie of een management- of staffunctie.
Daardoor zijn er inderdaad meer vrouwen aan de slag gegaan bij de overheid, maar toch blijven er nog flagrante ongelijkheden bestaan.
1. In de ministeries
Vrouwen op de hoogste twee posten in de hiërarchie (19)
In België zijn de twee hoogste hiërarchische rangen de « top managers » (niveau 1) en de « management- en staffuncties » (niveau 2). In eerste instantie bekijken we enkel de situatie in de ministeries, vervolgens kijken we of deze analyse wordt bevestigd als we het volledige overheidsambt, inclusief de ministeries, erbij betrekken.
In de ministeries van de lidstaten van de Europese Unie werken momenteel 29 % vrouwen in niveau 1 (onder de minister) en 34 % in niveau 2.
Van de negen lidstaten met de beste resultaten op dit vlak, zijn er zes landen die bij de jongste twee uitbreidingen zijn toegetreden tot de Europese Unie (Bulgarije, Slovenië, Letland, Hongarije, Slovakije en Polen). Polen, Bulgarije en Griekenland hebben meer dan 30 % vrouwen op de twee hoogste functies in de overheidsdiensten; Letland, Zweden, Hongarije, Roemenië en Slovakije meer dan 40 % en Slovenië en Spanje zelfs meer dan 50 %. Aan het andere uiterste vinden we België, Denemarken, Luxemburg, Cyprus en Malta waar 85 % van de hoogste graden mannen zijn en Duitsland waar dat zelfs 90 % is. In Turkije is het onevenwicht het duidelijkst aangezien daar alle hoge ambtenaren mannen zijn.
In de Belgische ministeries zijn 30 % van de « top managers » (niveau 1) vrouwen en 6 % van de « management- en staffuncties (niveau 2) (20) .
Als we verder kijken naar de verdeling volgens beleidsdomeinen (21) blijkt uit het Europese gemiddelde dat vrouwelijke ambtenaren met leidinggevende functies het vaakst te vinden zijn in ministeries met sociaal-culturele taken.
Uit de volgende tabel blijkt dat België die tendens niet volgt.
Percentage vrouwen in de hoogste twee ambten van de hiërarchie (onder de minister) volgens het type van overheidsambt :
Niveaux — Niveaus | Fonctions régaliennes (1) — Basistaken (1) | Économie (2) — Economische taken (2) | Infrastructure (3) — Infrastructuur (3) | Fonctions socioculturelles (4) — Sociaal-culturele taken (4) | Tous ministères confondus — Alle ministeries samen | |
Moyenne européenne. — Europees gemiddelde | 1 | 26 % | 26 % | 28 % | 37 % | 29 % |
2 | 31 % | 33 % | 31 % | 42 % | 34 % | |
Belgique. — België | 1 | 50 % 1 femme — 1 homme. — 50 % 1 vrouw — 1 man | 0 % 3 hommes. — 0 % 3 mannen | 100 % 1 femme. — 100 % 1 vrouw | 25 % 1 femme — 3 hommes. — 25 % 1 vrouw — 3 mannen | 30 % 3 femmes — 7 hommes. — 30 % 3 vrouwen — 7 mannen |
2 | 18 % 2 femmes — 9 hommes. — 18 % 2 vrouwen — 9 mannen | 5 % 1 femme — 19 hommes. — 5 % 1 vrouw — 19 mannen | 0 % 2 hommes. — 0 % 2 mannen | 0 % 14 hommes. — 0 % 14 mannen | 6 % 3 femmes — 44 hommes. — 6 % 3 vrouwen — 44 mannen | |
(1) Ministère de la Défense, SPF Intérieur, SPF Justice, SPF Chancellerie du premier ministre. Ministerie van Landsverdediging, FOD Binnenlandse Zaken, FOD Justitie, FOD Kanselarij van de eerste minister. (2) SPF Budget et Contrôle de la gestion, SPF Économie, PME, Classes moyennes et Énergie, SPF Finances, SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement. FOD Budget en Beheerscontrole, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, FOD Financiën, FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. (3) SPF Mobilité et Transports. FOD Mobiliteit en Vervoer. |
||||||
(b) Vrouwen van universitair niveau (22) (Hier worden de vrouwen van niveau A bedoeld, de cijfers omvatten dus ook de vrouwelijke « topmanagers » en vrouwen met « management- en staffuncties »)
Er bestaan ook verschillen tussen mannen en vrouwen inzake de niveaus A, B, C en D (23) bij de ambtenaren.
Voor alle ministeries samen zijn er 38,7 % vrouwen in niveau A, 45,7 % in niveau B, 57,2 % in niveau C en 50,8 % in niveau D.
Er bestaan echter grote verschillen tussen de ministeries inzake het aandeel van de vrouwen. Zo zijn er slechts 22,7 % vrouwen bij de federale overheidsdienst voor informatie- en communicatietechnologie terwijl bij de FOD Justitie (griffies en parketten) 65,1 % vrouwen werken.
Voor alle ministeries samen zien we in de leeftijdscategorie van 20 tot 39 jaar ook meer vrouwen dan mannen in de niveaus A en B, wat een gunstige evolutie inzake een verhoogde aanwezigheid van vrouwen op deze niveaus laat vermoeden. Deze evolutie is echter niet in elk ministerie waar te nemen, met name niet in de minst vervrouwelijkte ministeries opgenomen in de bijlage.
