5-177/1

5-177/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2010

23 SEPTEMBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 259bis-2 van het Gerechtelijk Wetboek om de advocaten een betere vertegenwoordiging te verzekeren in de Hoge Raad voor de Justitie

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 8 oktober 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1447/1 - 2008/2009).

De Hoge Raad voor de Justitie werd opgericht bij artikel 151 van de Grondwet, dat op zijn beurt ten uitvoer werd gelegd bij de wet van 22 december 1998, en kreeg een drievoudige opdracht.

Hij speelt in de eerste plaats een bepalende rol in het benoemings- en vormingsbeleid bij de magistratuur.

Hij moet ook extern toezien op de werking van de rechterlijke orde, inclusief de behandeling van klachten.

Ten slotte kan hij ook aan de politieke verantwoordelijken adviezen verstrekken met het oog op een betere werking van de magistratuur.

De oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie was gedeeltelijk een antwoord op de kritiek die, vooral naar aanleiding van de zaak-Dutroux, werd geuit op de organisatie en de werking van het gerecht. De uitvoerende macht werd verplicht af te zien van elke rechtstreekse inmenging in de benoemingen van de magistraten, ten gunste van een taalkundig onafhankelijk en paritair orgaan.

De Hoge Raad voor de Justitie telt op dit ogenblik vierenveertig leden van Belgische nationaliteit, onderverdeeld in twee taalcolleges, een Nederlandstalig en een Franstalig college van elk tweeëntwintig leden. Elk college telt elf magistraten en elf niet-magistraten. De groep niet-magistraten telt per college ten minste vier leden van elk geslacht en ten minste vier advocaten met een beroepservaring van ten minste tien jaar aan de balie. Het telt ook drie hoogleraren aan een universiteit of een hogeschool in de Vlaamse of Franse Gemeenschap met een voor de opdracht van de Hoge Raad relevante beroepservaring van ten minste tien jaar, alsook vier leden die houder zijn van ten minste een diploma van een hogeschool van de Vlaamse of Franse Gemeenschap met een voor de opdracht van de Hoge Raad relevante beroepservaring van ten minste tien jaar op juridisch, economisch, administratief, sociaal of wetenschappelijk vlak. Ten minste één lid van het Franstalig college moet het bewijs leveren van de kennis van het Duits.

De Hoge Raad voor de Justitie mag door paritaire samenstelling wat de taal en het sociaal-professionele aspect betreft, « een democratisch forum genoemd worden, dat plaats biedt aan alle opvattingen over het gerechtelijk ambt. »

De manier waarop de leden worden aangewezen verschilt naargelang de kandidaten voor de Hoge Raad voor de Justitie « magistraten » of « niet-magistraten » zijn. De leden magistraten worden immers gekozen door hun gelijken, terwijl de niet-magistraten door de Senaat worden aangewezen.

De benoemingen van de niet-magistraten behoren dus nog steeds tot de politieke sfeer, aangezien het de Senaat is die hen aanwijst. Het is paradoxaal om vast te stellen dat een instelling die werd opgericht om volledig onafhankelijk van de politieke macht te functioneren, gedeeltelijk wordt samengesteld door leden die via een politieke beslissing worden gekozen.

Die vaststelling is vooral storend met betrekking tot het beroep van advocaat. Het is misschien nog enigszins aanvaardbaar dat de drie hoogleraren aan een universiteit of een hogeschool en de vier leden van de civiele maatschappij worden aangewezen door een politieke instelling omdat ze de verschillende ideologische en politieke samenstellingen van dit land weerspiegelen, maar voor de advocaten is deze wijze van benoeming toch problematisch.

De deontologie van een advocaat vereist immers dat hij zich onafhankelijk opstelt. Het is dan ook essentieel dat de leden « niet-magistraten » met de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad voor de Justitie zonder politieke inmenging worden aangewezen.

Op dit ogenblik mogen de veertien orden die de Orde van Franstalige en Duitstalige balies (OBFG) vormen en de veertien orden die de Orde van Vlaamse Balies (OVB) vormen kandidaten voordragen aan de Senaat, wat deze instelling echter niet belet andere personen te benoemen die niet noodzakelijk door de orden worden voorgedragen, aangezien ook individuele kandidaatstellingen mogelijk zijn.

Dat mechanisme komt eigenlijk neer op « window-dressing ». In financieel jargon gaat het om een operatie die de portefeuillebeheerders op het einde van het jaar doorvoeren om « het bedrijfsresultaat op te poetsen » zodat het aantrekkelijker lijkt. In werkelijkheid zijn het de politici die de leden « niet-magistraten », onder wie ook de advocaten, bij de Hoge Raad voor de Justitie aanwijzen, en niet de beroepsorden.

Een ander probleem betreft de werking van het systeem van de voordrachten, die alleen maar van de verschillende lokale orden kunnen uitgaan. Er is dus geen sprake van een totaalbeeld noch van een democratische beslissing binnen het geheel van de balies die vertegenwoordigd worden door hun gemeenschapsorden, met als gevolg dat de voordrachten niet als voldoende representatief kunnen worden beschouwd.

