5-317/1

5-317/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

13 OKTOBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 331octies van het Burgerlijk Wetboek teneinde perken te stellen aan genetisch onderzoek bij overledenen met het oog op het vaststellen van de afstamming

(Ingediend door de heer Philippe Mahoux)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 12 juli 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-39/1 - BZ 2007).

In de moderne geneeskunde wordt het DNA-onderzoek in tal van domeinen gebruikt, onder meer bij het diagnosticeren van erfelijke ziekten.

Tegenwoordig is het ook mogelijk voor elk van ons een specifieke streepjescode te bepalen en deze te gebruiken om het vaderschap vast te stellen alsmede om iemands identiteit te bepalen op basis van bloed- of spermacellen, ...

De zaak waarin het lichaam van Yves Montand opgegraven werd om zijn genetische afdruk te nemen, heeft aangetoond welke moeilijkheden zich ter zake voordoen (Parijs, 6 november 1997, Dalloz, 1998, blz. 122).

Frankrijk heeft op dit vlak een wetgevend initiatief genomen. Artikel 16-11 van het Franse Burgerlijk Wetboek bepaalt dat genetische identificatie slechts kan plaatsvinden in het kader van een vordering tot vaststelling van de afstamming.

In elk geval moet de betrokkene vooraf en uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven.

De Franse jurisprudentie heeft uit deze bepaling ongelukkigerwijze afgeleid dat deze regeling niet toegepast hoeft te worden wanneer de vordering tot vaststelling van het vaderschap betrekking heeft op een overledene, juist omdat die overledene zijn toestemming niet meer kan geven. Bovendien kan het in artikel 16-11 verleende recht niet overgedragen worden aan de erfgenamen.

Ook in België graaft men overledenen op om afnamen te verrichten.

Zo heeft de rechtbank van Luik op 17 april 1989 in kort geding bevolen een lijk op te graven om een genetische afdruk te nemen (zie ook Rb. Namen, 2 december 1992, JLMB, 1993, blz. 593; Rb. Brussel (kort geding), 4 april 1995).

De consideransen van het vonnis vermelden duidelijk dat het recht van het kind om zijn afstamming van vaderszijde te doen vaststellen en alle bewijselementen daarvoor trachten te verkrijgen, belangrijker is dan de eerbied die aan de dode verschuldigd is en dan de integriteit van het stoffelijk overschot.

Door het overlijden en de vaststelling van de afstamming op deze manier te benaderen treden twee grote problemen naar voren.

Enerzijds bestaat er een discriminatie ten aanzien van de dood. Mensen die zich laten cremeren, kunnen immers niet meer aan een onderzoek worden onderworpen.

Anderzijds vloeit uit deze eerste discriminatie een tweede voort, want de kinderen die de vordering instellen, worden niet op gelijke voet behandeld.

Bovendien is het schokkend te moeten vaststellen dat iemand tijdens zijn leven elk genetisch onderzoek kan weigeren, zoals in het voornoemde arrest het geval was, maar dat na het overlijden het lijk van die persoon toch opgegraven wordt.

Uit de weigering om een genetisch onderzoek te ondergaan kan de rechter in elk geval een vermoeden afleiden dat in het nadeel speelt van de verweerder.

Om al deze redenen stellen wij voor dat in het Burgerlijk Wetboek een verbod ingesteld wordt om na de dood genetisch onderzoek te verrichten met het oog op de vaststelling van de afstamming, tenzij de betrokkene vooraf en tijdens zijn leven daartoe uitdrukkelijk zijn toestemming gegeven heeft.

Men zou kunnen overwegen deze toestemming te laten geven door de onbetwistbare erfgenamen die, wanneer de betrokkene het zwijgen bewaard heeft, in zijn plaats optreden. Deze oplossing biedt echter geen bevrediging. Zij maakt immers geen einde aan de discriminatie tussen personen die begraven worden en personen die zich laten cremeren en veroorzaakt verder een ongelijke behandeling tussen nakomelingen.

Philippe MAHOUX.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 331octies van het Burgerlijk Wetboek, vervangen door de wet van 31 maart 1987, wordt aangevuld als volgt :

« met uitzondering van het genetisch onderzoek dat na het overlijden verricht wordt, behalve indien dat onderzoek door de overledene uitdrukkelijk toegestaan is. »

20 juli 2010.

Philippe MAHOUX.