2. Bij het volledige Belgische openbaar ambt, dus 75 diensten (24) met 85 000 ambtenaren.
(a) Vrouwen op de hoogste twee posten in de hiërarchie (25)
De lage aanwezigheid van vrouwen in de hoogste twee posten in de hiërarchie blijkt ook als het volledige openbaar ambt (met inbegrip van de ministeries) wordt bekeken. Momenteel worden maar 15 % van de functies van niveau 1 en 2 in het openbaar ambt waargenomen door vrouwen (7 vrouwen en 38 mannen in niveau 1 en 13 vrouwen en 73 mannen in niveau 2).
(b) Vrouwen van universitair niveau (26)
Vrouwen maken vandaag 51,9 % van het personeel van het federale bestuur uit, maar zijn slechts met 39,2 % aanwezig in niveau A (+ 3,7 % ten overstaan van 2004) en met 47,4 % in niveau B (– 0,4 % ten overstaan van 2004). In de niveaus C (60,2 %) en D (55,4 %) zijn zij oververtegenwoordigd.
Deze gegevens hebben betrekking op de 85 000 personeelsleden van de 75 federale overheidsinstellingen (met inbegrip van de ministeries) en zijn uiteraard een gemiddelde.
Binnen bepaalde eenheden zijn de ongelijkheden trouwens erg opvallend (zie bijlage).
In de algemene statistieken lijken in de leeftijdscategorie van 20 tot 39 jaar meer vrouwen dan mannen aanwezig te zijn in niveau A en in de leeftijdscategorie van 20 tot 44 jaar meer vrouwen dan mannen in niveau B. Dit blijft natuurlijk een gemiddelde, en deze tendens is zeker niet in alle diensten van het openbaar bestuur merkbaar, en al helemaal niet of amper in de minst vervrouwelijkte departementen opgenomen in de lijst als bijlage.
D. Vrouwen en economie
Alle overheidsbedrijven moeten de samenstelling van onze maatschappij weerspiegelen. Zij moeten het goede voorbeeld geven dat de andere bedrijven hopelijk zullen volgen.
1. Vrouwen bij de centrale banken (27)
Alle centrale banken van de 27 lidstaten van de Europese Unie worden geleid door een man. Gemiddeld tellen de hoogste besluitvormingsorganen van de centrale banken van de Europese Unie 1 vrouw voor 5 mannen. Zweden, Denemarken, Frankrijk en Finland hebben als enige landen centrale banken met meer dan een derde vrouwen op een beslissingspositie. In zeven lidstaten (Slovenië, Portugal, Oostenrijk, Duitsland, Italië en Cyprus) en in Turkije zitten uitsluitend mannen in de hoogste besluitvormingsorganen van de centrale bank.
In alle lidstaten, ook in België, is de directeur van de centrale bank een man. Slechts 17 % van de leden van de hoogste besluitvormingsorganen van de Belgische centrale bank zijn vrouwen (3 vrouwen en 15 mannen).
2. Vrouwen in andere economische overheidsbedrijven
(a) Voorbeelden op nationaal niveau
De Nationale Loterij :
— raad van bestuur (16 leden) : 25 % vrouwen (onder wie de voorzitter);
— volledig mannelijk directiecomité (6 leden);
De Post :
— raad van bestuur (10 leden) : slechts één vrouw (voorzitter);
— de chief executive officer is een man;
— volledig mannelijk directiecomité (7 leden);
Belgacom :
— raad van bestuur (15 leden) : een derde vrouwen;
— directiecomité (7 leden) : slechts één vrouw;
Belgocontrol :
— volledig mannelijke raad van bestuur (10 leden);
— volledig mannelijk directiecomité (4 leden);
NMBS Holding :
— raad van bestuur (10 leden) : 30 % vrouwen;
— volledig mannelijk directiecomité (5 leden);
NMBS :
— raad van bestuur (6 leden) : 50 % vrouwen (onder wie de voorzitter);
— volledig mannelijk directiecomité (4 leden);
Infrabel :
— raad van bestuur (6 leden) : een derde vrouwen;
— volledig mannelijk directiecomité (5 leden);
Opmerking : met betrekking tot de NMBS Holding en de beide filialen, NMBS en Infrabel, heeft de wet van 22 maart 2002 tot wijziging van de wet 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bepaald dat ten minste een derde van de leden van de raden van bestuur van het andere geslacht moet zijn. Inzake de — nog steeds volledig mannelijke — directiecomités van deze ondernemingen, is niets bepaald.
(b) Voorbeeld op gemeenschapsniveau :
De RTBF :
raad van bestuur (17 leden) : 23,5 % vrouwen;
permanent comité (4 leden); 50 % vrouwen;
Voorbeelden op regionaal niveau :
De Haven van Brussel :
raad van bestuur (20 leden) : 25 % vrouwen (onder wie de voorzitter);
beheerscomité (4 leden) : 25 % vrouwen;
De MIVB :
raad van bestuur (22 leden) : 9 % vrouwen;
volledig mannelijk beheerscomité (7 leden);
De Société Wallonne des Eaux (SWDE) :
raad van bestuur (17 leden) : 18 % vrouwen;
volledig mannelijk directiecomité (4 leden);
De Société régionale wallonne du Transport (SRWT) die 5 TEC-exploitatievennootschappen omvat :
raad van bestuur (17 leden) : 18 % vrouwen (onder wie de voorzitter);
volledig mannelijk directiecomité (8 leden);
De TEC :
raad van bestuur (5 leden) : 20 % vrouwen;
directie (9 leden) : 22 % vrouwen;
De Lijn :
raad van bestuur (11 leden) : 27 % vrouwen;
directiecomité (11 leden) : 18 % vrouwen;
E. Vrouwen in de besluitvormingsorganen van de sociale partners
In 2007 was er bij de sociale partners op Europees niveau (28) een veel beter evenwicht op de sleutelposten (meer dan 20 % vrouwen bij de leidinggevende organen van de sectorale en interprofessionele organisaties) bij de werkgeversorganisaties dan bij de werknemersorganisaties(minder dan 10 %).