De fragmentering van de voordrachten en het gebrek aan doorzichtigheid verzwakken de balie, wat in schril contrast staat met het systeem waarin voorzien werd voor de magistraten. In de parlementaire werkzaamheden die voorafgingen aan de goedkeuring van de wet van 22 december 1998 werd dit probleem reeds onder de aandacht gebracht (1)  :

« Spreker is bovendien de mening toegedaan dat de Senaat te veel vrij spel krijgt bij de aanwijzing van de leden niet-magistraten. Van de 11 leden per college moeten slechts vijf leden uit de door de orden van advocaten, universiteiten en hogescholen voorgedragen kandidaten worden benoemd.

Het standpunt van de indieners van het wetsvoorstel dat deze regeling voldoende waarborgen voor depolitisering inhoudt, moet dus ten stelligste worden betwist.

De Hoge Raad wordt een machtig orgaan en de traditionele politieke partijen zullen dus alles in het werk stellen om de kandidaten aan te wijzen op basis van hun politieke aanhorigheid.

Spreker wijst erop dat in het oorspronkelijk voorstel de inbreng van de orden van advocaten, universiteiten en hogescholen veel groter was. Dit positief element werd in onderhavig wetsvoorstel ongedaan gemaakt. »

Bij de benoemingen bij de Hoge Raad voor de Justitie in 2008, is gebleken dat de benoemde advocaten actief politieke steun hebben moeten zoeken en dat bepaalde verdienstelijke advocaten, die een bijzonder nuttige bijdrage hadden kunnen leveren aan de werking van de Hoge Raad voor de Justitie, niet in aanmerking kwamen omdat ze geen politieke steun hadden.

Dat gaat in tegen de oorspronkelijke doelstelling van de wetgever, namelijk (2)  :

« Bij de aanstelling van de niet-magistraten is gezocht naar een systeem waardoor enerzijds tegemoet wordt gekomen aan de vrees voor een nieuwe « politisering » wanneer de tussenkomst van politieke organen wordt voorzien en waardoor anderzijds een oplossing wordt geboden voor het gebrek aan democratisch gehalte bij voordrachten door elk van de eigen beroepsgroepen. »

De invoering van een dergelijk systeem doet afbreuk aan de geloofwaardigheid en de representativiteit van de balie. Er is nochtans een andere aanpak mogelijk. Het zou immers beter zijn als de balie zelf haar vertegenwoordigers bij de Hoge Raad voor de Justitie kan kiezen, zonder politieke inmenging.

Met de algemene vergadering van de OVB beschikt de Vlaamse balie over een college van democratisch verkozen vertegenwoordigers. Dat college zou, met de nodige legitimiteit en representativiteit, de advocaten kunnen aanwijzen die zitting zullen hebben in de Hoge Raad voor de Justitie. De OBFG heeft ook een algemene vergadering en kan dus, via dat orgaan, de advocaten aanwijzen die zitting zullen hebben in de Hoge Raad voor de Justitie.

Geheel in die zin kent dit wetsvoorstel de algemene vergadering van de OBFG en die van de OVB de bevoegdheid toe om de advocaten aan te wijzen die als leden « niet-magistraten » zitting zullen hebben in de Hoge Raad voor de Justitie.

Christine DEFRAIGNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 259bis-2 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt paragraaf 2 als volgt vervangen :

« § 2. De niet-magistraten, met uitzondering van de advocaten, worden door de Senaat benoemd met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.

De advocaten die bestemd zijn om deel uit te maken van de groep niet-magistraten van het Franstalig college worden benoemd door de algemene Vergadering van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies.

De advocaten die bestemd zijn om deel uit te maken van de groep niet-magistraten van het Nederlandstalig college worden benoemd door de algemene Vergadering van de Orde van Vlaamse balies.

Onverminderd het recht om individuele kandidaatstellingen voor te dragen, kunnen de kandidaten, met uitzondering van de kandidaten benoemd door de algemene Vergadering van de Orde van Vlaamse balies en de algemene Vergadering van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies, worden voorgedragen door de universiteiten en hogescholen van de Vlaamse en Franse Gemeenschap. »

Art. 3

In artikel 259bis-2, § 4, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het derde lid, worden de woorden « met uitzondering van de advocaten » ingevoegd tussen de woorden « niet-magistraten » en de woorden « wordt deze lijst opgesteld door de Senaat »;

2º de paragraaf wordt aangevuld met een lid dat luidt als volgt :

« De lijst van de plaatsvervangers van de advocaten wordt samengesteld uit de kandidaten die niet werden benoemd door de algemene Vergadering van de Orde van Vlaamse balies en de algemene Vergadering van de Orde Franstalige en Duitstalige balies. »

Art. 4

In artikel 259bis-2, § 5, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het tweede lid, worden de woorden « en de advocaten » ingevoegd tussen de woorden « magistraten » en « moeten »;

2º in het derde lid, worden de woorden « met uitzondering van de advocaten » toegevoegd tussen de woorden « niet-magistraten » en « moeten de kandidaturen ».

20 juli 2010.

Christine DEFRAIGNE.

(1) Parl. St., Kamer, verslag in naam van de commissie van Justitie, 1997-1998, nr. 1677/8, blz. 35.

(2) Parl. St., Kamer, wetsvoorstel, 1997-1998, nr. 1677/1, blz. 6-7.