5-344/1 | 5-344/1 |
14 OKTOBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 5 januari 2009 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 52-1705/1).
Onze samenleving wordt nog steeds geconfronteerd met zedenmisdrijven tegen minderjarigen. Het is moeilijk objectief vast te stellen of het aantal stijgt of daalt ten opzichte van vroeger. De officiėle criminaliteitsstatistieken van de federale politie geven geen duidelijk beeld. In 2007 werden 2 933 verkrachtingen en 2 887 aanrandingen van de eerbaarheid geregistreerd. Vergeleken met 2000 is dit een stijging; de jongste jaren vertonen evenwel een daling. In de statistieken wordt geen rekening gehouden met de leeftijd van het slachtoffer. Cijfers afkomstig van Sensoa spreken over 1 742 meldingen van seksueel misbruik van minderjarigen. Het aantal meldingen zou de laatste jaren afnemen. Ook hier moeten we voorzichtig blijven. Zedenmisdrijven kennen een lagere aangiftebereidheid.
Hieraan wil dit wetsvoorstel tegemoetkomen. Door de verjaringstermijn voor zedenmisdrijven gepleegd ten aanzien van minderjarigen te verlengen, krijgt het slachtoffer langer de kans om een klacht neer te leggen.
Het Wetboek van strafvordering voorziet in een verjaringstermijn van tien jaar voor misdaden; vijf jaar voor wanbedrijven en zes maanden voor overtredingen. Op deze regeling gelden een aantal uitzonderingen : niet-correctionaliseerbare misdrijven verjaren na vijftien jaar; gecorrectionaliseerde misdaden na vijf jaar en gecontraventionaliseerde wanbedrijven na een jaar.
Aan de basis van het rechtsfiguur van de verjaring liggen drie principiėle motieven :
1) « de wet van het vergeten ». Dit houdt in dat het oprakelen van een misdrijf de orde en rust in de samenleving in te grote mate zal verstoren;
2) de wroeging van de dader. De dader wordt hier centraal gesteld. Men gaat er vanuit dat hij in de loop der jaren voldoende werd gestraft door gevoelens van spijt en berouw;
3) de bewijsproblematiek. Nuttige sporen, tastbare bewijsstukken en belangrijke getuigen raken na verloop van tijd hopeloos verloren.
De tegenstanders van het verlengen van de verjaringstermijn baseren zich meestal op deze motieven. Kijken we echter even over de grens, dan stellen we vast dat de ons omringende landen een veel strenger verjaringsregime hanteren.
Het Nederlands Wetboek van Strafrecht hanteert volgende termijnen :
— overtredingen : twee jaar;
— misdrijven strafbaar met een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaar : zes jaar;
— misdrijven strafbaar met een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaar : twaalf jaar;
— misdrijven strafbaar met een gevangenisstraf van meer dan tien jaar : vijftien jaar;
— misdrijven strafbaar met een levenslange gevangenisstraf : achttien jaar.
De Franse wetgeving is iets minder streng :
— misdaden : tien jaar;
— wanbedrijven : drie jaar;
— overtredingen : een jaar.
Hierop worden een aantal uitzonderingen voorzien, onder meer voor zedenmisdrijven gepleegd ten aanzien van minderjarigen waar een verjaringstermijn geldt van twintig jaar.
De Engelse wet voorziet geen verjaringstermijn. De rechter kan wel overgaan tot een staking van het proces, indien hij van oordeel is dat het vorderen van de straf ontoelaatbaar is wegens ernstige tekortkomingen van het strafonderzoek (bijvoorbeeld de extreem en onevenredig lange duur)
Uit deze bondige rechtsvergelijking blijkt duidelijk dat de Belgische verjaringstermijnen relatief kort zijn. Dit stelt een aantal problemen.
De verjaring van misdrijven druist in tegen het rechtvaardigheidsgevoel van de slachtoffers en de maatschappij.
De verjaring biedt daders tevens de mogelijkheid om via vertragingstechnieken alsnog aan de rechtsgang te ontsnappen. Dit kan echter ook een nadeel betekenen. Indien feiten verjaren, volgt geen uitspraak over schuld of onschuld.
Het eenzijdig opheffen van de verjaringstermijn is niet onmiddellijk een optie. Voor een aantal klassieke misdrijven is verjaring een juridisch verantwoord instrument. Zeker voor misdrijven die aan het licht komen onmiddellijk nadat ze werden gepleegd. Dit is echter niet het geval voor bijvoorbeeld seksuele misdrijven gepleegd ten aanzien van minderjarigen. Niet zelden raken deze feiten pas bekend na verloop van vele jaren.
De wet van 28 november 2000 voorzag in een aanpassing van de verjaringstermijn voor aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (artikelen 372 tot en met 377 van het Strafwetboek), bederf van de jeugd en prostitutie (artikelen 379 tot en met 380 van het Strafwetboek), verminking van vrouwelijke genitaliėn (artikel 409 van het Strafwetboek en mensenhandel (artikel 433quinquies van het Strafwetboek). Voortaan vangt de termijn aan de dag dat het slachtoffer achttien jaar wordt.
Voorliggend wetsvoorstel wil echter verder gaan. Om te vermijden dat deze feiten onbestraft blijven en dat slachtoffers niet als dusdanig worden erkend, dient de verjaringstermijn te worden opgetrokken tot dertig jaar.
Met dit voorstel verjaren de misdrijven aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, bederf van de jeugd en prostitutie en genitale verminking dus pas na dertig jaar.
Martine TAELMAN Bart TOMMELEIN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 21 van de wet van 17 april 1878 houden de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 2003, wordt aangevuld met een lid, luidende :
« Voor misdrijven bedoeld in de artikelen 372 tot 377, 379, 380 en 409 van het Strafwetboek die werden gepleegd ten aanzien van minderjarigen jonger dan zestien jaar verjaart de strafvordering pas na een periode van dertig jaar. »
Art. 3
In artikel 21bis van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2005, wordt een lid toegevoegd, luidende :
« In geval van correctionalisering van de misdaden bedoeld in artikel 21, vijfde lid, blijft de verjaringstermijn van dertig jaar behouden. »
16 september 2010.
Martine TAELMAN Bart TOMMELEIN. |