Dat geldt eveneens voor de sociale partners op Belgisch niveau.
De volgende tabel heeft betrekking op de aanwezigheid van vrouwen in de besluitvormingsorganen van de drie grootste Belgische werknemersorganisaties :
Organisatie | Directiefuncties | Effectief Bureau | ||
mannen | vrouwen | mannen | vrouwen | |
ABVV (1) | 64,3 % | 35,7 % | 67,1 % | 32,9 % |
ACV (2) | 62,5 % | 37,5 % | 80,4 % | 19,6 % |
ACLVB (3) | 83,4 % | 16,6 % | 82,6 % | 17,4 % |
(1) Dit zijn de gegevens inzake de directiefuncties (voorzitters en secretarissen, 14 personen) op federaal niveau en op interregionaal Waals, Vlaams en Brussels niveau en inzake het effectief bureau (149 leden) op 5 maart 2009. (2) Dit zijn de gegevens inzake de directiefuncties (voorzitters en secretarissen, 16 personen) en inzake het nationaal en dagelijks Bureau (46 leden) op 9 januari 2009. (3) Dit zijn de gegevens inzake de directiefuncties (voorzitters, nationale secretarissen en leden van het uitvoerend Bureau (12 personen) en inzake het Nationaal Bureau (23 leden) op 23 april 2009. |
||||
De volgende tabel heeft betrekking op de aanwezigheid van vrouwen in de besluitvormingsorganen van de twee grootste Belgische werkgeversorganisaties :
Organisatie | Raad van bestuur | Directiecomité | ||
mannen | vrouwen | mannen | vrouwen | |
VBO (1) | 93 % | 7 % | 91,1 % | 8,9 % |
UCM (2) | 87,5 % | 12,5 % | — | — |
(1) Het betreft de samenstelling van de raad van bestuur (72 leden) op 24 februari 2009. (2) Het betreft de samenstelling van de raad van bestuur van de nationale federatie (24 leden) op 6 april 2009. |
F. Vrouwelijke universiteitsprofessoren
In het universitair onderwijs, dat verondersteld wordt uit te blinken in neutraliteit en objectiviteit, moeten absoluut vrouwen aanwezig zijn. Met een evenwichtiger verdeling van de ambten van universiteitsprofessor zullen vrouwen en mannen eindelijk samen de toekomstige besluitvormers kunnen opleiden.
In het academiejaar 2006-2007 was amper 21,5 % van het academisch personeel van de universiteiten van de Franse Gemeenschap een vrouw, terwijl vrouwen 48,4 % van het wetenschappelijk personeel (assistenten) uitmaakten (29) .
In de Vlaamse Gemeenschap was in het academiejaar 2007-2008 18 % van de universiteitsprofessoren een vrouw, terwijl er 51 % vrouwelijk assistenten waren (30) .
G. Vrouwen in privé-ondernemingen (31)
1. Vrouwelijke bedrijfsleiders
In Europa zijn 45 % van de werknemers vrouwen, maar omdat zij meer in lagere functies in dienst zijn, bekleden vrouwen slechts 28 % van de leidinggevende posities (executive directors, directeurs en bestuurders van kleine ondernemingen).
In België zijn slechts 31 % van de bedrijfsleiders vrouwen.
2. Vrouwen in de belangrijkste beursgenoteerde ondernemingen
De ondervertegenwoordiging van vrouwen aan de top wordt in grote bedrijven nog benadrukt.
De raden van bestuur (32) van beursgenoteerde ondernemingen bestaan in Europa gemiddeld uit 90 % mannen. Op het hoogste niveau is het verschil het grootst. Minder dan 3 % van de grote beursgenoteerde vennootschappen hebben een vrouw als voorzitter van de raad van bestuur.
De jongste jaren is er amper verbetering merkbaar. Noorwegen is een positieve uitzondering : sedert 1 januari 2004 moet 40 % van de leden van de raden van bestuur van Staatsondernemingen en naamloze vennootschappen van het andere geslacht zijn dan de overige leden (33) . In maart 2007 heeft Spanje als eerste land een soortgelijk quotum opgelegd aan particuliere ondernemingen (34) .
De 19 belangrijkste Belgische beursgenoteerde ondernemingen hebben allemaal een mannelijke voorzitter, en slechts 7 % vrouwen in hun hoogste besluitvormingsorganen.
III. INZET
Als mannen en vrouwen evenveel inspraak hebben in de besluitvorming, is dat niet alleen gunstig voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het algemeen, maar ook voor de democratie, de economische competitiviteit en de gelijke lonen.
A. Democratie
De deelname van vrouwen aan de politieke besluitvorming nam een belangrijke plaats in bij het actieplatform van de vierde VN-Wereldvrouwenconferentie in Peking in september 1995. Daar werden twee strategische doelstellingen geformuleerd : « Maatregelen treffen om te zorgen voor een volwaardige participatie van vrouwen in machtsstructuren en besluitvorming » en « de capaciteiten van vrouwen om te participeren in besluitvorming en leiding vergroten ».
Vervolgens zijn in 1999 op Europees niveau negen indicatoren ontwikkeld om de aanwezigheid van vrouwen in verantwoordelijke en besluitvormingposities te kunnen meten.
Deze indicatoren zijn (35) :
— het percentage vrouwen in de enige, respectievelijk de tweede kamer van de nationale/federale parlementen van de lidstaten en in het Europees Parlement;
— het percentage vrouwen in de regionale parlementen van de lidstaten, waar van toepassing;
— het percentage vrouwen in lokale besluitvormingsinstanties in de lidstaten;
— beleidsmaatregelen ter bevordering van een evenwichtige deelneming aan politieke verkiezingen;
— het percentage vrouwen in de nationale/federale regeringen en het percentage vrouwelijke leden van de Europese Commissie;
— het percentage vrouwelijke en mannelijke ministers en staatssecretarissen op de verschillende werkterreinen (portefeuilles/ministeries) van de nationale/federale regeringen van de lidstaten;
— het percentage vrouwelijke topambtenaren (na de minister) van de ministeries (benoemd, verkozen of voorgedragen) (centrale regering) en de overeenkomstige niveaus bij de Europese instellingen (A1 en A2);
— de spreiding van vrouwelijke topambtenaren over de verschillende werkterreinen;
— het percentage vrouwelijke leden van de hoogste rechtscolleges in de lidstaten en het percentage vrouwelijke leden van het Europese Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste Aanleg.
Zo kan pas werkelijk van « democratie » worden gesproken als mannen en vrouwen gelijkwaardig vertegenwoordigd zijn op alle machtsniveaus.
B. Economische competitiviteit
Uit een studie van Catalyst (36) uitgevoerd bij 353 van de 500 belangrijkste ondernemingen wereldwijd blijkt dat bedrijven met een groter aandeel leidinggevende vrouwen betere financiële resultaten boeken dan bedrijven die in verhouding minder vrouwen in hun leidinggevende organen hebben.
Gezien het lage aantal vrouwen in de leidinggevende organen van onze economie, wordt er met deze conclusies blijkbaar niet echt rekening gehouden. Als wij de wereldwijde concurrentie het hoofd willen bieden, zullen we echter al onze talenten moeten inzetten.
C. Gelijk loon
In België ligt het gemiddeld uurloon voor een vrouw 15 % lager (37) dan voor een man (38) . Ondanks de Europese wetgeving die de loonkloof al verkleind heeft, zien we in de Europese Unie dezelfde situatie : vrouwen verdienen gemiddeld 15 % minder dan mannen en blijven vaak vastzitten in banen met een lager loon (39) .
Incompetentie van de vrouwen kan daar geen verklaring voor zijn. Immers, zowel de Belgische cijfers (40) als het Europese gemiddelde (41) tonen aan dat vrouwen vandaag een hoger opleidingsniveau hebben dan mannen.
Waarom zijn er dan niet meer vrouwen op beter betaalde directieposten ?
Het « glazen plafond » of de « verticale segregatie » is alvast een belangrijke factor.
Een andere reden is de vaststelling dat vrouwen vaker dan mannen deeltijds werken (42) omdat zij nog steeds de meeste taken in het gezinsleven op zich nemen. Dat zoveel meer vrouwen dan mannen deeltijds werken, vergroot niet alleen de loonkloof, maar ook de zwakke aanwezigheid van vrouwen in de hogere machtsniveaus.
Door vrouwen via verschillende maatregelen toegang te geven tot de top van de hiërarchische pyramide, zowel in de politiek als in het economische leven, zullen zij beter betaalde banen krijgen en zal de loonkloof tussen mannen en vrouwen al gedeeltelijk worden opgelost.
IV. CONCLUSIE
Mannen en vrouwen moeten op gelijke voet bijdragen aan de ontwikkeling van de maatschappij, met hun respectievelijke bekwaamheden, kennis en ervaring, op alle niveau's.
Ook al is er vooruitgang geboekt (de duidelijkste vooruitgang wordt geboekt als er bepalingen zijn aangenomen die een quotum voor vrouwen instellen), toch is het onmiskenbaar zo dat er nog inspanningen moeten worden geleverd om tot een echte gelijkheid tussen de beide geslachten te komen.
Op politiek vlak ziet men dat vrouwen in het federale parlement, zowel in de Kamer als in de Senaat, vrij goed vertegenwoordigd zijn, maar dat er in de parlementen van bepaalde deelgebieden nog heel wat vooruitgang moet worden geboekt.
België heeft nog nooit een vrouwelijke eerste minister gekend, en in de federale regering en in de regeringen van de deelgebieden is de gelijkheid tussen vrouwen en mannen nog lang niet bereikt.
Ook bij het gerecht moet nog heel wat vooruitgang worden geboekt omdat vrouwen nog veel te weinig vertegenwoordigd zijn in de sleutelposten bij de gerechtelijke overheid. De Hoge Raad voor de Justitie telt momenteel 40 % vrouwen (18 vrouwen en 26 mannen) en is belast met de voordracht van kandidaten voor de functies van magistraat en korpschef. Het lijkt ons dan ook verstandig daar op te leggen dat ten minste 40 % van de leden van het andere geslacht moeten zijn dan de overige leden, om op die manier de huidige voorwaarden die gunstig zijn voor een toekomstige benoeming van vrouwen op sleutelposten bij justitie, te vrijwaren.
In het openbaar bestuur in het algemeen, maar ook bij de ministeries apart, zijn de twee hoogste posten in de hiërarchie (« top managers » en « management- en staffuncties ») bijna uitsluitend mannelijk (behalve bij de basistaken in de ministeries). Bovendien zijn vrouwen van universitair niveau (niveau A) afhankelijk van de specifieke dienst soms zwaar ondervertegenwoordgid (zie bijlage).
Artikel 11bis van de Grondwet bepaalt : « De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen voor vrouwen en mannen de gelijke uitoefening van hun rechten en vrijheden, en bevorderen meer bepaald hun gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen mandaten en de openbare mandaten. »
Teneinde dit artikel na te leven en de grote verschillen tussen de diverse diensten in het openbaar bestuur indachtig, wensen wij de harmonie te herstellen door een quotum in te stellen waarbij ten minste 40 % van de leden van het andere geslacht moeten zijn dan de overige leden, voor de functies met verantwoordelijkheid in de besluitvormingsorganen van alle federale overheidsdiensten, programmatorische overheidsdiensten, openbare instellingen van sociale zekerheid, federale wetenschappelijke instellingen, instellingen van openbaar nut en het ministerie van Defensie.
Er zijn ook dringende maatregelen nodig om werk en privé-leven te verzoenen omdat in het hele openbare ambt gemiddeld meer vrouwen in de leeftijdscategorie tussen 20 en 39 jaar in niveau A aanwezig zijn, en het jammer zou zijn dat het moederschap een eind zou maken aan de carrièrewens van deze vrouwen.
Aangezien vrouwen slecht vertegenwoordigd zijn bij de besluitvormingsorganen van de Centrale Bank, van andere economische overheidsbedrijven maar ook van particuliere bedrijven, wensen wij op te leggen dat de raad van bestuur en het directiecomité van alle economische overheidsbedrijven zo moeten worden samengesteld dat ten minste 40 % van hun leden van het andere geslacht is dan de andere leden. Op die manier hopen wij dat deze praktijk zal worden gevolgd door de particuliere ondernemingen.
Wij bedoelen hier de economische overheidsbedrijven als gedefinieerd door het Europees Hof van Justitie (43) , namelijk alle organen die een commerciële en economische activiteit uitoefenen waarin de overheid rechtstreeks of onrechtstreeks de meerderheid van het geplaatste kapitaal bezit, beschikt over de meerderheid van de stemmen die verbonden zijn met de uitgegeven aandelen, of meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, directie- of toezichtsorgaan kan aanwijzen. De autonome overheidsbedrijven bedoeld bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven worden hier dus eveneens bedoeld.
Er moeten ook heel wat inspanningen worden geleverd inzake de universiteitsprofessoren. Daarom wensen wij dat de federale ministers trachten een overlegd partnerschap tot stand te brengen met de gemeenschapsministers om zo tot een beter evenwicht te komen inzake de aanwezigheid van vrouwen op de hoogste posten van de instellingen voor hoger onderwijs.
Ten slotte is ook een evolutie noodzakelijk inzake de aanwezigheid van vrouwen in de besluitvormingsorganen van de sociale partners. Daartoe stelt dit voorstel een quotum in waarbij 40 % van de leden van het andere geslacht moeten zijn dan de overige leden binnen de beheers- en directieorganen.
Om zowel de zichtbare als de onzichtbare obstakels weg te nemen die vrouwen verhinderen om op te klimmen tot de hoogste posities binnen het systeem, wensen wij nog verder te gaan dan de wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen (wet gender mainstreaming).
Om te beginnen bepaalt de wet van 12 januari 2007 dat de regering bij het begin van de zittingsperiode de « strategische doelstellingen » die zij wenst te verwezenlijken overeenkomstig de doelstellingen van de vierde Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 te Peking heeft plaatsgehad, definieert, terwijl de formulering van dergelijke doelstellingen erg vaag kan blijven. Wij stellen dan ook voor een duidelijker formulering toe te voegen door op te leggen dat deze doelstellingen moeten worden weergegeven met becijferde gegevens.
Ten tweede wensen wij dat bij de opsplitsing van de verzamelde statistieken naar geslacht, voorrang wordt gegeven aan statistieken die gericht zijn op de functies met verantwoordelijkheid die eveneens beslissingsbevoegdheid inhouden.
Ten derde zet deze wet artikel 29 om van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van de gelijke kansen en gelijke behandeling van vrouwen en mannen in arbeid en beroep. Die richtlijn bepaalt het volgende : « De lidstaten houden daadwerkelijk rekening met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de opstelling en uitvoering van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beleidsmaatregelen en activiteiten op de in deze richtlijnen genoemde gebieden ». Wij wensen de verplichtingen van de ministers zoals zij voortvloeien uit de wet van 12 januari 2007, te verstrengen inzake de integratie van de genderdimensie in het beleid, de maatregelen en de acties waarvoor zij bevoegd zijn krachtens deze wet. In dat opzicht laat dit voorstel zich inspireren door aanbeveling 96/694/EG van de Raad van 2 december 1996 betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces en door de aanbevelingen van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties gedaan in het kader van de 50e zitting van de Commission on the status of women bijeengekomen van 27 februari tot 10 maart 2006, die tijdens de 53e zitting in New York in maart 2009 werden geactualiseerd.
Ten slotte zet artikel 5 van dit voorstel gedeeltelijk artikel 30 van de genoemde richtlijn om dat bepaalt : « De lidstaten dragen er zorg voor dat de ter uitvoering van deze richtlijn getroffen maatregelen, alsmede de ter zake reeds geldende bepalingen, met alle passende middelen ter kennis van alle betrokkenen worden gebracht, en in voorkomend geval op de werkplek. »
Dominique TILMANS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van de artikelen 9 tot 11, die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Deze wet zet meer bepaald de artikelen 29 en 30 om van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.
Art. 3
In artikel 2, § 1, tweede zin, van de wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, worden de woorden « duidelijke en becijferde » ingevoegd tussen het woord « de » en de woorden « strategische doelstellingen ».
Art. 4
Artikel 3 van dezelfde wet wordt aangevuld met de punten 4º tot 10º, luidende :
« 4º doet hij al het mogelijke opdat ten minste 40 % van de leden van het vrouwelijke geslacht zijn wat betreft de functies met verantwoordelijkheid en de beleidsorganen van alle diensten bedoeld in artikel 4 en bepaalt hij duidelijke en efficiënte sancties wanneer hier niet aan wordt voldaan;
5º keurt hij maatregelen goed inzake flexibele arbeidsregelingen en terbeschikkingstelling van structuren voor kinderopvang, teneinde het combineren van werk en privéleven te vergemakkelijken;
6º biedt hij vrouwen een opleiding voor directiefuncties aan en organiseert hij een systeem van coaching en peterschap opdat zij hun rol als leidinggevende efficiënt kunnen vervullen;
7º organiseert hij voor de mannen, en met name voor de mannen die functies met verantwoordelijkheid bekleden, opleidingen inzake gelijkheid van de geslachten opdat zij zich bewust worden van materies inzake gendergelijkheid en meer inspanningen leveren om vrouwen te laten deelnemen aan de besluitvormingsprocessen;
8º moedigt hij aan dat de promotieprocedures transparant verlopen en dat voor de besluitvormingsposten transparante criteria worden opgesteld;
9º werkt hij bewustmakingscampagnes uit gericht naar de diverse actoren, ook vrouwen;
10º vergemakkelijkt hij het tot stand brengen van netwerken tussen vrouwen die functies met verantwoordelijkheid bekleden binnen de diensten bedoeld in artikel 4 en vrouwen die de promotie van de vrouw voor deze functies ondersteunen. »
Art. 5
In artikel 4 van dezelfde wet worden de woorden « en daarbij voorrang gevend aan statistieken die gericht zijn op de functies met verantwoordelijkheid die ook beslissingsbevoegdheid inhouden » ingevoegd tussen de woorden « in de domeinen die onder zijn bevoegdheden vallen » en de woorden « , op toe dat de statistieken ».
Art. 6
In dezelfde wet wordt een artikel 4/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 4/1. De ministers, elk in de domeinen waarvoor zij bevoegd zijn, verzamelen, gebruiken en brengen ter kennis van iedere betrokkene, in een geschikte vorm, alle gegevens inzake de aanwezigheid van vrouwen in functies met verantwoordelijkheid en in de besluitvormingsorganen van de diensten bedoeld in artikel 4, van de rechterlijke macht, de werknemers- en werkgeversorganisaties, de economische overheidsbedrijven en de particuliere ondernemingen. Bovendien streven zij een overleg en partnerschap na met de ministers van de gemeenschappen om zo tot een beter evenwicht te komen inzake de aanwezigheid van vrouwen op de hoogste functies in de instellingen voor het hoger onderwijs. »
Art. 7
In de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wordt een artikel 15/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 15/1. — De raad van bestuur en het directiecomité van de in artikel 1, § 4, bedoelde autonome overheidsbedrijven worden dusdanig samengesteld dat ten minste 40 % van de leden ervan van het vrouwelijke geslacht zijn. »
Art. 8
In dezelfde wet wordt een artikel 16/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 16/1. In de raad van bestuur en het directiecomité van de organen die een commerciële en economische activiteit uitoefenen waarin de overheid rechtstreeks of onrechtstreeks de meerderheid van het geplaatste kapitaal bezit, over de meerderheid van de stemmen beschikt die verbonden zijn met de uitgegeven aandelen, of meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, directie- of toezichtsorgaan kan aanwijzen, dient ten minste 40 % van de leden van het vrouwelijke geslacht zijn. »
Art. 9
In artikel 129 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende :
« 40 % van de raadsheren zijn van het vrouwelijke geslacht. »
Art. 10
In het tweede deel, boek I, titel VI, hoofdstuk Vbis, artikel 259bis-1, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 2 wordt aangevuld met een 5º, luidende :
« 5º 40 % leden van het vrouwelijke geslacht. »
Art. 11
Artikel 69 van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State, wordt aangevuld met een lid luidende :
« 40 % van de leden van de Raad van State zijn van het vrouwelijke geslacht. »
Art. 12
Artikel 15ter van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, opgeheven door de wet van 7 mei 1999, wordt hersteld als volgt :
« Art. 15ter. De bestuurs- en directieorganen van de werkgevers- en werknemersorganisaties hebben tenminste 40 % leden van het vrouwelijke geslacht. »
1 oktober 2010.
Dominique TILMANS. |
Bijlage
Vrouwen zijn op niveau A slechts aanwezig met :
6,7 % in het Centrum voor onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie (in de niveaus B, C en D zijn vrouwen in de meerderheid);
10 % in het Interdepartementaal Korps van de Inspectie van Financiën;
10 % in de Programmatorische federale overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling (POD DO);
12 % in het Koninklijk Meteorologisch Instituut (en slechts 27,7 % van het totale aantal personeelsleden zijn vrouwen);
19,3 % bij de Regie der Gebouwen (17,8 % in niveau B en een meerderheid aan vrouwen in de niveaus C en D);
22,7 % bij de federale overheidsdienst voor Informatie- en Communicatietechnologie
23,8 % bij de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;
28,2 % bij de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen (op de andere niveau zijn zij met evenveel of meer);
28,5 % bij het ministerie van Landsverdediging;
28,6 % bij de Koninklijke Sterrenwacht van België (op niveau B zijn er 21,6 % vrouwen en op het totale aantal personeelsleden 32,1 %);
29,3 % bij het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (37,5 % in niveau B);
29,7 % bij de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
30,3 % bij de FOD Vervoer en Mobiliteit (slechts 28,4 % vrouwen in niveau B);
30,8 % bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;
32,4 % bij de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (37,5 % in niveau B en ruim in de meerderheid op de andere niveaus);
34 % bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (in de meerderheid op de andere niveaus);
34,4 % bij de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie;
34,5 % bij de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (in de meerderheid op de andere niveaus);
34,7 % bij het Belgisch Instituut voor Ruimteaëronomie (20 % in niveau B, 16,7 % in niveau C en 66,7 % in niveau D, en slechts 33 % van het totale aantal personeelsleden);
34,7 % van het Nationaal Geografisch Instituut (slechts 25,7 % vrouwen op niveau B en 33,9 % van het totale aantal personeelsleden);
34,9 % bij de Rijksdienst voor pensioenen (op de andere niveaus in de meerderheid);
34,9 % bij de FOD Financiën;
35,3 % bij de magistratuur van de Raad van State;
36,7 % bij de POD Wetenschapsbeleid (op de andere niveaus in de meerderheid);
37 % bij de FOD Budget en Beheerscontrole (ruim in de meerderheid op de andere niveaus);
37,1 % bij het Algemeen Rijksarchief en bij de Rijksarchieven in de provincies;
37,5 % bij het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (in de meerderheid op de andere niveaus);
37,8 % bij het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (op de andere niveaus in de meerderheid);
37,9 % bij de Centrale Dienst voor sociale en culturele actie ten behoeve van de leden van de militaire gemeenschap (ruim in de meerderheid op de andere niveaus);
38 % bij de Koninklijke Bibliotheek van België (op de andere niveaus in de meerderheid);
38,2 % bij de Pensioendienst voor de Overheidssector (op de andere niveaus in de meerderheid);
38,4 % bij de FOD Kanselarij van de eerste minister;
39,1 % bij het Koninklijk Museum voor het leger en de krijgsgeschiedenis (slechts 38,6 % van het totale aantal personeelsleden);
39,5 % bij de Nationale Plantentuin van België (21 % in de niveaus B en C en slechts 34 % van het totale aantal personeelsleden).
(1) Op 1 januari 2008 bestond de Belgische bevolking uit 5 224 309 mannen en 5 442 557 vrouwen, binnen de leeftijdscategorie tussen 20 en 64 waren er 3 210 419 mannen en 3 183 951 vrouwen (gegevens te vinden op de website http://www.statbel.fgov.be/figures/d21_nl.asp#3.)
(2) In dat kader kan de functie van besluitvormer worden gedefinieerd als een « position from where it is possible to take or influence a decision at organisational level or at hierarchical level » (definitie uit de gegevensbank van de Europese Commissie inzake besluitvorming).
(3) Verscheidenheid betekent uiteraard niet dat er pariteit moet zijn tussen vrouwen en mannen.
(4) Zie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision 2007 — Analyse de la situation et tendances », Verslag van de Europese Commissie, waarvan de gegevens werden geactualiseerd via de databank van de Europese Commissie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision » beschikbaar op de site http://ec.europa.eu/employment_social/women_men_stats/measures_in4_fr.htm (ook in het Engels).
(5) Daartegenover staat dat 7 andere landen van de Unie minder dan 15 % vrouwen in hun parlement hebben — Tsjechië, Cyprus, Ierland, Slovenië, Hongarije, Roemenië en Malta.
(6) Momenteel zijn er 39 % vrouwen in de Senaat (28 vrouwen en 43 mannen) en 38 % in de Kamer van volksvertegenwoordigers (58 vrouwen en 92 mannen).
(7) Waarvan 73 met een tweekamerstelsel.
(8) Zie http://www.ipu.org/wmn-f/speakers.htm voor een overzicht van de vrouwelijke parlementsvoorzitters in de wereld.
(9) Bij de follow-up van het actieplan van Peking door de lidstaten is de « regio » gedefinieerd als het niveau onder het federale of nationale op politiek en administratief hiërarchisch vlak, maar boven het lokale, dat bovendien beschikt over zijn eigen verkozen parlement.
(10) Die bestaan uit de ministers en vice-eersteministers.
(11) Namelijk Edith Cresson in 1991 onder François Mitterand.
(12) Zie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision 2007 — Analyse de la situation et tendances », Verslag van de Europese Commissie, waarvan de gegevens werden geactualiseerd via de databank van de Europese Commissie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision » beschikbaar op de site http://ec.europa.eu/employment_social/women_men_stats/measures_in4_fr.htm (ook in het Engels).
(13) In België is dat het Hof van Cassatie.
(14) Dat zijn de advocaten generaal.
(15) Zie htpp://www.const-court.be.
(16) htpp://www.raadvst-consetat.be/?page=about_organisation_council&lang=nl
(17) Zie « het Actieplan 2005-2007 voor het bevorderen van de Diversiteit. De federale overheid : een diverse werkgever », brochure uitgegeven door de FOD Personeel en Organisatie.
(18) Dat is zo sedert de hervorming van de carrière van ambtenaren niveau A, zie « Respect voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen », brochure uitgegeven door de FOD Personeel en Organisatie in 2006.
(19) Zie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision 2007 — Analyse de la situation et tendances », Verslag van de Europese Commissie, waarvan de gegevens werden geactualiseerd via de databank van de Europese Commissie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision » beschikbaar op de site http://ec.europa.eu/employment_social/women_men_stats/measures_in4_fr.htm (ook in het Engels)
(20) Gegevens verzameld tussen 26/05/2008 en 15/10/2008 uit de databank van de Europese Commissie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision » beschikbaar via : http://ec.europa.eu/employment_social/women_men_stats/measures_in4_fr.htm
(21) Volgens de BEIS-typologie, die vier typen staatstaken omvat : basistaken (buitenlandse en binnenlandse zaken, defensie, justitie enz.), economie (financiën, handel, industrie, landbouw enz.), infrastructuur (verkeer, communicatie, milieu enz.), sociaal-culturele taken (sociale zaken, arbeid, volksgezondheid, kinderen, gezin, jeugd, ouderen, onderwijs, wetenschap, cultuur, sport enz.).
(22) Gegevens beschikbaar op http://www.pdata.be/reports/tab_stat.php
(23) Niveau A : Universitair of hoger onderwijs lange type — Niveau B : Hoger onderwijs korte type — Niveau C : Hoger secundair onderwijs — Niveau D : Lager secundair onderwijs
(24) De federale overheidsdiensten, de Programmatorische Overheidsdiensten, de Wetenschappelijke Instellingen en de Instellingen van Openbaar Nut.
(25) Gegevens verkregen bij de FOD Personeel en Organisatie.
(26) Gegevens beschikbaar op http://www.pdata.be/reports/tab_stat.php
(27) Gegevens verzameld tussen 26/05/2008 en 15/10/2008 uit de databank van de Europese Commissie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision » beschikbaar via : http://ec.europa.eu/employment_social/women_men_stats/measures_in4_fr.htm (ook in het Engels).
(28) Zie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision — Analyse de la situation et tendance », Verslag 2007 van de Europese Commissie.
(29) Zie de statistieken van de Franse Gemeenschap beschikbaar op http://www.statistiques.cfwb.be/publicationsDetails.php — in de « annuaire du personnel de l'enseignement, section V : le personnel de l'enseignement en nombre de personnes ».
(30) Zie statistieken van de Vlaamse Gemeenschap « Vlaams Onderwijs in cijfers 2007-2008 » op de website http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/2007-2008/PocketboekjeNL.pdf
(31) Cf. « Les femmes et les hommes dans la prise de décision — Analyse de la situation et tendance », Verslag van de Europese Commissie, waarvan de gegevens werden geactualiseerd via de databank van de Europese Commissie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision » beschikbaar op de site http://ec.europa.eu/employment_social/women_men_stats/measures_in4_fr.htm (ook in het Engels)
(32) Dus het hoogste besluitvormingsorgaan.
(33) De betrokken bedrijven (namelijk ongeveer 600 ondernemingen) hebben twee jaar gekregen om aan deze voorwaarde te voldoen, op straffe van een boete.
(34) De betrokken bedrijven hebben acht jaar de tijd gekregen. Spanje is niet zo ver gegaan als Noorwegen inzake straffen als de quota niet worden gehaald. Bij het toewijzen van een overheidscontract aan een onderneming wordt rekening gehouden met het aantal vrouwen in de raad van bestuur. Zo wordt actie ter zake aangemoedigd (cf. « Le ventre de Carme Chacón face à l'armée espagnole » artikel in Trends Tendance van 6 mei 2008, ter beschikking op de site http://www.trends.be/fr/economie/12-1285-45326/article.html ?cid=rss).
(35) « De deelname van mannen en vrouwen aan de Belgische politiek » een onderzoek van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen uitgevoerd in 2006.
(36) http://www.catalyst.org/.
(37) Op maandbasis loopt het verschil op tot 25 %.
(38) Zie rapport 2008 over De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België, van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.
(39) Zie « Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 » publicatie van de Europese Commissie.
(40) Volgens de cijfers van 2005-2006, waren 44 % van de vrouwelijke werknemers hoger opgeleiden, tegenover 32 % van de mannen (cf. « L'écart salarial expliqué — L'inégalité salariale homme/femme en pratique », Rapport 2008 van CSC). De cijfers voor 2005 van de Franse Gemeenschap tonen aan dat 54 % van de jongeren die naar de universiteit gaan, meisjes zijn. Volgens het « Statistical Yearbook of Flemish education 2004-2005 » (beschikbaar op http://www.ond.vlaanderen.be/publicaties/eDocs/pdf/347.pdf), zijn 55 % van de jongeren die naar de universiteit gaan, meisjes. Zie ook het rapport 2008 over De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België, van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.
(41) Uit de cijfers voor 2007 blijkt dat vrouwen 59 % van de diploma's hoger onderwijs in de Europese Unie halen (zie « Les femmes et les hommes dans la prise de décision — Analyse de la situation et tendance », Verslag 2007 van de Europese Commissie) .
(42) In de Europese Unie werkte in 2007 bijna een derde van de vrouwen deeltijds, tegenover 7,7 % van de mannen. In België werkten in 2008 5 % van de mannen deeltijds en 34 % van de vrouwen (zie « L'écart salarial expliqué — L'inégalité salariale homme/femme en pratique », verslag 2008 van CSC).
(43) Zie bijvoorbeeld : CJCE, 6 juillet 1982, no 188-190/80, République française e.a. c. Commission, Rec. CJCE, blz. 2545.